het vroeger door hem ingediend, doch afgewezen verzoek, de vergunning vragende tot het leggen van een spoeltrap in den singel, tot het scheppen van zuiver water en het lossen van brandstoffen. 6°. Adres van A. de Groot, tot het in eigendom bekomen van gemeen tegrond aan het Utrechtsche Veer, tot het nederleggen van mest. 7°. Adres van D. de Haan, tot het leggen van een duiker van de Cla- rensteeg naar de Mare. 8°. Adres van J. W. Filippo, waarbij hij verzoekt eene stoep met hard- steenen palen te mogen doen plaatsen, voor zijn huis aan de Oude Heeren gracht, wijk VIII.'n°. 83. 9°. Adressen om tot adsistent-commies-portier te worden benoemd, van: A. G. Boekwijt, J. P. Hemerik, H. den Hoed, P. Kooreman en J. Lares. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 10°. Adressen van Dr. J. D. Frenay en Dr. J. C. Kist, om continuatie als stads doctor. Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, deze te stellen in handen van de drie groote armbesturen om berigt en raad. 11°. Adres van de buitengewone stads-vroedvrouw B. Omvlee, geb. van Velzen om tot gewoon stads-vroedvrouw en adressen van J. A. Knottergeb. Mulder, E, Ruytenbeekwed. l)ee, N. Labree, geb. Huyser, J. F. Peys- ter, geb. Berk, en S. M. Veldhuizen, geb. van Iperen, om tot stads-vroed vrouw te worden benoemd. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in handen van den Praelector in de verloskunde, om berigt en raad 12°. Adressen om tot stads doctor te worden benoemd, van de med. doc toren C Honig Jr., J. L. van Praag, F. W. L. Tydeman te Koudekerk, W. P. Weebers en G. Zaalberg. 13° Rapporten van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën op de adressen van P. J. A. Timmermans, wed. P. F. J. Ys- selsteyn, om afschrijving en van G. M. Stolte, om teruggave van plaat selijke directe belasting, 1863. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen en rapporten ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 14°. Adressen van H. J. Labree c. s.kuipers, en van H. J. Wijsman Bz. c. s.boterhandelaars, houdende bezwaren tegen de concept-verordening op den ijk en herijk van het botervaatwerk Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, deze aan te houden als behoorende tot een onderwerp op heden sub n°. IV aan de orde van den dag gesteld. Aan de orde is: I. Benoeming van een lid der Plaatselijke Commissie van geneeskundig toevoorzigt Door den Voorzitter worden de heeren van Outeren Hubrecht en le Poole aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De aanbeveling van gemelde commissie bevat de volgende namende hh. Martinus Johannes Schretlen en Jean Adrien Longepée. De uitslag der stemming is, dat de heer M J. Schretlen benoemd wordt met 15 stemmen, zijnde 5 stemmen uitgebragt op den heer J. A. Longe pée, terwijl 2 briefjes in blanco waren gelaten. II. Verzoek van Dr. Jac'. van Kaathovenom een eervol ontslag als stads-doctor. De uitslag der stemming is, dat met 20 stemmen het bedoelde eervol ontslag wordt verleend, zijnde 1 briefje in blanco gelaten. De heer van Kaathoven hield zich buiten stemming. III. Voordragt omtrent de voorgestelde wijzigingen in de gemeentewet. De conclusie van het rapport der Commissie van Financiën luidt als volgt: //Uwe commissie moet u raden dat ook Leyden zijne bezwaren bij de Staten-Generaal tegen dit ontwerp inbrenge en bij gemotiveerd adres daar van doen kennis dragen De heer Librecht Lezwïn. Ik dank de Commissie voor het uitgebragt rapport. Zoo iemand overtuigd isdat de toestand van de gemeente wat de belastingen betreft allerongunstigst isdan ben ik het. Ik heb reeds vroeger gezegd, dat, bij de aanneming der wet, wij in eenen toestand zou den gerakendie allernoodlottigst is. Ik zal niet herhalen wat de Com missie van Financiën heeft voorgedragen en aangetoondmaar ik moet tot versterking van mijn gevoelen hier mededeelen dat ik onlangs te Amsterdam een goed financier en lid van den Gemeenteraad heb ontmoetdie de vraag tot mij rigtte: »Waar blijft Leyden toch, komt er geen adres aan de Kamer uit uwe gemeente?" Ik heb daarop geantwoord: de zaak is in behandeling en wordt onderzocht door de Commissie van Financiën waarop mij door dat Amsterdamsch raadslid werd gezegd: dat hij door vergelijk van verschillende gemeenten tot de kennis was gekomen dat Leyden boven aan staat, zelfs nog boven Amsterdam. Ik verheug mij dus in het voorstel om een adres aan de Staten-Generaal in te dienen en hoop dat dit spoedig zal geschieden voor onze stad die de eerste had moeten zijn. De heer Cock. Ik verklaar mij voor het advies der Commissie van Financiën. De heer Driessen. Ik juich iederen maatregel toe, die kan leiden om een stap verder te doen tot het verlaten van het mijns inziens verderfelijke accijns stelsel. Uit dat oogpunt beschouwd, wensch ik mij niet tegen de regeringsvoordragt te verklaren en zal dus stemmen tegen het rapport der Commissie van Financiën. De heer le Poole. Ik ben er voor ons te adresseren en ik dank de Commissie voor de wijzewaarop zij de zaak in haar rapport heeft uiteen gezet en waarin zij duidelijk heeft gemaakt wat ons te wachten staat, wan neer de wet mogt worden aangenomen. De heer Goudsmit. Bij mij zal het alleen .afhangen van de motieven, die in dat request zullen voorkomen. Ik geloof dat er andere maatregelen zouden te nemen zijn geweest dan die welke voorgesteld wordenmaar ik zou zeer ongaarne de noodzakelijkheid of wenschelijkheid van het behoud van het accijns-stelsel willen betoogd zien. Alleen dan derhalve als het adres geconcipieerd werd in den geest van het Amsterdamsche adres, zou ik er mij mede kunnen vereenigen. De heer Tollens. Het verheugt mij, dat in de vorige vergadering de zaak niet is afgeloopen. Ik kan daarom nog voor het inzenden van een adres stemmen. De heer Krantz. Ik juich ook het beginsel zeer toe om de accijnsen op de eerste levensbehoeften weg te nemen. Bij de meeste natiën van het beschaafde Europa is dat reeds eene besliste zaak. Maar de regeling daar van hangt van omstandigheden af. Het is eene erkende noodzakelijkheid, dat de groote steden worden ontlastdit nu geschiedt bij de voorgestelde wet niet; er worden integendeel den thans reeds hoog aangeslagene nog meer opgelegd. De Commissie van Financiën stelt voordat de Raad zich adres- sere met de verklaringdat hij zich wel kan vereenigen met het denkbeeld om de accijnsen af te schaffen, maar dat daarvoor andere belastingen aan de gemeente worden afgestaan. De heer Scheltema. Ik verklaar mij zeer tegen de voorgedragene wetten be treffende het belastingstelsel. De accijnsen kunnen nog niet gemist wor den, wanneer voor dezelve in de plaats moet komen eene belangrijke ver hooging van de directe belasting. Hoezeer ik echter ben voor het behoud der accijnsenzoo is er naar mijn gevoelen toch wel verandering en ver betering mogelijk. Ik heb in het adres van den Amsterdamschen gemeen teraad eene zinsnede gelezen die ik geheel beaam, en mogt deze verga dering besluiten om een adres aan de 2Jv Kamer tegen het aanhangige wets ontwerp in te dienen dan zou ik verlangen dat daarin op het voetspoor van Amsterdam den wensch werd te kennen gegeven om afschaffing van alle plaatselijke accijnsen en alleen heffing door het Rijk, mits het Rijk dan, als billijke vergoeding, andere directe belastingen aan de gemeenten afsta. Ik ben dus voor een adres aan de 2Je Kamer. De heer Hartevelt. Ook ik zou er voor zijn ons te adresserenmits in den geest van het Amsterdamsche adres; want al behouden wij ook maar den accijns op een eenig middel, blijven de enorme kosten van toe- zigt onverminderd. De heer de Fremert. Ik heb met veel genoegen uit het rapport van de Commissie geziendat zij niet onvermeld laat de verbeteringenwelke in de voorgestelde wijzigingen zijn opgenomen. Bovenal verblijdt het mij, dat ook zij het groote voordeel erkent, dat opheffing van plaatselijke toiliniën zou aanbrengen. Die wensch, ook zoo krachtig uitgedrukt in den Raad van Amsterdamhoop ik dat weerklank vinden moge en weldra leiden zal tot opheffing van belemmeringen in den binnenlandschen handelen besparing van buitengemeen hooge perceptiekosten, een maatregel, die reeds voor 4 jaren in België tot stand kwam, en zeker, zij het ook op gewijzigde grond slagen, navolging verdient. De Commissie meent echter dat er overwegende bezwaren zijn om te berusten in de voorgestelde wijziging van art. 249, waarin bepaald wordt, dat plaatselijke belastingen alleen geheven kunnen worden op voorwerpen van verbruik waarop het Rijk accijns heft, en waar door bij ons de accijns op het gemaal zoude moeten vervangeu worden door eene verhooging der directe belastingen. Ik zou ook dit bezwaar kun nen deelen, wanneer de accijns op de brandstoffen nog bestond, en geen hoofdelijke omslag bij ons bekend was. Ik zou ook dan meenendat de overgang te groot en de wijziging te veel omvattend ware; doch gelukkig is onze toestand oneindig beteren geloof ik niet dattegenover het groote voordeel van ontheffing van eene eerste levensbehoefte, de verhooging van den hoofdelijken omslag hier te bezwarend zijn zal Eene vergelijking van hetgeen vroeger in 1856 hier reeds is opgebragt, bij hetgeen nu gevorderd zoude wordenzal dit, dunkt mij, duidelijk maken. Toen heeft de hoofde lijke omslag opgebragt f 109,360.31, terwijl de accijns op het gemaal f 55,402.40' rendeerde; te zamen was dit alzoo 164,762.71j. Thanszou de hoofdelijke omslag 90,000 en de meerdere opcenten op de personele belasting p. m. f 30,000 moeten bedragen, alzoo een totaal van ƒ120,000, en inderdaad dus minder worden ingevorderd 44,762.7 lf; ik geloof der- halve niet dat men zeggen kan, dan het onmogelijke zal worden geeischt. Maar, zegt men, de mindere man, die door den hoofdelijken omslag niet zal getroffen worden, en die geene bijdrage levert aan de personele belas ting, die behoort toch ook iets te betalen; daarom zijn accijnsen beter, dan betaalt een elk wat. Maar ik vraag: is het mogelijk dat hij die niets heeft, inderdaad iets bijdraagt. Is niet veeleer hetgeen hij geeft, eene bij drage door den gegoede hem voor arbeid uitgereikt, en is die oraslagtige wijze van heffing, die tot zoovele ontduikingen aanleiding geeft, niet zeer kostbaar? Is de heffing aan de bron niet oneindig zekerder en meer voor- deelig, ook voor hem die aangeslagen wordt? Is niet in België bij de opheffing van 78 plaatselijke toiliniën eene som van fr. 1,876 000 bespaard en zou dit bedrag in ons land, waar bijna elke gemeente accijnsen heft, en de kosten van invordering veel hooger zijnniet meerder zijn. Ik geloof het zeker, en wensch daarom ook de eerste srhrede, die tot zulk eene ge lukkige uitkomst leiden kan, niet te bemoeijelijken. Ik zal mij dus niet vereenigen met het gedane voorstel. De heer Hubrecht Ik kan rrij geheel vereenigen met de gronden in het rapport der Commissie van Financiën aangevoeld, en zal voor het in dienen van een adres stemmen. De Voorzitter. Voor mij zelf moet ik zeggen, dat ik aanvankelijk niet ingenomen was met het denkbeeld om een adres in te zenden. In de eerste plaats ben ik in beginsel tegen dergelijk petitionement, als waarvan thans sprake is; maar in de tweede plaats kan ik niet al de bezwaren dee len, die door sommige leden tegen de aanhangige wetsvoorstellen ontwik keld zijn. Ondertusschenonder gelijk voorbehoud als door den heer Goudsmit is aangegevenzal ik mij niet tegen het indienen van een adres verklaren. Ik zal thans de conclusie van het rapport in stemming brengen. De heer Goudsmit. Ik herhaal wat ik zoo even gezegd hebdat ik ook voor het indienen van een adres ben, behoudens onze bevoegdheid om hetgeen er in zal voorkomen nader te behandelen. De Voorzitter. Ik verbeeld mij, dat het denkbeeld, dat in het adres naar uw verlangen, waarin ik deel, zoude moeten worden uitgedrukt, reeds genoegzaam ligt in het slot van het rapport. Ik kan dus niet veronder stellendat, als men zich met dat rapport vereenigt, men zich tegen de door u bedoelde opname in het adres zou verklaren. De conclusie van het rapport der Commissie, alsnu in hoofdelijkeomvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 20 tegen 2 steramen. Tegen de heeren: Driessen en de Fremery. De Voorzitter. Ik zal nu de vergadering verzoeken, ingevolge het reglement van ordeeene commissie te benoementen ware de Raad mogt goedvindendat ik daartoe de Commissie van Financiën uitnoodigde, die ons een zoo omstandig rapport heeft geleverd en dus het best de bewoor dingen zou weten aan te geven, waarin ons adres zou moeten vervat zijn. Het denkbeeld van den Voorzitter, hetwelk algemeenen bijval viijdt, zijnde goedgekeurd, wordt mitsdien de Commissie van Financiën uitgenoo- digd zich met het ontwerpen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te belasten. IV. Verordening op den ijk en herijk van het botervaatwerk. De Voorzitter. De heeren hebben de beide adressen gezien, die te dezer zake zijn ingezonden. Zij hebben het onderwerp van overweging uit gemaakt bij de Commissie voor de strafverordeningen en haar aanleiding gegeven om straks ettelijke wijzigingen in de verordening voor te stellen. De meeste bedenkingen .zijn ons van dien aard voorgekomen, dat wij daaraan wel konden toegeven. Ik heb dezer dagen nog van een derden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2