voorstellen, dat Burgemeester eu Wethouders de beide heeren voor zich li lieten komen, ten einde te kunnen beoordeelen, welk karakter aan de klag- l ten over de bestaande ongunstige verhouding moet worden gegeven en aan wisn de schuld ligt. Er konden misschien redenen zijn voor den heer Lon- gepée om te klagenals hem te veel was opgelegdmaar nu het blijkt dat dit eerder te weinig iszou het welligt een te hoog gestemd gevoel van eer zijn, dat hier in beweging was gebragt. De heer Goudsmit. Het zou te ver gaan om nu reeds in détails te tre den. Het eenige doel, wat ik door een onderzoek wensch te bereiken, is te weten, in hoeverre de bestaande instructie goed en doelmatig werkt. Zal het blijken dat dit werkelijk het geval is, dan eerst is het tijd de toevlugt tot eenigen maatregel te nemen. De Voorzitter. Wanneer het voorstel van den heer Goudsmit onder steund wordt, zal ik het in omvraag brengen. De heer Stoffels. Ik ondersteun zeer het voorstel van den heer Goud smit om dien weg in te slaanten einde tot de wetenschap te komenwaar aan de bestaande ongunstige verhouding tusschen den medae doctor en den chirurgijn moet worden toegeschreven. Ik wensch hieromtrent echter thans in geeue nadere bijzonderheden te treden. De Voorzitter. Als niemand meer het woord verlangtzal ik het voor stel van den heer Goudsmit in stemming brengen. De heer van Kaathoven. Alleen dit wensch ik nog op te merken. Het is wel is waar, dat de zaak altijd blijft ter beoordeeling van den Baad; maar ik heb alleen dit bezwaardat de Commissieaan wie men het regle ment zou ter hand stellennaar bepaalde regelen is zamengestelden men mag aannemen, dat ten gevolge daarvan, wanneer het onderwerp daar zal behandeld zijn, het antwoord zou kunnen zijn dat het personeel aan het Gasthuis moet zijn niet een medicinae en chirurgiae maar een medicinae doctor en een chirurg. Ziedaar juist het groote struikelblok. Het zou kunnen zijn, dat men den heer Junius, wiens ijver en trouwe behartiging zijner pligten Gecommitteerden steeds in hunne rapporten vermeld hebbenin zijne regten wilde verkorten of ter zijde stellen. De heer Goudsmit. De heer van Kaathoven heeft zelf reeds opgemerkt, dat de zaak altijd aan de beslissing van den Baad onderworpen blijft. Welk bezwaar kan er dan bestaan om haar door de commissie te doen onder zoeken? De Baad zal in geen geval slaafs gebonden zijn aan het advies der commissie. Het voorstel van den heer Goudsmit wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. III. Benoeming van twee regenten en ééne regentes der Eoomsch- Catholijke armen en weezen. Het eerste dubbeltal ter benoeming van regenten bevat de volgende namen: A. G. Hessels en dr. J. D. Frenay. De uitslag der stemming is, dat de heer Hessels benoemd wordt met 16 stemmen, zijnde er 5 stemmen uitgebragt op den heer Frenay, terwijl er 2 blanco-briefjes in de bus worden gevonden Het tweede dubbeltal bevat de volgende namenM. J. Schretlen en H. P. A. van Wensen. De uitslag der stemming is, dat de heer Schretlen benoemd wordt met 17 stemmen, zijnde er 4 stemmen uitgebragt op den heer van Wensen, en 2 blanco-briefjes in de bus gevonden. Ter benoeming eener regentes bevat het dubbeltal de volgende namen: mevrouwen J. H. F. G. Schrantgeb. van der Mondeen wed. A. II. Heymangeb. Hemmers. De uitslag der stemming is, dat mevrouw Schrant met 19 stemmen wordt benoemd, zijnde 2 stemmen uitgebragt op mevrouw de wed. Heyman, ter wijl 2 blanco-briefjes in de bus worden gevonden. IV. Benoeming van een adsistent-commies-portier bij de plaatselijke be lastingen. De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders bevat de volgende na men Eugenius d'HaeneJohannes Petrus Hemerik en Hendrik Antonie van der Hart. De uitslag der stemming is, dat met 17 stemmen benoemd wordt E. d'Haene, zijnde op Hemerik en Schoondergang elk 2 stemmen en op van der Hart en van Poelgeest elk 1 stem uitgebragt. V. Voordragt omtrent de voorgestelde wijzigingen in de gemeentewet. Die voordragt is van den volgenden inhoud //De concept-wet, houdende wijzigingen der wet van 29 Junij 1851 (Staats blad n°. 85) houdt onder anderen de bepaling in dat de gemeenten geene belastingen op middelen van verbruik zullen mogen heffendie niet van 's rijks wege zijn belast. Bij de afschaffing der rijksbelasting op de brand stoffen, die in vele aanzienlijke gemeenten belangrijk waren belast, zou, bijaldien deze bepaling tot wet werd verhevenaan het gemeentelijk be lastingstelsel daardoor een middel ontvallenhetgeen wij gaarne willen ge- loovendat moeijelijk op eene andere wijze kan worden vervangengeen wonder derhalve dat deze gemeenten zich tot de volksvertegenwoordiging hebben gewendmet het verzoek dat dit bezwaar van haar moge worden afgewend, hetzij door deze wijziging niet tot wet te verheffen, hetzij door haar uitzondering op dien regel toe te kennenen zulks te meer daar de verhooging van opcenten op de personele belasting, van 25 tot 50, haar een weinig geëvenredigd bedrag op het verlies, dat zij bij de brandstoffen lijdenvoorspiegelt. Gelukkig is alzoo deze gemeente te beschouwendat uwe vergadering in de gelegenheid ten vorige jare is geweest de belasting op de brandstoffenals door meerdere opbrengsten op andere middelen niet langer noodzakelijk geworden om de uitgaven te dekkengeheel te kunnen afschaffen. Is onze gemeente, wat de brandstoffen betreft, in deze gelukkig te noemen, minder is zij dit ten opzigte van het gemaal, een middel dat over 1863 de niet onaanzienlijke som van 72000 heeft opge- bragt en voor f 68000 in onze begrooting van 1864 is uitgetrokken. Zal ook deze gemeente zich hierover tot de volksvertegenwoordiging wenden? Wij hebben hier Jang over geaarzelddoch waren eindelijk tot een be daard afwachten gestemddaar wij ons van de eene zijde voorstelden dat de stemmen, die zich tegen deze bepaling verhieven, aanleiding zouden op leveren, dat, tegelijk met een expedient voor die gemeenten, er ook een voor ons zoude geboren worden, en van de andere zijde, bij de voortdu rende strekking van het Hooger Bestuur om alle accijnsen voor de gemeen ten op te heffen, het ons niet zoo geheel onmogelijk voorkwam om, door eene verhooging der directe belastingendit middelwaardoor eene eerste levensbehoefte gedrukt wordt, te laten varen. Wij gelooven ons ontslagen te mogen achten om u op te sommen al die argumenten, die voor het be houd van den accijns op het gemaal worden bijgebragt, zij zijn herhaalde- lij k ter sprake gebragt en zoo wij vertrouwen u allen bekendwij willen daarentegen mede niet vermelden de gronden die aangevoerd worden door hen, die voor de afschaffing van accijnsen zijn gestemd en een hoofdelijken omslag niet geheel verwerpelijk achten. Wij beschouwen ons alleen verpligt u, bij het wegvallen van den accijns op het gemaal, de middelen aan te geven, waarop deze niet onbelangrijke som zoude kunnen gedekt worden. In de eerste plaats moet hiertoe strekken, hetgeen de 50 opcenten op het personeel meer zouden bedragen dan hetgeen dit thans oplevert, vooral daar de vrijdommen van eene huiswaarde van f 50 tot op f 33 worden teruggebragtwaardoor wij beschouwen ons aan geene misrekening schuldig te maken, bijaldien wij dit meerdere taxeren op/ 32000; voeg hierbij eene vermeerdering van den hoofdelijken omslag tot 40000, die naar onze meening, tegenover de afschaffing van de belasting op het gemaal, niet te hoog is te achten, en wij zullen zonder moeite kunnen berusten in eenen maatregel die, bijaldien ook hij de goedkeuring der volksvertegenwoordiging wegdraagt, niet van dien aard is, dat het noodig zal zijn hierop eene uit zondering te verzoeken. En hiermede onderwerpen wij deze aangelegenheid aan de beraadslagingen uwer vergadering, aan uwe beslissing overlatende of deze gemeente zich al dan niet tot de Staten-Generaal zal wenden." De Voorzitter. Ik moet nog bij dit rapport vermelden, dat wij aan den Ontvanger de vraag gerigt hebben, welk, naar zijne berekening, het vermoedelijk bedrag zou zijn, hetwelk eene vermeerdering der belasting op het personeel ons zou opleveren. Wij hebben eerst kortelings daarop het antwoord gekregendaarop nederkomendedatvolgens eene zeer matige berekening, dat bedrag zou kunnen worden gesteld op 30400. Ik open thans de beraadslaging over deze zaak. De heer du Bieu. Als er een voorstel was gedaan om de accijnsen geheel af te schaffenzou ik daartoe gaarne medewerken. Maar om bij eventuële aanneming van het ontwerp van wet de ontbrekende 40000 te vinden door eene verhooging van de bestaande plaatselijke directe belasting' zou ik te bezwarend achten voor de thans in die belasting aangeslagenen die door de opvoering van de opcenten op het personeel reeds getroffen zullen worden. In dien stand van zaken kan het wenschelijk zijn dat de gemeenteraad zich tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal wende, met verzoek de voorgedragene wet niet aan te nemen. Want het is te onze ker, of wij eene wet zouden verkrijgen tot behoud van de belasting op het gemaal. De heer Gevers. Ik kan geheel ondersteunen hetgeen door den heer du Bieu is aangevoerd. Ik zou het zeer gevaarlijk achten eene zoo belang rijke verandering in ons belastingstelsel te brengen; en ik hoop dan ook, dat de Baad moge besluiten zich tot de Tweede Kamer te wenden met het verzoekdat het wets-ontwerp worde verworpen. De heer van der Hoeven. Men heeft voorgeslagen het cijfer van den personelen omslag met 40000 te verhoogen. Dat komt mij zeer bezwa rend voor. Ik voor mij acht de zaak zeer gewigtigen vóór wij eene beslis sing namen naar aanleiding van het wets-ontwerp tot wijziging der gemeen tewet, zou ik het wel wenschelijk achten, dat de voordragt van Burge meester en Wethouders ten fine van onderzoek aan de Commissie van Finan ciën werd gezonden. De heer Hartevelt. In beginsel ben ik sterk voor de zaak, en ik zou de stad onzer inwoning gelukkig rekenen, als zij van de 70000 aan be lasting op de eerste levensbehoefte (brood) kon afstappen. Maar wat nu het aangegeven equivalent betreft, zou ik vragen: wat zegt de Commissie van Financiën? Ik zal mij dus voor het beginsel verklaren om lijdelijk af te wachten, wat het lot van het wets-ontwerp zal zijn; maar wat betreft het daarvoor te vinden equivalent, hierover wenschte ik eerst de Commissie van Financiën te hooren. De heer Hoog. Het heeft mij wel verwonderddat wij omtrent de zaak vooraf geene beschouwingen vernomen hebben van de Commissie van Finan ciën. Ik weet wel, dat er thans van geen bepaald voorstel sprake is, maar dat het slechts een aangeven van Burgemeester en Wethouders betreft tot het invoeren van een equivalentzoo deze gemeente een goed deel harer inkomstendoor het aannemen der door den Minister van Financiën voor gestelde wetmogt komen te verliezen. Desniettemin zou ik daaromtrent echter gaarne de denkbeelden van onze Commissie willen weten. In ieder geval ben ik er voor om af te wachten, wat de loop der zaak zal zijn bij den algemeenen wetgever en acht ik het indienen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van wege dezen Baad niet noodig. Ik verwacht dat die Kamer het ontwerp niet zal aannemenook al adresseert deze Baad zich daartoe niet. De heer Stoffels. Ik zou er zeer voor zijn, ons bij adres te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wat het niet-verzenden der voor dragt aan de Commissie van Financiën betreftdit is daaraan toe te schrij vendat het voorstel met de noodige tabellen en inlichtingen in de Staats courant is opgenomen en daaruit genoegzaam blijkt, dat Leyden en andere steden van gelijken rang niet gebaat zouden worden door die verandering in haar belastingstelsel, omdat niet alleen de belasting op het personeel met 30000 zou worden verhoogd, maar de mindere standen, die vroeger vrij warennu zouden moeten worden aangeslagen. Dit zal grootendeels tot non-valeurs leidendie standen kunnen de belasting niet betalen. Er bestaat nu reeds een hoofdelijke omslag. Wanneer die dan nog met 40000 moet worden verhoogd, zal dat voor Leyden eene onoverkomelijke zaak zijn. Daar komt nog dit bij. Als wij eenmaal op het standpunt zijn om de f 70000 belasting op het gemaal weg te nemen, dan houden wij van de accijnsen ruim eene ton gouds over, en zullen die inkomsten in te ongun stige verhouding staan tegenover de f 36000, die voor de surveillance noo dig zijn, en zouden wij een hoofdelijken omslag van 230000 moeten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2