De Voorzitter. Hierbij moet ook de begrooting der Schoolcommissie i worden goedgekeurd, waartoe de Commissie van Financiën raadt. Met vaststelling dezer begrooting wordt de post goedgekeurd. Nos. 116 en 117 worden aldus goedgekeurd: Kosten voor het onderwijs in kunsten en wetenschappen f 1325Kosten der bewaarscholen 1400. Hoofdstuk VIII. Kosten voor het armwezen, mitsgaders suBSiDiëN EN BIJDRAGEN AAN ONDERSCHEIDENE DAARMEDE IN VERBAND STAANDE I INSTELLINGEN. Nos. 118125 worden aldus goedgekeurd: Belooning van doctoren, heelmeesters, vroedineestersvroedvrouwen enz. 6840Kosten van de ge meenteapotheek f5000; Plaatsing en verzorgingskosten in de koloniën der Maatschappij van Weldadigheid en in bedelaarsgestichten ƒ15000; Kos ten van verpleging van arme krankzinnigen 7500; Onderstand, vervoer en verplegingskostenmitsgaders die van geneeskundige hulpaan arme en doortrekkende personen 300; Kosten van verpleging in godshuizen en el ders ƒ8000; Teruggave van onderstand elders verleend aan armlastigen, domicilie van onderstand hebbende in deze gemeente 400; Bij voorschot te verstrekken onderstand aan armlastigen, elders domicilie van onderstand hebbende ƒ100. No. 126. Subsidiën aan godshuizen 52035. De heer Librecht Lezwyn. Ik heb geene bedenking op dezen post; maar het heelt mij verheugd, dat Regenten van het hervormde weeshuis zeiven de subsidie op hunne begrooting verminderd jhebbenop gronddat zij in de laatste jaren aanzienlijke legaten ontvingen. Dat voorbeeld is echter niet door andere gestichten gevolgd. Ik releveer dit, in de hoop dat dit goede voorbeeld door andere gestichten zal gevolgd worden. De post wordt hierop goedgekeurd. No. 127. Subsidiën aan armbesturen: Nihil. Ingevolge raadsbesluit van 22 October 11. wordt bij dit no. eene som van 570 uitgetrokkenvoor subsidie aan het Israëlitisch armbestuur. No. 128. Subsidiën aan werkhuizen en dergelijke armen-inrigtingen 7000. De Voorzitter. Ook bij dezen post is de begrooting overgelegd van het Werkhuis ,t, welke reeds in de vorige vergadering is aangenomen. De post wordt goedgekeurd. Nos. 129131 worden aldus goedgekeurd: Toelage aan het academisch ziekenhuis ƒ2000; Kosten bij liet verloskundig onderwijs ƒ50; Begrafenis kosten van behoeftigen 250. Hoofdstuk IX. Renten en aflossingen van geldleeningen, mitsga ders ALLE VERDERE OPEISCHBARE SCHULDEN DER GEMEENTE. No. 132 wordt aldus goedgekeurd: Renten van de gevestigde schuld 400. No. 133. Pensioenen en lijfrenten ƒ4586. De heer Gevers. In de memorie van toelichting heb ik gezien, dat onder degenenaan wie of pensioen of wachtgeld wordt toegekendook voorkomt Isaak Doornikgewezen bediende bij de commissie van inkwar tiering, voor wien wederom een wachtgeld van ƒ150 is voorgedragen. Toen dien man dat wachtgeld gegeven was, verkeerde hij in minder gunstige financiële omstandigheden. Die omstandigheden zijn echter sedert veran derd, daar hij een vrij aanzienlijk erfdeel heeft ontvangen. Er bestaat dus geene reden meer om dien man op wachtgeld te houden. Ik stel bepaal delijk voor dezen post te royeren. De heer de Moen. Als men in aanmerking neemt het beginsel van al of niet behoeften van den betrokken persoon en niet dat van dienstbetoon dan ben ik het met den heer Gevers eens. Het hangt er dus alleen van afvan welk beginsel men ten deze wenscht uit te gaan. De heer Gevers. Men moet een onderscheid maken tusschen pensioen en wachtgeld. Omtrent het laatste duidt de naam de zaak van zelve aan men wachtzoodat het geld slechts tijdelijk isdat men geniet. En nu heb ik zeer veel medelijden gehad met den vroegeren toestand van dien man; maar zijne omstandigheden zijn nu dermate verbeterd, dat hij dat wachtgeld niet noodig heeft. De heer de Moen. Dan appuyeer ik dat voorstel. De Voorzitter. Ik kan het wel met den heer Gevers eens zijnmaar ik acht de aanneming van dat beginsel nog al eene moeijelijke zaak. Wan neer de geldelijke omstandigheden van iederen betrokken persoon in ieder gegeven geval zouden moeten worden besproken en onderzocht, zou ik daartegen nog al bezwaar hebben. De heer Goudsmit. Ik geloof dat er een onderscheid bestaat tusschen pensioen en wachtgeld. Het eerste sluit in dat men eens verdienstelijk is geweest, doch nu niet meer bruikbaar is. Bij het toekennen van wachtgeld heeft men zich over vroegere verdiensten nog niet verklaard, althans niet onherroepelijk daarover beslist. Deze man nu heeft inderdaad gewacht tot dat hij wat kreeg. Hij heeft eene erfenis verkregen. Hij behoeft dus niet meer op ons te wachten. De heer van der Hoeven. Het wachtgeld sluit ja indat men wacht, of de regering iemand met eene nieuwe betrekking zal begunstigen; maar ik geloof niet, dat het wachten op eene erfenis er ook onder kan begrepen worden. Het voorstel van den heer Gevers om den post met 150 (wachtgeld aan Isaak Doornik) te verminderen, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 18 tegen 3 stemmen. Tegen hebben gestemd: de heeren du Rieu, van der Hoeven en de Voorzitter. Hoofdstuk X. Andere uitgaven niet onder de vorige hoofdstukken BEGREPEN. No. 134. Kosten der Kamer van Koophandel en Fabrieken f 475. De Voorzitter. Bij dezen post is de begrooting der Kamer overgelegd. De Commissie van Financiën zegt, dat die begrooting tot geene aanmerkin gen aanleiding heeft gegevenen stelt mitsdien voor die vast te stellen. Met vaststelling dezer begrooting wordt de post goedgekeurd. Nos. 135—142 worden aldus goedgekeurd: Kosten, vallende op het houden der lotingen voor de nationale militie en schutterij 340; Kosten van begeleiding van militiepligtigen en verlofgangers 10Kosten van den ijk en herijk der maten en gewigtenmitsgaders voor het lokaal deswegens ƒ10; Kosten voor openbare vermakelijkheden en feesten en voor het uitsteken van vlaggen 600; Kosten van brandverzekering der gebouwen ƒ800Kosten van gemeenschappelijke zaken, belangen en inrigtingen of werken, bedoeld bij art. 122 der wet van 29 Junij 1851 (Stbl. n°. 85) 2500; Uitkeering aan het Rijk van het aandeel in de kwade posten wegens de directe belas tingen 500. De heer de Moen. De onvoorziene uitgaven worden toch zeker het laatst behandeld? De heer Librecht Lezwïn. Daar ben ik bepaald tegen. Ik wensch dien post nu te hebben aangewezenen dat de vaststelling van de onvoorziene uitgaven niet afhankelijk worde gemaakt van den ontvang en inzonderheid van den hoofdelijken omslag. Men dient nu te wetenwat er noodig is om de uitgaven te bestrijden. Ik acht het eene groote inconsequentie, dat men niet volkomen de uitgaven zou in overeenstemming brengen met de in komsten en eerst naderhand nagaat wat men te kort komt. Eerst moet men zien wat men noodig heeft en wat daartegenover staat, maar niet het omgekeerde. De heer de Moen. Dan zou er toch een bepaald cijfer moeten worden uitgetrokken. Anders hebben wij toch niets dan een schema. De heer Librecht Lezwyn. Men weet toch den uitslag van de begroo ting. Daarnaar kan men de onvoorziene uitgaven bepalen. Maar nu kee- ren wijzeer ten onregte naar mijn inziende zaak om en maken het een van het ander afhankelijk. De heer Goudsmit. De heer Lezwyn ziet de zaak volkomen juist in. De onvoorziene uitgaven waarvan men spreektbehooren voor het grootste gedeelte tot de gewone. Nu zegt de heer de Moen: maar wij weten niet, wat wij zullen noodig hebben. Ik antwoordwij weten globaal wat onze inkomsten zijn, en naar den maatstaf van deze, in verband met de ge raamde uitgaventrekt men eene som uit voor het onvoorziene gedurende den loop van het volgende jaar. De heer de Moen. Ik moet de vrijheid nemen den heer Goudsmit te vragen, op welke som hij dan de onvoorziene uitgaven siert? De heer Goudsmit. Op 5000. De heer Gevers. Ik acht die som uit de lucht gegrepen. De heer Goudsmit. Dat zal wel altijd het geval zijn met onvoorziene uitgaven. Kon men ze vooraf bepalen, zij waren voorzien en zeker. Wat ik wensch voor de gemeente wordt voor het rijk, wordt voor alle instellin gen gedaan. De heer de Moen. Ik heb nu geen tijd gehad om alles te berekenen wat er in een volgend jaar kan noodig zijn; maar als ik alleen mag bij brengen, dat er misschien nog eene nieuwe school moet worden opgerigt, en meer dan dat. De heer Goudsmit. Dat is geene onvoorziene uitgaaf; men kende ze wel degelijk. De geachte Voorzitter heeft ons zelfs daaromtrent reeds een uitmuntend plan voorgelegd. Zij is dus niet onvoorzienmaar stellig en zeker. Het zou dus zijn een post voor memorie, wegens het onbepaalde van het quantummaar nooit een onvoorziene. De Voorzitter. Die post was in zoover onvoorzien, dat men de hoe grootheid niet kon opgeven. De heer Gevers. Men zou toch in de eerste plaats moeten weten, hoe veel de kosten zullen bedragen. De heer Librecht Lezwyn. Dat doet er niets toe. Wat er eenigzins toe doet, is de hoegrootheid van de begrooting in het algemeen. Maar als bij het rijk op een budget van zoovele millioenen slechts een post van 50000 voor onvoorziene uitgaven voorkomt, dan vind ik eene som van 11000 hier veel te veel. Ik noem onvoorziene uitgaven zoodanige uitgavenwelke werkelijk onverwacht en onvoorzien opkomenzooals epidemische ziekten of andere dergelijke rampen. Maar ik kan geene on voorziene uitgaaf noemen wat er volstrekt niet te huis behoort. School wezen en zaken van fabricage behooren onder dien post niet te huis. Het is anders geene begrooting. De heer de Fremery. Bij het vaststellen der onvoorziene uitgaven wordt door Burg. en Weth. in de eerste plaats gelet op de buitengewone ontvangst, die als eerste post op de begrooting voorkomt. Zijn er geene buitengewone werkenwaarvoor deze gelden uit den aard der zaak het eerst in aanmer king moeten komendan is het voorzigtig die gelden te bewaren en op den post van onvoorziene uitgaven over te brengen, voor buitengewone be hoeften, die somwijlen, zooals nu, reeds te voorzien zijn, doch waarvan het bedrag vooralsnog niet met juistheid kan geraamd wordenof wel die later zullen blijken noodig te zijn. En wijst dan de uitkomst aan dat de geheele som niet is benoodigd geweest, maar gedeeltelijk is kunnen bespaard wordendan behoort dit saldo bij een regelmatig beheer te worden aange wezen tot kapitaal-vermeerdering; dit is althans mijne meening. De gewone uitgaven moeten aldus worden gedekt door de gewone inkomsten. Bij de vaststelling van de voorschriftendie ingevolge de gemeentewet gegeven zijn, schijnt dit ook de hoofdgedachte te zijn geweest; de bepaling toch dat er niet alleen bij de begrooting moet voorzien worden in de gewone uitgaven maar ook bovendien eene som moet worden uitgetrokken voor buitengewone en niet te voorziene uitgaven duidtzoo ik meenvoldoende aan dat het nimmer de bedoeling kan geweest zijn, om waar een batig saldo bestaat dit te laten verbruiken tot gewone uitgaven; in iedere wel geordende huis houding zal het ook alzoo worden begrepenen wilde men anders handelen zeer spoedig zoude men ontwarendat die wijze van huishouding geen stand kan houden en daarin ligt voor mij reeds het bewijs opgesloten dat zulk eene handelwijze niet de goede, niet de juiste zoude zijn. Om ons stelsel te bestrijden, doet men het voorkomen, alsof de sommen, die op onvoor ziene uitgaven zijn overgebragt, immer tot minder nuttige, tot minder nood zakelijke uitgaven worden verbruikt; maar ik vraag u, wordt niet voor elke somvoor elke uitgaveuit dezen post genomende toestemming van den Raad geeischt? Zonder goedkeuring van dezen kan er geene bestemming worden gegeven aan de gelden die met wijsheid en voorzorg zijn afgezon derd. Ik acht het dus niet voorzigtig om den post van onvoorziene uitga ven te verminderen en dien nu reeds vast te stellenook in andere gemeen ten is dit de post waarmede de begrooting wordt afgesloten. De heer Goudsmit. Ik kan het aangevoerde door den heer de Fremery niet deelen, ofschoon de behandeling der quaestie ten principale nog niet aan de orde is. Hij heeft zich dan ook te vroeg warm gemaakt. Thans merk ik alleen dit op, dat men bij het rijk de onvoorziene uitgaven raamt vóórdat de middelen zijn vastgesteld. Waarom kunnen wij dit niet even goed doen De heer de Fremery. Wanneer deze post nu wordt vastgesteld zal op den hoofdelijken omslag gebragt worden het cijfer benoodigd om de begrooting

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 4