af te sluiten. Dit zal dus niet overeenstemmen met het raadsbesluitwaarbij bepaald is dat drie ten honderd zal worden betaald van bet vermoedelijk inkomen. Ook bij wijziging, in meerder of minder, van dit raadsbesluit zal nimmer de som, welke op de begrooting wordt gesteld, geheven kunnen wordenomdat men toch wel niet de omslagendie zelfs nu tot op 30 cents afdalen, met minder dan pCt. zal kunnen wijzigen. Dit bedraagt thans 4166.wordt nu de post met een cijfer, niet in evenredigheid met dit bedrag, verhoogd of verlaagd, er zal dan niet aan het besluit van den Baad kunnen worden voldaan, om de geheele som te heffen. De heer Krantz. Ik verbeeld mij ook, dat het verschil zal zijn van dien aard, dat het saldo zooveel grooter wordt; maar dat saldo zal door Gedeputeerde Staten niet worden goedgekeurd. Ik geloof, dat wij niet ge lijk te stellen zijn met het rijk, dat steeds vele millioenen ter zijner be schikking heeft, en dat het dus voorzigtig is dien post voor onvoorziene uitgaven te behouden. De heer Hartevelt. Ik begrijp niet, na al het gehoorde, waarom men ook nu niet den post voor onvoorziene uitgaven vaststelt. Tot nog toe heeft men dien post laten rusten tot de geheele vaststelling van uitgaven en inkomsten, en op onvoorziene uitgaven gebragt wat als saldo overbleef. Dit gaat toch niet op, want de onvoorziene uitgaven zijn daarvan niet af hankelijk. De Voorzitter. Ik zal mij bepaald verklaren tegen het voorstel van den heer Lezwyn. Ik wensch echter daarover in geene nadere ontwikkeling te tredenten einde de discussiën niet te rekken. De heer de-Fremerï. Ik vraag alleen dit: als nu de onvoorziene uit gaven worden vastgesteldhoe zullen wij dan den hoofdelijken omslag moe ten regelen? Ik verklaar dat mij dit nog niet duidelijk is gemaakt, en kan mij vooralsnog niet voorstellen hoe het mogelijk zijn zal, de vaste som, wanneer die niet meer in verhouding zijn zal tot het bestaande raadsbesluit, gelijkelijk te verdeelen en in te vorderen. Ik geloof dat dan aan den ont vanger een last zal worden opgedragen, die onuitvoerbaar blijken zal. De heer Le Poole. Ik zou voorstellen nu met de onvoorziene uitgaven niet door te gaan, maar tevens te bepalen, dat wij in het volgend jaar eerst de inkomsten zullen behandelen en daarna de uitgaven in het algemeen. Dan weten wij wat wij hebben, om daarnaar onze uitgaven te regelen. De heer de Moen. Wij moeten toch voorzigtig zijnals wij de onvoor ziene uitgaven vooraf bepalen, om de som dan niet te laag te nemen. Bur gemeester en Wethouders zeggen op no. 143 in de memorie van toelich ting, dat in het volgend jaar ook het middelbaar onderwijs gedeeltelijk zal moeten worden geregeld en uitgaven vorderen, waarop thans nog niet de minste berekening is te maken. Dan zou er toch een additionneel arti kel noodig zijn om daarin die praesumtive uitgaaf op te nemen, en die uitgaaf is niet zoo waarschijnlijk, maar zeker. De heer Goudsmit. Ik zou niets tegen zoodanig additionneel artikel hebbenwant het zou de regelmatige weg zijn. Naar de wet op het mid delbaar onderwijs is ons de oprigting eener zoodanige school opgelegd, en de geachte Voorzitter heeft ons dienaangaande met een volledig plan be kend gemaakt. Het geldt alzoo eene uitgaaf, waarop met zekerheid te reke nen valt, al zij het bedrag nog onbepaald. De Voorzitter. Het is eigenlijk hier meer eene woordspeling; want voorzien of niet voorzien, het juiste cijfer is toch niet op te geven. Onvoorzien is mijns inziens zoodanige uitgaaf, waarvan men met geen zekerheid, op geen goeden grond, vooraf een bepaald cijfer kan opgeven. De heer Goudsmit. Men zou dan toch deze uitgaaf op een artikel pro memoria kunnen uittrekken. Een brand van grooten omvang, overstroo ming, epidemische ziekten, ziedaar onvoorziene uitgaven; maar datgene, waar van ons de regeling bij de wet is opgedragen en waarvan het plan reeds is aangeboden, is niet onvoorzien dan voor dengene, die niet voorziet dat eene wet moet worden nageleefd. De Voorzitter. Het middelbaar onderwijs is zeer zeker niet onvoor zien, maar wel de kosten daarvan. Ik zou daaromtrent kunnen wijzen op hetgeen in de besloten vergadering behandeld is. De heer van der Hoeven. Als de qualificatie van onvoorzien alleen ziet op het bedrag der somdan zijn bijkans alle onze uitgaven onvoor ziene uitgaven te noemen. De Voorzitter. Al3 de voorstellen mogten aangenomen zijn, dan zal er eene groote besparing kunnen worden verkregen, even als het omgekeerde kan plaats hebben. Ik noem dat wisselvallig, en eene mindere som, vol komen willekeurig te stellen, zou geheel uit de lucht gegrepen zijn. De heer Librecht Lezwïn. Er is 11800 uitgetrokken, met het uit- zigt op het bouwen eener school. Ik zou dan voor dat doel een cijfer afzonderlijk uittrekken en de onvoorziene uitgaven daarmede verminderen. De Voorzitter. Laat ons geen voorstel doen in een voorstel. De vraag is alleen dezeof wij nu of later over de onvoorziene uitgaven zullen stem men. Ik breng dus eerst in stemming het voorstel van den heer Lezwyn. Zij, die zich daarvoor verklaren, geven daardoor te kennen, dat zij nu reeds het bedrag der onvoorziene uitgaven wenschen te bepalen; terwijl de leden, die er tegen zijn, daardoor het verlangen zullen hebben uitgedrukt om de inkomsten te behandelen vóór de onvoorziene uitgaven. Het voorstel van den heer Librecht Lezwyn wordt verworpen met 11 tegen 10 stemmen. Tegen hebben gestemdde heeren Tollensdu BieuGeversHubrecht de Eremeryle Poole, Cock, ten Sande, de Moen, Krantz en de Voorzitter. Voor:»de heeren Kneppelhout van Sterkenburg, van Outeren, Meerburg, Harteveltvan der HoevenDriessenGoudsmitWttewaallLibrecht Lezwijn en Tichler. Alsnu wordt overgegaan tot de lXKOH§TEN. Hoofdstuk I. Ontvangsten wegens vroegere diensten. No. 1 wordt aldus goedgekeurd: Batig saldo der laatst vastgestelde rekening, voor zooverre daaraan niet reeds eene bepaalde ^bestemming is gegeven, f 18043.04. Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen. Afdeeling I. Opcenten op 's rijks directe belastingen. Nos. 24 worden aldus goedgekeurd: 15 opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen f 9034.92; 10 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen f 62.86; 5, 10, 15, 20, 25 opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel f 21544.431. Afdeeling II. Plaatselijke directe belastingen. De Voorzitter. Tot nog toe is het de gewoonte geweest, den hoof delijken omslag (no. 5) tot het laatst over te laten. Er is geene reden om van die gewoonte af te wijken. Dienovereenkomstig wordt besloten, en diensvolgens no. 6 insgelijks tot straks aangehouden. Afdeeling III. Belastingen op voorwerpen van verbruik. No. 7 wordt aldus goedgekeurdBelasting op het geslagtmet uitzonde ring van varkens- en schapenvleeschf 21500. Nos. 8 en 9 luiden aldus: Belasting op het binnenlandsch gedistilleerd f 74000 Belasting op het buitenlandsch gedistilleerd 3000. De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld die beide nommers als één nommer te behandelenen mitsdien gezamentlijk uit te trekken eene som van 77000. Kan de Baad goedvindendie beide nommers te doen ineensmelten? Dienovereenkomstig besloten zijndeworden beide nommerstot één terug- gebragt, voor opgemeld bedrag goedgekeurd. Nos. 11 en 12 worden aldus goedgekeurd Belasting op het gemaal ƒ68000; Belasting op den wijn, kunstwijn en fruitwijn 18000. Afdeeling IV. Heffingen voor het gebruik van openbare plaatsen, we genwerken en inrigtingen. No. 16. Opbrengst van tollen op de wegen, mitsgaders van straatgel den f 1835. De heer Driessen. Ik wenschte te vragen, mijnheer de Voorzitter, of er reeds eenig antwoord is gekomen op ons request aan Z. M. den Koning ter zake der opheffing van den tol. De Voorzitter. Nog niet. Alleen hebben wij van Gedeputeerde Staten eene uitnoodiging gekregen om met Commissarissen over den straatweg eene conferentie te willen houden. Aan die uitnoodiging is gevolg gegeven door eene commissie uit ons midden. Ik stel mij voor, de voorstellen, die daar uit zouden kunnen voortvloeijennader aan den Baad kenbaar te maken. De post woidt hierop goedgekeurd. Nos. 1722 worden aldus goedgekeurd: Opbrengst van brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-, dok-, boom- en veergelden 2200; Opbrengst der wik-, weeg-, meet- en keurloon en 1600; Opbrengst voor banken of staan plaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare plaatsen f 7400; Opbrengst voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezit tingen of inrigtingen en dat van door of van wege het gemeentebestuur verstrekte diensten 1300; Opbrengst wegens begraafplaatsen memorie; Le ges en voordeelen der gemeente-secretarie en van den burgerlijken stand ƒ800. No. 23. Opbrengst van het minerval aan het gymnasium ƒ4300. De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft gemeendop grond van den thans bestaanden toestand, de som van ƒ4100 te moeten uittrekken. De post wordt alzoo goedgekeurd. No. 24. Opbrengst van schoolgelden ƒ14780. De Voorzitter. De Commissie van Financiën stelt voor, het bedrag van dezen post te bepalen op ƒ15680. De heer de Fremerï. Juist om de aanmerking, op den vorigen post door de Commissie van Financiën gemaakt, met het oog op den tegenwoor- digen toestand der zaak, zou ik voorstellen om ook hier den post te ver minderen. Bij onderzoek is mij gebleken, dat op de school van mejufvrouw Benssen zich bevinden 100 leerlingen, waarvan slechts 38 het volle bedrag van het schoolgeld betalen, terwijl de 62 overigen maar 45.betalen; daardoor zal het loopende kwartaal niet meer bedragen dan 1267.50, dat is jaarlijks 5070.Op de school van den heer Japikse zijn ingeschre ven 59 leerlingenwaarvan slechts 21 het volle schoolgeld betalen en de .38 overigen slechts drie vierden. Het bedrag der schoolgelden in dit kwartaal is daardoor slechts 742.50 en dus in het jaar ƒ2970.Dit zal dus op leveren een totaal van f 8040.en alzoo werkelijk 660.minder dan door de commissie is voorgesteld. Ik zou dus voorstellen het bedrag, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, niet met 900, maar slechts met 240 te verhoogen. De Voorzitter. Het schijnt, dat de Commissie van Financiën het aan tal scholieren of liever de reductie bij de verordening toegestaan niet juist heeft berekend. De heer Krantz. De Commissie heeft gemeend dat de vermindering van het bedrag van 10 pet. in verhouding was tot de korting bij de ver ordening toegestaan. Zij deed dit naar aanleiding van de berekening, door Burgemeester en Wethouders gevolgd op het tijdstip dat de begrooting is ingediend. De heer de Fremerï. Op grond der gegevens, die mij gebleken zijn volkomen juist te zijnvind ik het principe niet goed om het bedragdat moet uitgetrokken worden, bij raming, te bepalen, terwijl de regel mede brengt dat de hegrooting steunen moet op de rekening van het laatst af gesloten jaar, of wel bij uitbreiding van dit systeem, zooals bij ons meest gebruikelijk is, op de verkregen uitkomsten van het loopende jaar. De heer de Moen. De données, welke de Commissie van Financiën krijgt, zijn in den regel zeer juist. Maar zij heeft niet zonder grond ge adviseerd dat gevolgd zoude worden de memoriedoor Burgemeester en Wethouders ingediend, en zij heeft ten gevolge daarvan die 10 pet. in aan merking genomenover 7 maanden berekend. Het moet dan een verkeerde grondslag geweest zijn, waarop de vorige berekening was gemaakt, tenzij de heer de Fremery er toe konde komen om de som te brengen op 15000. De heer de Fremerï. Het verschil is zoo geringdat ik mij daarmede geheel vereenigen kan. Alzoo gewijzigd wordt de post goedgekeurd. Hoofdstuk III. Baten en opkomsten, spruitende uit gemeente-eigen dommen EN BEZITTINGEN. No. 25. Huur van huizen en andere gebouwen 2850. De heer Goudsmit. Het is niet mijne ontdekking, maar die van een vroeger lid van deze vergadering, namelijk dat de strafgevangenis buiten 30

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 5