gevoegde rapportenheeft de eer u te berigtendat zijin overweging ge
nomen hebbende de retroacta van den jare 1854, zich nader overtuigd
heeftdat destijds, lettende op de onderscheidene belangen der diverse voor
en tégen het houden eener kermis ingekomen verzoekschriften, niet zonder
o-egronde redenen de kermis op het tegenwoordig tijdstip is bepaald; dat
het toeval heeft gewilddat deze in de beide laatste jaren met die te Utrecht
is te zamen geloopendoch zulks in het loopende jaar geen plaats heeft;
dat er alzoo vooruitzigt bestaat, dat die alhier meerder zal worden bezocht en
het mitsdien wenschelijk is door deze proeve te onderzoeken in hoeverre
wat het bezoek van kramers en vertooners betreft, eene verandering dei-
kermis zij aan te raden.
l)e Commissie heeft gemeend in deze minder te moeten letten op het
financieel belang der gemeente, dewijl zij wel kan verzekeren dat de kermis
in de beide laatste jaren weinige of zeer geringe voordeelen aan de gemeen
tekas heeft opgeleverd, dan wel op de omstandigheid dat het altijd, bij
het verloop der kermissen, onzeker blijft wat de uitkomst zal zijnbijaldien
de kermis op een anderen tijd wordt geplaatst, vooral daar het moeijelijk
is zoodanigen tijd te kiezen, dat deze niet gelijkelijk met die op eene an
dere plaats invalteven als zulks het geval zou zijn bijaldien in het verzoek
der requestranten werd getreden, want daar de kermissen van Breda en
Doidrecht zich naar de Pinksteren regelen, worden deze in verscheidene
jaren mede op het voorgestelde tijdvak gehouden.
Een gelijk bezwaar vond de Commissie bij een bij haar opgekomen denk
beeld om, ter inachtneming van de belangen van alle requestranten m
1854, die aanleiding gaven om de kermis op het thans aangenomen tijd
stip te stellen, deze in het laatst der maand Junij te houdenin den tijd
waarop zij in het nabijgelegen Haarlem voorvalt, namelijk de Woensdag na
St Pieter en Paulus (29 Junij).
De Commissie ziet bij deze omstandigheden groot bezwaar in eene spoe.
dige beslissingmaar acht zich verpligt te moeten raden vooralsnog in den
tijd tot het houden der kermis geene verandering te brengen en inmiddels
het verzoek aan te houden."
De heer Scheltema. Mijns inziens is het geen gelukkige maatregel ge
weest, dat de Raad destijds besloten heeft den tijd van de kermis te ver
plaatsen op den thans daarvoor aangewezen tijd. Wat is nu het geval.
Men heeft zich voorgesteld de kermis te doen vervallen, vooral om de
uitspattingen, die daarvan meerendeels het gevolg zijn. Ik geloof, dat men
zich daarin bedrogen heeft. Het is waar, de kermis is grootendeels ver
vallen en is niet meer wat ze vroeger was, maar wat er van is overgeble
ven is juist de schadelijkste zijde. Vroeger was er gelegenheid tot betame
lijke uitspanning, waaraan zoowel de aanzienlijken als de mingegoeden tege
lijk deelnamen, die, nu de kermis op een tijd is gesteld dat de vermogende
en gegoede ingezetenen grootendeels uit de stad zijn, niet meer bestaat en
is dezelve geworden eene week van ongebondenheid en zedeloosheid voor de
volksklasse. Wil men de kermis behoudendan ben ik er voordat ze
weder op een anderen tijd bepaald wordt, wanneer er meer kans bestaat
dat er gelegenheid zal zijn tot gepaste uitspanningmaar ik heb een op
wegend bezwaar om het gedaan verzoek toe te staan en dezelve te stellen
op den 2en Maandag na de Haagsche kermis, omdat het Pinksterfeest ook
ongeveer op denzelfden tijd invalt en het dus zou kunnen zijn, dat liet
kermis is onmiddelijk voor of na de Pinksterdagen. Indien dus de tijdsbe
paling niet zoo gewijzigd wordt, dat de kermis niet voor of in de eerste
week na Pinksteren plaats heeft, ben ik tegen de gevraagde verplaatsing
en vereenig mij met het slot van het rapport van de Commissie van finan
ciën om het verzoek aan te houden.
De heer Goudsmit. Ik moet mij verzetten tegen het verschuiven der
kermis. Wij allen toch zijn het eens, dat het doel, waarmede de kermis
sen ingesteld zijngeheel en al vervallen is. Ik voor mij geloof bovendien
dat zij geworden zijn ware kweekscholen van zedeloosheid. Vurig verlang
ik hare geheele afschaffing, doch ik betwijfel of de volksovertuiging omtrent
de doelmatigheid daarvan genoegzaam gevestigd is. Nu derhalve het kwaad
bestaat, dat men nog niet geheel uitroeijen kan, is het de taak der over
heid het kwaad te temperen, de nadeelige gevolgen zoo veel mogelijk te
voorkomen. En wat vraagt men ons daarentegen Nieuwe krachten te ge
vennieuwen luister bij te zetten aan eene instelling, die sedert lang kwij
nende is, en die, bemoeijen wij er ons niet meê, weldra haar eigen dood
zal sterven. Neen! zoo zeggen sommigen, wordt de kermis verschoven, zij
zal beter en ordentlijker wordenik kan dat niet toegeven om de eenvou
dige reden dat de tijd voorbij is, waarbij de kermis gebezigd werd om wa
ren van heinde en verre uit te ventendie niet dan van verren afstand
verkrijgbaar waren. De kramers vonden daar huu koopers en deze weder
keer ig het middel om in hunne behoefte beter dan gedurende het gansche
overige jaar te voorzien. Daar bovendien het reizen moeijelijk en kostbaar
waswerd aan het volk gelegenheid gegeven om een en ander te zien en te
hoorenwat buiten de kermis niet te zien en te hooren wasen konde ze
alzoo eenigermate zijn een middel tot volksbeschaving en volksveredeling.
Maar nu! Kramers komen niet meer, omdat zij met de winkeliers in de
steden op verre na niet kunnen concurreren, kunstenaren niet, omdat zij
elders beter dan op kermissen gelegenheid vinden hunne talenten te exploi
teren en eer en roem te behalen. Wat zullen derhalve uwe pogingen baten,
om de kermisvermaken eene andere rigting te doen geven? Welke zullen
de vertooningen zijn, waarvan men niet zonder ophef spreekt? Laat ik ze
met een woord schetseneen hond met een paardenstaarteen dikke boerin
die 400 pond weegt, orgeldraaijers en dronken muziekanten die valschemu
ziek spelen, koperen Mams met belletjes op het hoofd, koordendansers die,
in walgelijke kleederen uitgedoseht, walgelijke straatkunsten vertoonen, pla-
netentrekkers die de arme dienstmaagd van haar duur verdiend pennmkske
berooven, koekkramen waar gedobbeld, poffertjeskramen waar jenever in
volle teugen gezwolgen wordt, wafelkramen die men niet om de wafels be
zoekt, maar om het gezellig verkeer met een personeel, dat oneindig ver
derfelijker en gevaarlijker is dan dat waarop een geregeld politietoezigt
uitgeoefend wordt. Ziedaar de schoone en edele vermaken die de kermis
in bloeijenden toestand zal aanbieden, het geestelijk voedsel dat den volke
zal worden verstrekt. Maar de winkeliers en neringdoenden beweren dat zij
belang hebben bij de verschuiving? Wel geldt hier het oe qu'on voit et ce
qu'on ne voit pas. Hetgeen zij zien isdat een enkele kooper ter gelegen
heid van de kermis bij hen verschijntmaar hetgeen zij niet zienhet
zijn die honderdendie duizenden guldensdie ijdel verspild en nutteloos ver
kwist, aan de nijverheid onttrokken worden; hetgeen ze niet zien is dat de
burger die een hoed, een paar schoenen, een el laken voor zijn geld zou
gekocht hebbendat gedurende de acht kermisdagen in kroegen en tappe
rijen zal verbrassen. Ja, zegt men nog, als er geen kermis is, zal het
geld op andere plaatsen verteerd worden. Ik antwoord: in de eerste plaats
is het altoos moeijelijk te zeggen, wat er gebeuren zal als iets met gebeurt
maar in de tweede plaats kunnen wij niet verder gaan dan onze klachten
reiken. Willen onze ingezetenen elders kermis vieren, wij kunnen het met
beletten, maar daaruit volgt niet dat wij hier de gelegenheid tot debauche moe
ten vermeerderen of openstellen. Voeg ik nu hierbij hetgeen door den akade-
misehen Senaat ten aanzien van de studenten is aangevoerddat namelijk
door verschuiving der kermis de beste tijd voor de studiën zal verloren
waan, en neem ik daarbij in aanmerking hetgeen door den kerkeraad is in
het midden <rebragtdat door deze verandering de zedeloosheid al meer en
meer zal toenemen dan vind ik voor mij zeiven met alleen geene vrij
heid om tot dergelijken maatregel mede te werken, maar acht ik het veeleei
pligt ommet al de krachten die in mij zijnmij daartegen te verzetten.
De heer de Fremerï. Ik geloof, dat de vraag, of de kermis meer of
minder wenschelijk is, of het mogelijk is dezelve geheel af te schaffen
reeds als beslist kan worden aangemerkt. Wij weten toch, dat voor
eenige jaren vele pogingenondersteund door aanschrijvingen van het
wewesteliik bestuur, zijn aangewend om de kermis af te schatten en ver
schillende gemeentebesturen aan dien wensch hebben gehoor gegeven. De
tijd heeft echter geleerd, dat het voor als nog niet mogelijk is dit doel te
bereiken, zoodat dan ook meerdere, zoo niet alle, gemeentebesturen op dit
hun besluit zijn teruggekomen. Dit feit aannemende vereenig ik mij ge ee
met het rapport van de Kamer van Koophandel en de conclusie van Bur
gemeester en Wethouders, waarbij de overtuiging wordt uitgesproken, dat,
naarmate de gelegenheid voor betamelijke uitspanning toeneemt en men dus
ook buiten de herberg zich vermaken kande uitspattingen zullen vermin
deren Om dit doel te bereiken geloof ik dat verplaatsing van de kermis
ook een gunstigen invloed hebben kan. Ik ben dus voor de zaak doch
acht het verzoek om de kermis op den tweeden Maandag in de maand Mei
te beualen minder gepast, omdat zij alsdan meermalen zoude invallen te gelijk
met kerkelijke feestdagen. Dit acht ook ik niet gewenseht en zou daarom
den aanvang willen bepalen op den vierden Maandag van de maand Mei.^
De Voorzitter. Mag ik zoo vrij zijnten einde geene verwarring in
de discussie te doen ontstaante herinnerendat door de adressanten ge
vraagd is de kermis te stellen op den tweeden Maandag na de Haagsche
kermis, overeenkomende met den vierden Maandag, waarvan in het rapport
van Burgemeester en Wethouders gesproken is, zoodat, inderdaad hetzelfde
wordt bedoeld?
De heer de Fremery. Ik meendedat werkelijk gevraagd was den tijd
te bepalen op den tweeden Maandag, doch bemerk nu dat ik daarin ge
dwaald heb.
De heer CocK. Ik houd de kermissen in het algemeen voor verderfelijk,
maar in Leyden nog voor veel verderfelijker dan in eenige stad van ons va
derland. De kermis, zoo als zij vroeger plaats had, viel in den collegie-tijd.
Men heeft dat getracht voor te komen. Zoo als de adressanten het nu ver
langen zou zij wederom in den eollegie-tijd plaats hebben. Het is echter
voor de stad geene onverschillige zaakof aan de akademie schade wordt toe-
gebragt. Reeds voor tien jaren heb ik mijn gevoelen daarover gezegd. Ik
zal thans in geene nadere ontwikkeling treden, maar blijf mij tegen alle ker
missen, vooral te Leyden, verklaren. Ik ben van hetzelfde gevoelen geble
ven, en mijne ondervinding heeft mij daarin bevestigd.
De heer van Outeren. Ook bij mij bestaat geen de minste grond om
op het gedaan verzoek gunstig te beschikken. Indien de kermis al niet
wordt afgeschaft, om redenen, die voor het oogenblik een besluit daartoe
misschien nog ongeraden makendan bestaat er althans geene aanleiding
om haar te verzetten op den verlangden tijddaar is te veel tegen. Ik
kan mij dienaangaande geheel vereenigen met het aangevoerde door den
heer Goudsmit, die de door mij erkende bezwaren in het breede heeft
uiteengezet.
De heer van Kaathoven. Als de bedoelingom den kermistijd te ver
zetten geweest is de kermis te doen kwijnendan moet ik erkennendat
de voorstellers daarin gelukkig geslaagd zijn; want zoo als die in de laat
ste twee jaren geweest iswas zij niet meer dan eene parodie op hetgeen
zij zijn moest. Maar aan dat voorstel was nog eene andere bedoeling ver
bonden, namelijk dat de losbandigheid, waaraan men zich ergerde, zou
beperkt worden. Ik betwijfel of de voorstellers ook daarin hun doel bereikt
hebbende uitspattingen zijn niet minder geweest dan vroeger. Om conse
quent te zijn, zouden dus de voorstellers verder moeten gaan en de kermis
geheel afschaffen. Daartegen wil ik mij verklarendaargelaten of wij als
leden van den gemeenteraad bevoegd zijn om ter wille van een gedeelte
voor allen te beslissen omtrent eene zaak die voor- en tegenstanders heeft,
zoo wil ik als mijn gevoelen te kennen geven, dat ik tot ben behoor, die,
terwijl Leyden arm is aan publieke vermakeneene afwisseling in die een-
toonigheid niet zondig achten, en nu, evenmin als in mijn jeugdigen
leeftijdberoofd wil worden van een gepast genoegenomdat anderen daar
van misbruik maken. Ik wil er bijvoegen, dat ik tot hiertoe weinig nut
gezien heb van die, door de philanthropie aan het volk opgedrongenege
moedelijke zorg. Ik zal stemmen voor het verzoek.
De heer Le Poole. Ik voor mij wenschte, dat er geene kermissen wa
ren; want de vroegere jaarmarkten, waaraan zij haren oorsprong verschul
digd zijnhebben opgehouden te bestaan. Toen voorzag men zich van al
wat men noodig had en daartoe werd geld bespaard, dat nu verkwist wordt;
want de kermissen hebben steeds aanleiding gegeven tot veel losbandigheid
dat zeer te betreuren is. Ik zou om die reden de kermis niet willen ver
zetten. Vele ingezetenen hebben zich vroeger teregt beklaagd, dat de ker
mis juist op Hemelvaartsdag en Pinksteren inviel, en het zou dus verkeerd
zijn haar nu weder op dien tijd terug te brengen. Ik kan mij dus met
hetgeen door den heer Goudsmit is in het midden gebragt volkomen ver
eenigen. Daarenboven, wanneer nu weder de kermis mogt worden ver
placht, mist het toch grootendeels zijn doel; want de kermis te Breda en
te Dordrecht komen toch meest altijd zamen met die te Leyden. Zij vallen
meestal gelijk in, en ik zou het dus wenschelijker achten, dat de kermis
bepaald bleef, zooals zij nu is.