De Voorzitter. Dit gevoelen is reeds eenigzins te gissen uit het door den heer Hubrecht uitgebragt advies, die lid is van het collegie van dage- lijksch bestuur en tevens van de Commissie voor de Gasfabriek. Wat het dagelij ksch bestuur betreft kan ik mededeelen dat het geen bezwaar heeft tegen het amendement van den heer de Moen. Ons voorstel strekte om het tractement vau den Directeur te verhoogendoordien zijn inkomen, ten gevolge van den aangeprezen maatregel, te veel zou vermindèren. Door dit amendement nu wordt in dit bezwaar voorzien en daarom kunnen Bur gemeester en Wethouders er zich mede vereenigen. Wat evenwel het gevoe len der Commissie voor de Gasfabriek betreft, het zal uit de uit te brengen adviezen moeten blijken, in hoever de beide andere leden zich met het amendement vereenigen. De heer ee Pooee. Ik verecnig mij ook met het amendement van den heer de Moen. De heer Librecht Lezwyn. Ik vereenig mij ook met het amendement van den heer de Moen, aangezien de zaak daardoor op eene voldoende wijze zal worden geregeld. De heer de Fremery. Ik wil mij ook zeer gaarne vereenigen met het amendement, omdat daarbij de grondslag behouden is, die tot nu toe steeds zulke gunstige uitkomsten heeft opgeleverd. De heeren Stoffels, Gevers, ten Sande, Meerburg, van Outeren, Tichler en Tollens verklaren allen zich met het amendement van den heer de Moen te vereenigen. De heer Hartevelt. Ik zie met genoegendat thans eene betere re geling in de administratie van de Gasfabriek zal worden gebragt. Al was het dan ook alleen daarom, dan zou ik mij met het voorstel willen veree nigen. Alleen wil ik er op wijzen dat de percenten die tot nu toe beschouwd •werden als gratificatie, nu voorkomen als een regt. Dit levert voor mij echter geen genoegzaam bezwaar op om mij met het voorstel niet te ver eenigen. De heer Goudsmit. Ik ben het eens met den heer Hartevelt. Al zijn dan ook al onze wenschen niet bevredigd, al verschilt ook ons gevoelen nopens de billijkheid van dat van andere leden, wij naderen toch tot een zuiver beginsel en eene gewenschte verbetering, en daarom zal ik mij ook met het amendement van den heer de Moen vereenigen. De Voorzitter. Ik zal nu het tweede punt in stemming brengen, ter wijl ik dan bij punt 3 in stemming zal brengen de bijvoeging door den heer de Moen voorgesteld, met dien verstande dat het tractement van den Directeur met f 800 zal worden vermeerderd. De heer de Fremery. Het komt mij voor dat thans niet meer van eene bepaalde geldsom moet worden gesprokenomdat in verhouding van de aflossingen, die door den Kaad zijn vastgesteld, de verschuldigde renten ook jaarlijks zullen verminderen. De Voorzitter. Mag ik aan de voorstellers vragen of zij zich met deze wijziging vereenigen? De voorstellers verklaren er geen bezwaar tegen te hebben. Het tweede punt wordt, aldus gewijzigd, met algemeene stemmen aange nomen. De Voorzitter. Ik breng thans in beraadslaging het derde punt, lui dende: «dat eerst daarna de tien ten honderd, aan den Directeur toegelegd, zal worden berekend," met het voorstel van den heer de Moen, om het tractement van den Directeur met f 800 te vermeerderen. Niemand hierover het woord verlangende te voeren, wordt het derde punt met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Ik open nu de beraadslagingen over het vierde punt, aldus luidende: "dat de twee ten honderd niet meer ter beschikking zal zijn van Commissarissen ten behoeve van de verdere beambten, maar daartegen hunne tractementen zullen worden verhoogd tot een gezamentlijk bedrag van 500." Als ik het voorstel van den heer de Moen wel begrepen heb, dan zou het zijn om 3 pet. voor de beambten af te zonderen. De heer de Moen. Ja, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Ik weet niet in hoever de voorstellers zich met het denkbeeld van den heer de Moen vereenigen. Er zijn dus thans aan de orde twee voorstellen. De heer du Rieu. Ik geef de voorkeur aan het voorstel van den heer de Moen. De heer Hubrecht. Ik kan mij geheel met het door den heer de Moen voorgestelde vereenigen. De heer Le Pooee. Ik vereenig mij er ook gaarne mede. De heer Librf.cht Lf.zwyn. Ik kan mij zoo direct met het voorstel van den heer de Moen niet vereenigen. Het is toch gerigt tegen het beginsel van ons voorstel. Ik wil nu wel gelooven dat mijn tegenstand welligt niet baten zal, maar ik blijf toch voor het eerst voorgesteld beginsel. De heer de Fremery. Ik ben zeer voor het voorstel van den heer de Moen. In dit voorstel toch wordt aangegeven om aan de beambten een proportionneel aandeel in de winsten te gevenik kan mij daarmede ge heel vereenigen. Tegenwoordig toch wordt alom gestreeld om loon naar werk te geven, dat is voor den arbeider de verdiensten te regelen naai den arbeid dien hij verrigt, voor den opziener en de beambten, om aan hen, zij het ook een gering deel te verzekeren van de vruchten van dien arbeid, dat is van de winst die verkregen wordt. Daardoor wordt hun ijver aangevuurd en ontstaat er slechts e'én belang, dat is om den voorspoed van de fabriek te bevorderen. Wij hebben van dit stelsel ook steeds de heerlijkste uitkomsten genotenik ben dus sterk voor het voorstel van den heer de Moen. Tot aanbeveling wil ik er nog op wijzendat tegenwoordig bij de meeste vennootschappen een zeker gedeelte van de winst voor de beamb ten wordt afgezonderd, zooals blijken kan uit de statuten die in de Staats courant worden vermeld. De heeren Stoffels, Gevers, ten Sande, van Outeren, Tichler en Tol lens vereenigen zich mede met het voorstel van den heer de Moen. De heer Goudsmit. Ik ben tegen het voorstel. Er moge waarheid zijn in hetgeen de heer de Fremery gezegd heeft, dat het nam. doelmatig kan zijn een deel der winsten voor de bestuurders te bestemmenmaar voor de ondergeschikte beambten twijfel ik of een dergelijke verhooging in het verschiet wel een zoo krachtige prikkel zal wezen. De Voorzitter Ik zal thans het oorspronkelijk voorstel in omvraag brengen. Zij die daartegen stemmen zullen geacht worden zich te vereeni gen met het voorstel van den heer de Moen. De heer Gevers. Zou het niet beter zijn eerst té stemmen OVer het voorstel van den heer de Moen? De Voorzitter. Ik heb er niets tegen, maar ik wilde blijven bij het stuk dat ten grondslag ligt aan deze beraadslaging. Verlangt de Raad ech ter dat het voorstel van den heer de Moen het eerst in omvraag worde gebragt, dan zal ik dit in stemming brengen. De heer LE Poole. De heer Goudsmit is niet voor het voorstel van den heer de Moen. Tot ondersteuning van dat voorstel wil ik er echter op wijzen, dat men bij de beambten der Gasfabriek steeds den meesten ijver onder vindt en dat zij hun pligt tot in de kleinste bijzonderheden zeer goed waarnemen. Wanneer zij nu altijd op hetzelfde tractement zouden moeten blijven voortwerken, dan bestaat er voor hen geen aanmoediging, bij zoo gedurig veel meerdere werkzaamheden. Ik weet wel, dat zij hun pligt moe ten doen, maar het is toch ook waar dat, wanneer zij eenigzins, door het vooruitzigt van meerdere toelage, worden geprikkeld, dit eene aanmoedi ging voor hen is om de dienst nog beter waar te nemen. Ik heb dit nog willen aanvoeren, omdat, als men de vele werkzaamheden in de fabriek nagaat, men overtuigd zal zijn dat eenige prikkel zeer nuttig op de be ambten werkt. De Voorzitter. Ik zal thans het voorstel van den heer de Moen in omvraag brengen. Dit voorstel wordt aangenomen met 18 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren Librecht Lezwyn, Meerburg, Hartevelt en Goudsmit. De Voorzitter. Ik open thans de beraadslagingen over het vijfde punt van het voorstelstrekkendeom aan de verordening een artikel toe te voegen, luidende: «Geen aankoop van machineriën en werktuigen, noch aanbouw of herstellingen aan de Gasfabriek en al hetgeen daartoe behoort, zullen door Commissarissen zonder toestemming van den Raad geschieden, tot een bedrag hooger dan 500. Bij aanbouw van localen of aankoop van nieuwe machineriën en werk tuigenen ook bij buitengewone herstellingen aan dezelve, zullen de kos ten gevonden worden uit het reservefondsals daartoe bestemd." De heer du Rieu. Ik vind de som van f 500ter beschikking der Commissie gelaten wat gering. De heer Hubrecht. Ik kan mij met dit voorstel niet vereenigenom dat ik vrees dat daardoor groote moeijelijkheden kunnen ontstaan en stagnatie in de dienst kan worden veroorzaakt. Er kan tocli aan de fabriek iets ge beuren dat het wensehelijk zou maken, dat de Commissie onmiddelijk over een hooger bedrag dan van ƒ500 koude beschikken. Overigens beb ik bier niets bij te voegendaar in het rapport van Commissarissen der Gasfabriek de gronden breeder zijn uiteengezet, waarom ik tegen dit voorstel zal stemmen. De heer Krantz. Dit voorstel is tweeledig: het eerste gedeelte strekt om eene bepaalde som ter beschikking der Commissie te laten; het tweede om het bouwen van localen of aankoop van machineriën enz. uit het reser vefonds te betalen. Met het eerste gedeelte kan ik mij zeer goed vereeni gen. Ik geloof dat dit geheel strookt met de bepalingen der bestaande verordening. Bij het vaststellen dier verordening heeft men niet kunnen gissen dat de overwinst van een jaar meer zou bedragen dan het cijfer van het reservefonds. Het is dan ook billijk dat het beginsel gehandhaafd worde, dat ook niet over de overwinst vrijelijk mag worden beschikt. Mij dunkt dat dit zoo waar is, dat eene bijzondere Commissie niet vrijelijk over stadsgelden mag beschikkendat eene discussie daarover bijna overbodig is. Het Spreekt echter van zelf dat het 't doel volstrekt niet is om de Com missie in de uitgave van eenige guldens te beperken. Nu is door den heer Hubrecht wel op mogelijke gebeurtenissen gewezen, maar om in bijzon dere gevallen dadelijk te voorzien zal een bedrag van 500 wel voldoende zijn. En moeten er belangrijke vernieuwingen plaats hebben, dan zal daar mede toch genoeg geruimen tijd moeten verloopendat de Raad daartoe vooraf zijne toestemming kunne geven. Ik zie dus niet in dat daardoor eenige stagnatie in de dienst kan worden veroorzaakt. Dit zou waar zijn als de fabriek op een verren afstand gelegen was, maar niet hier, waar zij binnen de gemeente is gevestigd. Ik ben dus voor het eerste gedeelte van het artikel. Met het tweede gedeelte kan ik mij ec.iter minder ver eenigen. Ik acht dit noch noodzakelijk, noch wensehelijk. Het is beter dat aan den Raad de vrije beschikking blijve; als er tooh voor de eene of andere zaak geld gevraagd wordt, dan zal daarbij tevens moeten wor den aangewezen, waaruit de fondsen moeten worden gevonden, en dan kan het soms gebeuren dat men die gelden kan vinden uit de loopende rekening, of wel soms uit het reservefonds. Ik acht het dus beter, dat de Raad daaromtrent vrij blijve, en verklaar mij dus tegen het tweede gedeelte. De heer Hubrecht. In de verordening van 14 Mei 1858, en meer be paald in de art. 11 en 12, is deze zaak reeds geregeld, en voorgeschreven wat uit het reservefonds moet voldaan worden. De heer Krantz. Als het de bedoeling is om de zaken te laten zooals zij thans zijndan is het iets anders. Maar nu wordt bepaald gespecifi ceerd welke werken uit bet reservefonds zullen worden voldaan. Tot nu toe zijn uit het reservefonds alleen belangrijke uitgaven gedaan. Is het echter het denkbeeld om de zaak op den tegenwoordigen voet te laten, dan is het artikel ook niet noodig. De heer de Moen. Mijnheer de Voorzitter, mag ik u doen opmerken, dat er nog geen voorlezing is gedaan van de rapporten van Burg. en Weth., van de Commissie voor de Gasfabriek en van de Commissie van Financiën over dit vijfde punt. De Voorzitter. Ik meende dat die rapporten reeds in de vorige ver gadering waren voorgelezen. De heer de Moen. Dit is waar, maar ik wenschte toch nog wel met een enkel woord de conclusiën dier rapporten te doen herinneren. De Voorzitter. Ik kan u wel uit het hoofd die conelusiën mededeplen. De Commissie van Financiën vereenigt zich met het voorstel, maar de Commissie voor de Gasfabriek en Burg. en Weth. hebben er bezwaar tegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2