De heer Gevers. Destijds heb ik medegewerkt om de kermis op den i
tegenwoordigen tijd te verplaatsen. Wat mij toen daartoe gemoveerd heeft,
brengt er mij toe om mij niet te vereenigen met het toestaan van het ver- t
zoek der adressanten. Ik vertrouw dan ook, dat, wanneer wij bij ons be- 1
sluit blijven, de kermis wel van zelve zal verkwijnen en eindelijk verdwijnen.
De heer van der Hoeven. Ik zou in noodelooze herhaling moeten ver-
vallen, wanneer ik over deze zaak mijn gevoelen zeide, na hetgeen door
andere leden is in het midden gebragt. Ik moet evenwel verschillen om-
trent hetgeen gezegd is nopens do vroeger elders beproefde afschaffing der
kermis. Waar men die heeft afgeschaft, kwamen vele verzoekschriften tot 1
herstel van de kermis, en ten gevolge dier verzoekschriften is men op de
zaak terug gekomen. Nu is ditdunkt mijgeene reden om te zeggendat
men het elders vruchteloos beproefd heeft de kermis af te schaffen. Want i
wat men ook bij dergelijk eene afschaffing verwachten kon of nietver- i
zoekschriften tot herstel der kermis kon men met alle zekerheid verwachten
en deze konden dus geene reden opleveren om op een eens genomen be- i
sluit terug te komenzij pleiten niet voor de onuitvoerlijkheid van het
besluit. Het is alleen de vraag, of men de Dannerwerke niet wat al te 1
spoedig heeft ontruimd. Ik voor mij zou wel liever de kermis geheel afge
schaft zien; dat zou zeker het meest rationeele zijn. Maar ik zou dit toch
vooralsnog niet willen voorstellen, daar ik voorzie, dat mijn voorstel toch
niet door een genoegzaam aantal stemmen gesteund zou worden en dc beraad
slaging dus slechts nutteloos zou worden gerekt. Ik geef overigens wel
toe, dat de kermis voor de kinderen zeer amusant is; maar dat kinderlijk
motief weegt bij mij niet zwaar genoeg om voor het behoud der zaak te
zijn. Konden wij eene kermisviering organiserenenkel voor kinderen inge-
rigt en daartoe strekkende om kinderlijke vreugde overal te doen heer-
schenik zou er zeer voor zijnmaar ik beschouw dat als eene utopie.
In geen geval echter kan ik mij verklaren voor eene verplaatsing van den
tijd der kermis.
De heer Tiohler. De heer Goudsmit heeft juist uitgedrukt hetgeen ik
in hoofdzaak zeggen wilde. Ik heb daar weinig bij te voegen. De ker
missen zijn haar einde nabij, althans wat het te koop aanbieden van waren
betreft. De kramers zelve hebben reeds het vonnis over de jaarmarkten
uitgesproken. Het is daarom, dat ik niet voor de inwilliging van het ver
zoek zou kunnen stemmen.
De heer Hartevelt. Wanneer hier het voorstel behandeld werd, om
de kermis af te schaffenzoude ik mij daartegen verklarendaar ik mij
het Hollandsche volk niet kan voorstellen, zonder eenmaal 'sjaars kermis
te vierenbet geld is bij velen daarvoor bespaarder moet kermis ge
vierd worden. Is dit waar, dan moet de kermis mijns inziens ook in een'
tijd gehouden worden, dat die gelegenheid tot gepaste uitspanningen kan
geven; de verschillende klassen onzer maatschappij bezoeken altijd gaarne
eene goed geordende kermis, en daar zijn er onder, die men dan van
plaatsen terug houdt, waar zij niet belmoren. Men heeft op sommige plaat
sen de kermis afgeschaft, maar niet in de daad, slechts in naam. Er moest
toch kermis gevierd worden, en dit deed men ook op eene wijze, dikwijls
zoo ergerlijk dat spoedig de wenschelijkheid bleek van ze feitelijk te her
stellen. Ik vermeen alzoo, dat men aan de ingezetenen de gelegenheid be
hoort te verschaffenzich zoo fatsoenlijk mogelijk te amuseren. De heer
Goudsmit heeft eene schets van de kermis gegeven, die, ik moet zeggen,
vrij juist is, behalve de hond met een apenstaart (daarvan heb ik nooit
gehoordzulk een dier zoude ik ook wel eens voor een kwartje willen zien);
maar die schets doelt ook juist op den tijd, waarop zij tegenwoordig plaats
heeft, waarin niets of schier niets te zien of te hooren is dan het door
den beer Goudsmit genoemde. Wanneer de kermis op geschikter tijd en
dan van zelf op groote schaal wordt daargesteld, zal zij de gelegenheid ge
ven, om de burgerij op eene doelmatige en gepaste wijze genot te verschaften.
De beer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik vereenig mij geheel met
het rapport van Burgemeester en Wethouders, omdat ik oordcel dat het
verzetten van de kermis op den tegenwoordigen tijd tot nadeel van Ley-
den en van een groot aantal inwoners is geweest. De uitspattingen van
het gemeen zijn door het verzetten der kermis in de maand Julij geens
zins verminderdintegendeel komt het mij voor dat, door den meergegoeden
de kermisvreugd te onthouden, het gemeen mogelijk nog meer zich aan
uitspattingen overgeeft. Door het volk tot spaarzaamheid te willen dwin
gen zal die niet worden bevorderdwant tot groot nadeel van de inkom
sten van Leyden zal men nu elders gaan verteren wat men daar niet
bekomen kanen wat de studenten betreftook zij zullen niet vlijtiger
studeren door hun publieke vermakelijkheden te onthouden, maar die nog
meer buiten Leyden gaan opzoeken. De kermis bestond reeds voor de
oprigting der akademie. Was vroeger het studeren daarom zoo slecht en is
het eerst in 1853 gebleken, dat dc kermis op een anderen tijd moest ge
steld worden of volgens sommigen afgeschaft, opdat de studenten niet te
veel afleiding zouden hebben en aan het werk zouden blijven? Ik kan dat
niet toegeven, en zal dus stemmen, dat de kermis in de maand Mei, da
delijk na den afloop der Haagsche, zal aanvangen.
De heer Hubrecht. Het verplaatsen der kermis heeft niet die uitkom
sten opgeleverd, die men zich hiervan had voorgesteld; de uitspattingen
waarover geklaagd werdzijn in plaats van beteugeld eer verergerd. Ik
wensch, overeenkomstig het ingediende verzoek, de kermis liever verplaatst
te zien in een' tijd dat te verwachten is, dat hier spellen en vertooningen
zullen komen, die eene meer gepaste uitspanning zullen aanbieden, en blijf
mij vereenigen met het rapport, te dezer zake door Burgemeester en Wet
houders uitgebragt.
De heer Meerburg. Ik kan mij ook niet vereenigen met het rapport
der Commissie van Financiën. De heer Goudsmit heeft de nadeelen der
kermis meesterlijk geschetst, zooals zij zich vertoont, wanneer zij op een
ongunstigen tijd is bepaald. Maar zijne beschouwingen, hoe juist ook in
het algemeen, gaan mijns inziens niet op en zijn niet vrij van overdrij
ving. Het is toch niet tegen te spreken, dat er meermalen ook nuttige
en leerrijke zaken op de kermis worden gezien. Ik herinner mij onder
anderen, dat voor twee jaren er een spel was, waarin het mijnwerken zeer
aanschouwelijk werd gemaakt. De tent was gedurig eivol. Dergelijke za
ken nu bieden de burgerklasse en vooral den handwerksman een zeer ge
past en doelmatig genot aan. Het verzetten van de kermis heeft niet de
gewenschte vruchten gedragen. Ik moet toch naar aanleiding van de
adressen van den Kerkeraad en van den akademisehen Senaat de vraag
doenof nu de zedelijkheid zoozeer is toegenomen. Wat het eerste be
treft, of de zedelijkheid op de Pinksterdagen zoo is toegenomen, ik geloof
het nietde uitspatting is slechts verplaatst van den Burg naar elders. Inzon
derheid heeft het adres van den Senaat mij bevreemd; want dikmaals, als
men van studenten spreekt, wordt gezegd de edele jongelingschapen nu heeft
het al den schijn of het schooljongens zijn, wie hun speelgoed moet worden
afgenomenom hunne lessen te kunnen leeren. Ik voor mij heb een
beteren dunk van de studerende jongelingschapen houd mij verzekerd
dat, op welk tijdstip ook, het meerendeel zich niet van zijne studiën zal
laten afhouden.
De heer de Moen. Mijn gevoelen is vervat in het rapport der Com
missie van Financiën. Ik acht het dus niet noodig daaromtrent in eene
nadere ontwikkeling te treden.
De heer Tollens, Ik vereenig mij met het rapport van Burgemeester
en Wethouders. Ik heb de ervaring niet opgedaan, dat er iets bij gewonnen
werd door het vroeger verzetten der kermis. Dit althans is duidelijk ge
bleken dat daardoor toch de gelegenheid niet is weggenomen voor de lagere
volksklasse om hare lusten bot te vieren in 't misbruik van sterken drank
en onnut geld verteren. Wat het geopperde bezwaar betreft, als zouden de
studenten, ten gevolge eener verandering in den tijd der te houden kermis,
hunne collegiën en werk verzuimenik heb een te goeden dunk van de
studerende jongelingschap, althans wat de meerderheid aangaat, om de
vrees te koesterendat zij de kermispret boven de studie zou stellen.
De heer Hoog. Ik heb veel hooren redeneren door mijne geachte me
deleden alsof hier op dit oogenblik sprake was van het al of niet afschaffen
van de kermis. Die quaestie echter is op dit oogenblik niet aan de orde.
Wij hebben toch alleen te bespreken het voor ons liggende verzoek van een
aantal ingezetenenom de kermis te verzetten. Men heeft in der tijdnaar
ik meen, op goede gronden, besloten haar te verplaatsen; en als ik naga
de redenendie voor het nader verzetten der kermis zijn bijgebragtdan
kan ik die niet beamen. Als ik daarbij overweeg de gronden, in het adres
ontwikkelddan staat daar veel in wat mij onjuist voorkomt en wat mij dan
ook geene aanleiding geeft om mijne stem te geven aan eene verzetting dei-
kermis. Om die redenen ben ik voor het behoud der kermis, zoo als zij
nu bepaald is.
De Voorzitter. Wat mij betreft, zal ik mij ook tegen het verzoek
verklaren. De vergadering zal gezien hebben uit het rapport van Burge
meester en Wethouders, dat het niet geheel eenstemmig is opgemaakt, en
dat in de vergadering van het dagelijksch bestuur één lid van oordeel
was, dat in de redenen, die tot het verzetten van de kermis hadden ge
leid, geene verandering was gekomen. Dat drukte mijn gevoelen uit. Toen
wij het besluit tot die verplaatsing namenkonden wij voorziendat de
kermis niet zoo druk meer zou bezocht worden als vroeger, en wij hebben
ons toch niet laten weerhouden. Derhalve kunnen dezelfde redenen mij
niet leiden om op ons besluit terug te komen. Ik geloof, dat werkelijk
voor sommigen dat besluit ongunstig kan gewerkt hebbenmaar betwijfel
toch of allendie aan de thans opgewekte agitatie deel namenin beduidende
mate schade ondervonden. Naar mij blijken zoudeWerd zij in het leven
geroepen door den eigenaar van zeker bierhuisdie zich althans bij mij heeft
aangemeld, wienik geef dat gaarne toe, het gemis van grootere spellen in
den laatsten tijd nadeelig was, doch wiens belang mij niet overwegend toe
schijnt. Dat menig handelaar hijzonder door verplaatsing der kermis leed,
kan ik bezwaarlijk toegeven. In ieder geval schijnen mij dergelijke rede
nen niet voldoende om, door aan het verzoek te voldoen, te weeg te bren
gen dat de kermis invalt op de Christelijke feestdagenen daardoor veler
godsdienstig gevoel noodwendig te kwetsen. Daarbij hecht ik aan de om
standigheid dat, indien het verzoek wordt aangenomen, de kermis zamenvalt
met de groote lammerenmarkt. Vroeger, ik beken dit, was zulks mede het
geval; maar de lammerenmarkt is zoozeer in omvang toegenomendat het
ongerief zich thans oneindig sterker zoude doen gevoelenterwijlwanneer
men in het verzoek toestemde, twee dier markten daaronder zouden lijden,
als invallende op den Vrijdag de kermis voorafgaande, en den Vrijdag van
de kermis. Ik weet wel, dat die zaak thans niet in de discussie wordt ter
sprake gebragt en bij de vergadering daardoor minder schijnt te wegen
mij echter levert zij eene krachtige reden te meer om op het genomen be
sluit niet terug te komen.
De heer van der Hoeven. Ik acht het wenschelijk nog met een enkel
woord te antwoorden op hetgeen door den heer Meerburg en nog een an
der geacht lid is in het midden gebragt. Een kort, een enkel woord tot
inlichting zal misschien niet overbodig kunnen worden geaoht. Ik geloof
dat de bedoelde leden de zaak niet uit het ware oogpunt hebben beschouwd.
Het is niet eene vrees, door afgetrokken denkbeelden ontstaan, die mij geleid
I heeftom mij tegen het verlangen tot verplaatsing der kermis te verklaren; maar
het is de ondervinding, door mij gedurende mijn langdurig verblijf in
deze stad opgedaan, van het gejoel, door de kermisvreugd op sommige plaat-
I sen ontstaandewaardoor het den student (en ik bedoel hier elkdie met
de besten wil bezield is om te studeren), letterlijk onmogelijk gemaakt wordt zijne
studiën voort te zetten. Het gevolg daarvan is, dat hem twee wegen open
staan óf om huiswaarts te keeren óf met den stroom mee te gaan. Ik
wensch den student niet in dat alternatief te plaatsen. Ik heb door eigen
ervaring den last van de kermis sedert jaren leeren kennen. Het was den
laatsten dag der kermisdat ik verleden jaar in de stad terugkwam. Ik
was zeer vermoeid en had groote behoefte aan rustik had gehoopt te kun
nen slapenmaar ik kon het niet vóór het morgenlicht goed door mijn
vertrek was doorgedrongendermate bleef het nachtelijk gedruisch aanhouden.
De heer Meerburg. Die ééne nacht, door den heer van der Hoeven
aangehaaldzalmeen ikwel niet veel in aanmerking komen. Maar dat
is toch niet alle nachten gedurende de kermis het geval, en op den dag-
is het gedruisch niet van dien aard, om daarom alleen een geoorloofd ge-
noegen aan den minvermogende te ontzeggen, terwijl de zedelijkheid er
zelve belang bij heeft, dat de kermis meer gepaste en nuttige vermakelijk
heden kan aanbieden.
De heer Goudsmit. Men maakt zich inderdaad illusiënwanneer men
meent, dat door eene verschuiving der kermis de zedelijkheid zal worden
bevorderd. Dat doel zal niet worden bereikt, evenmin als er regtmatige
hoop bestaat dat het kunstgevoel van de burgerij zal worden opgewekt of