zwaard om een hooger cijfer te noemen, zonder daarover met mijne mede leden in de Commissie te hebben gesproken. De heer Goadsmit heeft ge zegd, dat de som onttrokken zou worden aan de controle van den Raad. Dit is niet juist, want in de rekening der Commissie wordt behoorlijk ver antwoording gedaan van iedere uitgaaf. Ook heb ik hooren aanvoeren dat niet blijkt dat eenc hoogere som noodig is, en dan verwijs ik naar de laatste rekening, waarin onderscheidene posten, tot een hooger bedrag, in het belang der fabriekvoorkomen. De heer Goudsmit. Ik wensch aan den heer Hubrecht enkel te ant woorden, dat het mij nog niet gebleken is, dat die 2100 niet hadden kunnen worden gebragt in den Raad vóór zij werden uitgegeven. En als de geachte Wethouder beweert, dat er wel controle is, dan moet ik dit blijven ontkennen. Als de uitgave toch eenmaal ter goeder trouw gedaan is, dan zal men de zelfs ondoelmatig bestede gelden moeijelijk op de leden der Commissie kunnen verhalen. De ware controle bestaat alleen in het voorkomendat uitgaven geschieden buiten den Raad om. Ik sta ech ter niet op die som van 500. Wordt voorgesteld die som te brengen op 1000, ik zal mij er niet tegen verzetten. Maar ik verlang dat het beginsel eens voor altoos worde uitgemaakt. De heer Dkiessen. De heer Hartevelt maakt nu een verschil tusschen gewone en buitengewone gevallenterwijl in het voorstel bepaaldelijk van alle bestedingen sprake is. Wil hij dit verschil ook in het voorstel opnemen zoo zoude het voor mij meer aanneembaar worden. De heer Krantz. Tot toelichting der zaak wensch ik er nog op te wijzendat het hier een belangrijk beginsel betreft. Ik ben zeer ingeno men met het eerste gedeelte van dit voorstel. Maar omtrent het tweede wensch ik aan de voorstellers te vragen of zij daarmede iets anders bedoe len dan in de bestaande verordening omtrent het reservefonds is bepaald. De heer du Rieu. Ik stel voor de som van f 500 te veranderen in f 1000. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund. De hier de Moen. Ik wensch er nog dit bij te voegen. Er zouden ge vallen kunnen ontstaan, waarin ook de som van 1000 niet voldoende zou wezen. Ik zou daarom bij dit artikel de bepaling willen gevoegd hebben dat, wanneer er zich zulke buitengewone spoed eischende gevallen voordoen, de Commissie voor de Gasfabriek daaromtrent met het dagelij ksch bestuur zal raadplegenen alzoo magtiging ontvangenterstond daarin te voorzien. De heer Goudsmit. Met dit voorstel kan ik mij zeer goed vereenigen. Ik geloof dat men hier zou kunnen toepassen dezelfde bepaling als die van art. 213 der gemeentewetwaarbij den Raadin buitengewone gevallen van dringenden spoedmagtiging wordt verleendbuiten de begrooting omtot het doen van zoodanige uitgaaf te besluitenmits zijn besluit daaromtrent terstond aan Gedeputeerde Staten inzendende. Ik geloof dat het doelmatig zou zijn dergelijke bepaling in dit artikel in te lasschenen mitsdien te besluiten dat in buitengewone gevallen van dringenden spoed de Commissie dergelijke uitgaven zal kunnen doenmits daarvan kennis gevende in de eerste raadsvergadering, volgende op het doen der uitgave. De heer le Poole. Ik kan mij met dit voorstel volkomen vereenigen. De Voorzitter. Mag ik den heer du Rieu vragen of hij thans nog blijft bij zijn gedaan voorstel? De heer du Rieu. Ja, mijnheer de Voorzitter, maar met de bijvoeging door den heer de Moen voorgesteld. De heer Librecht Lezwyn. Ik vereenig mij ook met de verandering van het cijfer van 500 in 1000. De Voorzitter. Vereenigen de andere voorstellers zich ook met het voorstel van den heer du Rieu om de som van f 500 te veranderen in /"1000? De heer Goudsmit. Ik acht het nu niet noodig de voorgestelde som te verhoogendaar de Commissie toch in de gelegenheid zal zijn in buitenge wone omstandigheden dadelijk te voorzien. De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen het voorstel van den heer du Rieu om de som van /"500 in 1000 te veranderen. Dit voorstel wordt verworpen met 14 tegen 8 stemmen. Voor: de heeren Kneppelhout, du Rieu, Krantz, de Moen, van der Hoeven, Gevers, Tichler en de Voorzitter. De Voorzitter. Ik open thans op nieuw de beraadslagingen over het vijfde punt door de Commissie voorgesteld, met de bijvoeging, dat het, in buitengewone gevallen aan de Commissie zal vrijstaan dadelijk voorzie ning te nemen, mits zij daarvan in eene volgende raadsvergadering kennis geve. De heer Krantz. Ik wacht nog altijd het antwoord op mijne vraag, of met het tweede gedeelte van dit voorstel iets anders bedoeld wordt, dan reeds in de verordening is bepaald. De heer Librecht Lezwyn. Ik vind daaromtrent niets in de bestaande verordening. Daarin wordt het reservefonds geheel ter beschikking gesteld van de Commissie voor de Gasfabriek en wij willen dit hebben ter beschik king van den Raad. De heer Krantz. De voorstellers verlangen hier eene imperatieve be paling en daar ben ik niet voor Mij dunkt dat deze bepaling kan vervallen omdat in de verordening bepaald isdat in buitengewone gevallen de gelden uit het reservefonds kunnen worden gevonden. De heer Librecht Lezwyn. Dit is wel waar, maar in de verordening staat niet dat in gewone gevallen de zaak bij den Raad moet worden ge bragt. En dit nu is juist wat wij bedoelen. De Voorzitter. Ik wensch te doen opmerken, dat de heer Krantz gesproken heeft over het tweede gedeelte van het voorgesteld artikel, be palende dat, bij aanbouw van localen of aankoop van nieuwe machineriën en werktuigen, en ook bij buitengewone herstellingen aan dezelve, de kosten zullen gevonden worden uit het reservefonds, als daartoe bestemd. De heer Goudsmit. Ik zie wel in de verordening, dat de kosten voor vernieuwing der eigendommen uit het reservefonds kunnen worden bestreden maar ons voorstel doelt ook op den aankoop van machineriën enz.en wij hebben dit aldus begrepen omdat het reservefonds is bestemd tot herstelling van een verloren of versleten kapitaal. De heer de Eremery» Ik meendat bij dit artikel onder eigendom men ook begrepen zijn de werktuigen der fabriek. Ik acht daarom deze bepaling niet noodig. De heer Krantz. Zou het tweede gedeelte van dit artikel niet kunnen vervallen De heer Goudsmit. Ik heb tegen het wegvallen daarvan geen overwe gend bezwaar, te minder nu wij eene zoogenaamde authentieke interpretatie hebben van een der Wethoudersdat ook machineriën begrepen zijn onder de eigendommen der fabriek. De heer de Fremery. In antwoord op hetgeen door den heer Goudsmit is opgemerkt moet ik zeggen, dat ik zoo even alleen mijn persoonlijk ge voelen heb medegedeeld en volstrekt niet gesproken heb namens Burge meester en Wethouders. De heer Hartevelt. Ik kan mij ook wel met de weglating van het tweede gedeelte vereenigen. Eigendommen en machineriën moeten echter, als onroerend en roerend goed, wel degelijk afzonderlijke hoofden in de boeken van eene fabriek innemenen van machineriën wordt in de ver ordening niet gesproken. De Voorzitter. Vereenigt gij u dus met de weglating? De heer Hartevelt. Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer Librecht Lezwyn. Ik kan mij er ook mede vereenigen. De Voorzitter. Ik zal dan thans in stemming brengen het eerste ge deelte van het voorgesteld artikel, met de bijvoeging omtrent de buiten gewone omstandigheden. Er verklaren zich 11 leden voor en 11 tegen het voorstel, zoodat de stemmen staken en de beslissing tot de volgende vergadering wordt uitgesteld. Voor hebben gestemd: de heeren Kneppelhout, Krantz, de Moen, Wtte- waall, DriessenLezwyn, Stoffels, Gevers, Tichler, Hartevelt en Goudsmit. Tegen: de heeren du Rieu, Hubrecht, le Poole, van Kaathovende Fre mery, van der Hoeven, ten Sande, Meerburg, van Outeren, Tollens en de Voorzitter. III. Rapport in zake den Oegstgeester straatweg. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Na kennis te hebben bekomen van het rapportzou ik er voor zijn de zaak op den tegenwoordigen voet te houden en zulks met het oog op de hoogst ongunstige plaatswaar indertijd ongeluk kigerwijs voor de stad het stations-gebouw van den Hollandschen spoorweg is gevestigd. Ik heb nog altijd hoop, dat eene verplaatsing daarvan nood zakelijk zal worden bevondenwanneer eene gewenschte aansluiting met de andere spoorwegen zal plaats hebben. En om nu de gemeente nog met de betaling van geld te bezwarenom dien ongelukkigen tol af te koopendaar ben ik zeer tegen. De heer du Rieu. Ik ben er ook voor om thans liever de zaak te la ten rusten dan daarin nu verandering te brengen De heer Hubrecht. Ik zoude er mij wel mede kunnen vereenigenom eene kleine tegemoetkoming te verleenen daar op die wijze de zaak het spoe digste zoude kunnen worden beëindigden weldra de lastige tol verplaatst. De heer Krantz. Ik kan niet ontkennen dat het rapport van Burge meester en Wethouders op mij een ongunstigen indruk heeft gemaaktvooral wanneer ik daarmede in verband breng het rapport der Commissie, inder tijd benoemd tot onderzoek dezer zaak, aan wier hoofd ook de Burgemees ter heeft gestaan. Bij dat rapport is duidelijk en krachtig bewezen, dat de weg aan Leyden behoort en dat deze gemeente nimmer heeft toegestaan om daar een tol te plaatsen. Aan het rapport, zooals het thans ligt, mankeert nog maar de conclusie van het verslag van verleden jaar, om de zaak te laten zooals die is. Het rapport is een mengelmoes van verschillende opi nion. Ik voor mij heb er dit uit opgemaakt, dat Gedeputeerde Staten wijzen op eene bestaande concessie. Gedeputeerde Staten moesten echter weten, dat bij verrassing de koninklijke concessie is afgevraagd, zonder dat men daartoe regt had. Zij hebben dan ook de belangen van Leyden niet behartigd. Toen de concessie werd gevraagdhebben Gedeputeerde Staten Leyden niet gehoorden Leyden was toch de eenige regtmatige be zitster van den weg. Als een ander argument is aangevoerd Leyden is zeer lijdelijk geweest. Maar, omdat onze ingezetenen vijftien jaren lang geëx ploiteerd zijn geworden ten voordeele van derdendaarom is dit nog geen reden om daarin te berusten. Maar ik betwist ook, dat Leyden lijdelijk is gebleven. Zoodra het bekend is gewordendat de gemeente eigenares was van den weg en niet verpligt was daarop het plaatsen van een tol toe te lalen zijn verschillende stemmen uit den Raad opgegaan om zieh daartegen te verzetten. Nu vindt ik het zeer ongelukkig dat die zaak zulk een slak kengang gaat; dit kan echter niet alleen aan Leyden geweten worden. Nog een argument wordt door Burgemeester en Wethouders in hun rap port aangevoerd, namelijk, dat het ongerief van den tol alleen treft een bepaald aantal personen van den gegoeden stand en vreemden. Ik geloof echter, dat er niet veel kennis noodig is van de communicatie van het sta tion met de stad, om dit beweren tegen te spreken. Maar, al ware het zoo, Oan nog kan dit geen reden zijn om eene onbillijkheid te begaan. Het betreft hier toch het belang der communicatie. Wanneer een grooter aantal personen dan gewoonlijk dien weg passerendan levert dit werkelijk belemmering op. Ik weet dus niet hoe men den bestaanden toestand kan verdedigen. Als ik nu kom tot eene conclusie, dan zou ik zeggen dat de onderhan delingen tot niets hebben geleid. De brief der administratie is in mijn oog ook beleedigend voor de gemeente. Wij zullen nu moeten afwachten het antwoord op het request, 't geen ik mij vlei dat gunstig zijn zal. Kan deze zaak echter niet langs admin stratieven weg beëindigd worden, dan staat ons nog de regterlijke weg open, en die is zeker. Al heeft Leyden tijdelijk toegestaan den tol op den weg te plaatsen, dan is dit nog geen reden om daarin voor altijd te berusten. De Voorzitter. Ik zal, voor de beraadslagingen worden voortgezet, eerst den heer Krantz beantwoorden, omdat ik mij verpligt acht de beide rapporten te verdedigen. In beiden heb ik toch een werkdadig aandeel ge had. Met genoegen heb ik echter uit het slot der rede van den heer Krantz ontwaard, dat ook hij gezegd heeft dat de beslissing van Z. Ma jesteit moet worden afgewacht. Het rapport strekt tot niets anders. Het zegt eenvoudig, dat het niet raadzaam is gelden bij te dragen uit de ka3 der gemeente en dat wij dus de beslissing des KoniDgs moeten afwachten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 4