.voldoende is. Een tweede zou alleen op zijn beurt de zoete rust van zijn
ambtgenoot te bewaken hebben. De kosten daarvoor kunnen bespaard
worden.
De heer Hoog. Ik heb voor mij zeiven nagegaan, welke gronden er
zijn aangevoerd om bij de Morschpoort twee ambtenaren te plaatsenen dan
kan ik mij gereedelijk vereenigen met de heeren, die zich daartegen ver
klaard hebben. Ik zal daaromtrent echter in geene nadere herhaling treden
maar ik acht het plaatsen van een ambtenaar aldaar gedurende den nacht
voldoende.
De Voorzitter. Ik zal niet in herhaling treden. De redenen voor het
voorstel zijn genoegzaam uiteengezet in het rapport. De Kaad beslisse of
zij in zijne schatting van overwegenden invloed behooren te zijn, gelijk mij
dit steeds toe blijft schijnen. Alleen dit wensch ik op te merken. Het
denkbeeld, dat er blootelijk iemand zoude worden benoemd, die in de poort
nachtverblijf hield om, daartoe aangezocht, die te ontsluiten kan niet opgaan.
Er is besloten dat de poort zou worden opengehouden. Een ieder heeft
dus het regt er door te gaan. Maar heeft een ieder dat regt, dan is er ook
een ambtenaar noodig om te waken dat er geen misbruik kunne plaats grij
pen. Wat de bedenking van den heer de Moen betreft, die beducht was
dat wijziging in de verordening, thans bedoeld, de inwilliging van het heden
ingediend verzoek tot openstelling van de Heerenpoort zoude in den weg
staan, moet ik antwoorden, dat in dat opzigt door het genomen be
sluit niets wordt gepraejudicieerd. Wij regelen nu de uitvoering van het
besluit betreffende de Morschpoort, en in zoover alleen kan de verordening
eene wijziging ondergaan. Besluiten wij later tot het openstellen mede van
de Heerenpoort, de verordening kan dan geheel worden ingetrokken.
De heer de Moen. Als dit maar niet praejudicieert het verzoekschrift
dat ingediend is, is het mij wel.
De Voorzitter. Zulks kan het geval niet zijn. De Kaad, die niets
anders heeft gehoorddan dat er een verzoekschrift is ingekomenkan daarop
thans niet wel eene beslissing nemen, maar bindt zich evenmin.
De heer de Moen. Of er meer of minder ontvangen wordt, kan ons
niet onverschillig zijn. Ik heb daar echter, zelfs van een der heeren Wet
houders gehoord datals er twee ambtenaren zij ndit tot niets zal leiden
dewijl de een slapen en de ander waken zal, dat toch zeker in strijd is met
het doel waarom er aan de meeste poorten twee zijn aangesteld. Als die vrees
bestaat moet daarvoor worden gewaaktdat dit niet geschiede. Maar dan is er
ook eene aanleiding te meer, om aan de Mare- en Rijnsburgerpoort den
tweede in te trekken; aan de Rijnsburgerpoort stellig, want daar is geen
ambtenaar voor den waterboom noodig. Evenzoo zou het aan de Marepoort
misschien met één kunnen, omdat daar de toegang tot den boom van bin
nen de poort is. Daarom beveel ik het dagelijksch bestuur wel aan, ons
eene voordragt in te dienen om aan die beide poorten één ambtenaar weg
te nemen, of minstens aan de Rijnsburgerpoort.
De heer van Oüteren. Vergis ik mij niet, en dit alleen wilde ik vra
gen dan worden bij nacht de poortenvooral diewaarbij grootere water
wegen zijn, zoo als de Mare-, de Hoogewoerds- en Koepoorten, in dier
voege door twee ambtenaren bediend, dat, wanneer pakschuiten en andere
vaartuigen geregeld de stad komen binnenvareneen dier beambten zoodanig
vaartuig door de stad begeleidtb. v. van de Mare- of van de Hoogewoerds-
naar de Koepoort. Zulke begeleiding kost nog al tijd en het duurt vrij
lang eer die ambtenaar bij zijn post is teruggekeerd. Ik bedoel hiermede
dat, wanneer aan poorten, waar de toegang tot de stad meer druk is, ge
durende geruimen tijd van den nacht een der twee ambtenaren kan worden
gemist, er geen bezwaar is, om de bewaking der Morschpoort aan één be
ambte toe te vertrouwen.
De Voorzitter. Als het voorstel van den heer de Moen te berde
komt, zal dat punt het best kunnen behandeld worden.
De heer de Eremery. In den regel is dat niet het geval, want twee
ambtenaren zijn bij nacht voor de loopende dienst aangewezen. Deze moe
ten de schuitendie doorkomenbegeleidenveelal heeft dit op vaste uren
plaatsen is het den ambtenaren dus bekend wanneer zij aan den waterboom
zijn moeten. Wat de aanmerking betreft, dat van de beide ambtenaren
aan de poort toch meermalen een zich verwijderen moet om den waterboom
te openen en alsdan het toezigt toch aan een enkelen ambtenaar overblijft,
moet ik opmerken dat] dit oogenblik zoo kort isdat men niet wel onderstellen
kan dat dit aanleiding tot misbruik geven zou; bovendien blijft de ambtenaar,
die zich verwijderen moet, zoo al niet onder het gezigt dan toch zeker
onder het gehoor van den overblijvende, waardoor assistentie mogelijk blijft.
Met 18 tegen 9 stemmen wordt beslist, dat er één ambtenaar bij de
poort zal aanwezig zijn.
Voor twee ambtenaren hebben gestemd: de heeren Scheltema, de Eremery,
ten Sande, Cock, van der Hoeven, Stoffels, Kneppelhout van Sterkenburg,
de Moen en de Voorzitter.
De heer de Moen. Mag ik nu vragen, mijnheer de Voorzitter, of gij
mijn voorstel wilt in overweging nemen om eene voordragt van we ge het
dagelijksch bestuur in te dienenof er ook mogelijkheid bestaat van de Mare-
en Rijnsburgerpoort een tweeden ambtenaar weg te nemen? Ik doe dit
als een gevolg van het oordeel der meerderheiddat één ambtenaar genoeg
zaam is aan de Morschpoort. En waarom dan ook niet aan eene of bei
de andere poorten.
De Voorzitter. Gij gevoelt toch de moeijelijkheid voor het dagelijksch
bestuur om, van oordeel zijnde dat hier mede twee ambtenaren noodig wa
ren, hunnerzijds het voorstel te doen, andere poorten mede slechts door
één te doen bewaken.
IV. Voordragt tot den verkoop van de Marepoort.
De heer van Kaathoven. Het afbreken van poorten wordt aanbevolen
óf omdat zij bouwvallig zijn óf omdat men de stad wil verfraaijen. Wat
het eerste betreft, zou men de bouwvalligheid kunnen voorkomen door tij
dig te repareren; want er is geen gebouw zoo stevig, of men kan door ver
zuim zijne bouwvalligheid bevorderen. Maar wat nu liet punt van verfraaijng
betreft, kan ik niet zeggendat de wegneming der Marepoort een fraai en
aangenaam uitzigt zal opleveren. Als ik daarbij naga wat de verfraaijing
is, die men beoogd heeft bij de afbraak van de Wittepoort, dan vind ik
daarin eene verwarring met een stijl, die eigenlijk geen stijl is, en waarvan
1884.
het gevolg is, dat het voor vreemde koetsiers niet duidelijk is, of zij regtsaf
en niet regtuit moeten rijden; want zij kunnen ook rijden op het trottoir.
Wat de Heerenpoort aangaat, daar is eene goede gelegenheid tot smokkelen.
Als daar niet behoorlijk gewaakt wordt, is er de gelegenheid, mag ik wel
zeggen als voor smokkelen gemaaktniet met manden of vaten, maar met fles-
schenzooveel men wil. Wat het afbreken van poorten in het algemeen be
treft ik kan mij daarmede niet vereenigenik geloof niet dat de poorten
als herinnering dat Leyden vroeger eene vesting was, haar tot oneer strekken.
Ik zal stemmen tegen den verkoop.
De Voorzitter. Bij de behandeling der begrooting is besloten geene
gelden meer voor reparatie der Marepoort uit te trekken.
De heer van Kaathoven. Dat neemt echter de vrijheid niet weg om
er over te spreken.
De heer le Poole. Ik zou gaarne willen vragenof de Marepoort dan
zoo slecht is, dat zij niet nog een jaar zou kunnen staan, en of de poort
aan het Noordeinde niet veel liever zou kunnen worden opgeruimd. Ik
kan niet inziendat de Marepoort zoo bouwvallig is. Zij is nog een stevig
vierkant. Ik begrijp dus nietdat het zoo noodig is haar af te brekenten
minste haar vooraf te laten gaan aan de Wittepoort, die nu een bespot
telijk figuur maakt.
De heer van der Hoeven. Ik beschouw het behoud van poorten alleen
uit het oogpunt van kunstwaarde. Het lot der Marepoort intusschen is
reeds beslist. Dat neemt niet weg, dat ik tegen het voorstel zal stemmen.
De heer Kneppelhout van Sterkenburg. Vroeger heb ik wel verno
men dat er herstellingen aan de Marepoort noodig warenmaar de Raad
was niet genegen gelden daarvoor uit te geven. Ik ben echter nog niet
overtuigd, dat daarom die poort nu reeds zoude moeten worden afgebroken.
Ik zou er eerder voor zijn om, alvorens men overging tot het afbreken
van poortenwaarvan ik nog geen voorstander benaan te vangen met
bet afbreken der Wittepoort, die er nu bespottelijk uitziet, en waarmede
ik oordeel dat niet had moeten begonnen worden voor dat het geheel had kun
nen worden afgedaan; thans is men ter halver wege blijven steken. Ik ben
er tegen werk op te zoeken; wanneer het niet dadelijk noodig is te doen,
aclft ik dit minder verkiesselijk. De Marepoort kan nog, ook zonder re
paratie, verscheidene jaren staan.
De heer Hubrecht. Ik wil toegeven dat de Marepoort nog wel eenigen
tijd zal kunnen blijven staan, maar ik moet toch vragen: zal het dan niet
zijn een gebouw, dat bij het inkomen der stad een ieder door zijnen toe
stand moet ergeren? Want waarlijk ieder, die de poort ziet, zal moeten er
kennen, dat zij Jdringend herstelling en opknapping vereischt. De Com
missie van Fabricage was hiervan ook zoozeer overtuigd, dat bij de laatste
begrooting voor herstellingskosten f 1200 werden voorgedragen, waarmede
het dagelijksch bestuur zich had vereenigd. Nu heeft, gelijk reeds door den
Voorzitter is opgemerkt, de Raad de som, voor herstelling uitgetrokken, op
voorstel der Commissie van Financiën niet toegestaanen is tot de amotie
der Marepoort besloten. De nu gemaakte bedenkingen, zijn dus eerder eene
kritiek van het toen genomen raadsbesluit, dan opmerkingen tegen de in
gediende voordragt.
De heer Meerburg. De ondervinding heeft geleerddat de Wittepoort
zeer ongelukkig is uitgevallenmaar wat de Marepoort betreftdie is zeer
bouwvallig en reeds vroeger was de noodzakelijkheid eener afbraak gebleken.
De heer Tollens. In principe ben ik tegen het afbreken van poorten
gestemdmaar deze poort is reeds vroeger gecondemneerdterwijl ik absent
was. De tijd van hooger beroep voor dit vonuis is verstreken; ik zal mij
dus tegen de afbraak niet langer verzetten.
De voordragt wordt hierop aangenomen met 15 tegen 7 stemmen.
Tegende heeren de FremeryCockvan KaathovenLe PooleGevers
van der Hoeven en Kneppelhout van Sterkenburg.
V. Voordragt tot den verkoop van hakhout langs de Haarlemmer
trekvaart.
Deze voordragt geeft tot geene beraadslaging aanleiding en wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
Niets meer aan de orde van den dag zijndewordt de vergadering
gesloten.
Kitting van maandag 1& Feliruarij 1864.
geopend des namiddags ten 3 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, Krantz, van Outeren, Tollens, Meer
burg, Hartevelt, Kneppelhout van Sterkenburg, Hoog, de Fremery, Goud
smit, Hubrecht, de Moen, Wttewaall, Le Poole, Scheltema en de
Voorzitter.
De heer van der Hoeven gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering
bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 11
Februarij 11. worden gelezen.
De heer de Moen. Als ik het wel heb, geloof ik dat de Secretaris ge
lezen heeft, dat ik voor het plaatsen van één commies aan de Morsch
poort heb gestemd; ik ben voor twee commiesen geweest.
De Secretaris zegtna de notulen op nieuw te hebben ingeziendat de
heer de Moen voor het plaatsen van twee commiesen aan de Morschpoort
heeft gestemd. Hierop worden de notulen vastgesteld.
De Voorzitter deelt mede
Eene missive van den Majoor en het corps Officieren van het 2dc ba-
taillon 4dc reg. infanterie, houdende uitnoodiging tot bijwoning van het
militair assaut, dat op Vrijdag den l9den dezer, ten l uur, in het gebouw
van den schouwburg zal plaats hebben als hulde aan den dag.
6
ij