formatiën, de zaak zelve nader kunnen onderzocht worden. Indien dus nu de som tot het voorgestelde bedrag werd uitgetrokken, zoude wat aangaat de soort van keijen dit nader aan de goedkeuring van den Gemeenteraad onderworpen worden. De Voorzitter. Ik geloof, dat de zaak daarop neerkomt, dat de be rekening der Commissie te laag schijnt te zijn en daarom juist de som ver hoogd zal moeten worden. Men zou echter nu in het midden kunnen laten, of groote dan wel kleinere keijen zullen gebruikt worden, terwijl bij het doen der aanbesteding die vraag later voegzaam zal kunnen worden beslist. De heer du Rieu. Ik geloof toch, dat de grootere keijen duurder uit komen en dat het dus geen zaak is daarmede te beginnen. Men komt dan niet weder gemakkelijk tot eene kleinere soort, en nu wordt de zaak gevon den door het getal. De heer Hubrecht. Met de keijen, zooals tot nu toe gebruikt worden, kan men 1070 el bestraten en met 70000 van de voorgestelde soort 1540 el. De heer du Rieu. Ik geloof, dat, als men 100000 keijen bezigde van de oude soort, men evenveel zou kunnen bestraten. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Zijn die groote keijen ergens hier ter stede aanwezig om ze te kunnen zien? Ik betreur het, dat men de vroegere keijen verwisseld heeft met andere die zoo geslepen zijn, dat ze hinderlijk zijn bij het gaan. Deze stad heeft tot nog toe den naam gehad van het best bestraat te zijn; ik vrees, dat door eene verkeerde zuinigheid zij dien naam weldra zal verliezen. Ik zou dus aanraden de zui nigheid in deze niet te ver te drijvenmaar zag die liever op andere pos ten toegepast. De heer le Poole. Ik betreur het ook, dat de straten niet meer zoo gelijk zijn als vroeger. Als ik maar eens mag bijbrengendat b. v. van de Koornbrug naar de Vischbrug, tegenover de Fontein en de Vischmarkt, het daar is, alsof men op een planken vloer loopt, terwijl het op andere plaatsen zoo hobbelig is, dat het bijkans niet te begaan is. Leyden was altijd beroemd voor zijn plaveisel. Ik heb wel eens hooren klagen over de te gladde steenen bij het op- en afrijden, vooral van hooge bruggen, waar door de paarden niet genoeg klem hebben; maar daarin zou men kunnen voorzienwanneer daartoe bijzondere steenen of keijen werden gebezigd die eenigzins hoekeriger zijn en waarop de hoeven der paarden klemmen kunnen. Ik zou het overigens bejammeren, dal wij de mooije bestrating, die wij hier hebben, zouden verliezen. De heer Hubrecht. Het door de heeren Kneppelhout en Le Poole aan gevoerde kan ik mij niet begrijpen. Hetzelfde soort van keijen wordt tot hiertoe sints jaren alhier gebruikt, en juist nu de aanbesteding moet ver nieuwd worden wordt een andere soort voorgesteldgelijk ook de memorie van toelichting aangeeft. De Kloksteegwaarvan o. a. sprake kan zijn, werd met nieuwe gesorteerde keijenvan de steeds gebruikte soortbestraaten de daaruit genomen keijen weder op eene andere meer afgelegen plaats gebruikt. Nu zijn wel de nieuwe keijen niet zoo effen als die, welke reeds eenige jaren bereden zijn, doch de soort, die gebruikt wordt, is sints jaren dezelfde. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Naar mijn inzien zijn de keijen, die tegenwoordig gelegd worden, van eene geheel andere soort dan de vroegere. De heer Hubrecht. Zoowel wat soort als grootte aangaat is geene wij ziging in de keijen gekomenen daar de aanbesteding volgens voorhanden monsters geschiedt kon er ook geene verandering in plaats hebben. De Heer Krantz. Ik kan mij wel vereenigen met het voorstel van de Commissie van Fabricage. Tot het onderzoek in dezen is zij het best in de gelegenheid. De bestrating is eene zaak van zeer moeijelijken aarddat leert de ondervinding in elk land. Maar ik geloof, dat voor een groot deel alles afhangt van de meerdere of mindere beweging in eene stad. De Voorzitter. Ik geloof ook, dat de meerdere beweging hier van be langrijken invloed is; want de plek, waarop de heer Le Poole doelde, wordt zeer zelden bereden. Van daar, dat er nog die gelijkheid van vroeger tijd in de bestrating zigtbaar is. Maar ik moet toch opmerken, dat er dergelijke soort van keijen ligt als elders in de stad; en de omstan digheid, dat de straat op de bedoelde plek zoo effen ligt, zal dus alleen daaraan zijn toe te schrijven, dat zij slechts bewandeld, doch zelden be reden wordt. De heer le Poole. De Donkersteeg bij voorbeeld, daar is toch zeer veel passage en desniettemin ziet er de straat even goed en gelijk uit, en is, zoo ik meen, in lange jaren niet verstraat, en hoevele zwaar beladen wagens komen daardoor. De heer de Moen. Ik appuyeer ook het voorstel van de Commissie van Fabricage om de som, in plaats van met ƒ3000, te verminderen met ƒ2000. De Voorzitter. En dan zou de zaak zelve nu niet worden beslist maar voor later blijven aangehouden. Ik stel dan nu voor, zonder stem ming goed te keuren de som van f 8580, voor het nommer uitgetrokken. Tot dit bedrag wordt de post goedgekeurd. No. 73 wordt aldus goedgekeurdOnderhoud van wegen en voetpaden 800. No. 74. Onderhoud van wandelplaatsen en plantsoenen 1800. De Commissie van Financiën stelt voor het bedrag te bepalen op 1600. Zij vraagt of 400 voor hout-, heester- en bloemgewas (op 600 geraamd) niet voldoende is. De heer du Rieu. Die vraag is gedaan naar aanleiding van hetgeen in het vorig jaar heeft plaats gehad. In 1862 was er uitgetrokken ƒ360, in 1863 ƒ400; en daar men zelf zegt, dat men geene verfraaijing op het oog heeft, kwam het mij voor, dat dezelfde som wel genoegzaam is te achten. De heer Hubrecht. Onder dit art. is ook begrepen de beplanting in de stad en op de singels. Nu heeft het plantsoen nabij de Marepoort hout gewas noodig, en ook aan de kweekerijwil zij aan haar doel beantwoor den dient de hand te worden gehoudenen dan meen ik dat de voorge dragen som van f 600voor hout-, heester en bloemgewasvoor de plant soenen met al wat daaronder begrepen isniet te veel is. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Hoe is het accoord met den boomkweeker? Doorgaans neemt hij niet weêr in wat mislukt is. Moet er door de stad weder aangekocht worden 1863 De heer Hubrecht. Voor hetgeen geleverd is, en wat dood is gegaan, zal de aannemer ander gewas moeten leveren, maar het is niet te ontken nen dat de boomen en heesters met het planten in het voorjaar, vooral door de langdurige droogte, veel hebben geleden. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Naar mijn inzien heeft men te laat geplantzoodat er veel zal te loor gaanen zoodoende is er veel nutteloos besteed. De heer Hubrecht. Ik wil gaarne toegeven, dat het planten in dit voorjaar wel wat laat is geschieden dit in het vervolg geschikter of in het najaar of vroeg in het voorjaar zal dienen te geschieden. De Voorzitter. Maar is dat niet het gevolg geweest van de geheele verandering in den aanleg; eene verandering die als iets exceptionneels is te beschouwenwaardoor welligt later dan anders wenschelijk ware konde wor den geplant? tiet rooijen van boomen en het vergraven van grond is eene zaakdie in volgende jaren niet telkens te wachten is. De heer de Moen. Als er geene verandering komt in de meerdere sur veillance van de plantsoenendan vrees ikdat de Commissie van Fabricage steeds sommen ten gevolge van verwaarloozing zal moeten voorstellen. Bij de Marepoort o. a. schijnt geen het minste toezigt uitgeoefend te worden en men ziet daar zooveel moedwillig geknakt en vertredendat het wen schelijk is voor het behoud van het plantsoen eene betere surveillance te doen plaats hebben. In mindere mate is dit het geval bij de Hoogewoerds- poort. De man, die het aanneemt, kan niet den ganschen dag overal en op alle punten aanwezig zijn; maar dan diende van stadswege er meer zorg voor gedragen te worden. De Voorzitter. Hij is er veel; maar ik moet toch zeggen, dat de toe stand van het plantsoen bij de Hoogewoerdspoort tegenwoordig van dien aard is, dat gebrek aan toezigt daar niet in het oog valt. De heer de Moen. Daarom spreek ik ook bepaaldelijk over het plant soen aan de Marepoort. De Voorzitter. Ik geef toe dat het plantsoen aan de Marepoort ge noegzaam een verlaten oord is. De heer Krantz. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat de Com missie van Fabricage de verdere verfraaijing van het plantsoen aan de Hoo gewoerdspoortin verband met het afbreken van de buitenpoort, op het oog had, maar om de daaraan verbonden kosten van 1000 daarvan geen voorstel heeft gemaakt. Ik vlei mij echter dat zij daarop nader zal terugkomen, den Raad overlatende daarvoor de fondsen aan te wijzen; van haar toch moeten de voorstellen tot verbetering en verfraaijing uitgaan. De aan dit plantsoen gemaakte verandering heeft aan vele ingezetenen ge noegen gegeven en doen zienhoe van een schijnbaar niets veel goeds kan gemaakt worden. De Voorzitter. Wij waren aanvankelijk ook genegen het plan door te zettenmaar het verkrijgen van fondsen daartoe was bij het opmaken der begrooting juist voor ons het grootste bezwaar. De heer Meerburg. Ik ben het geheel eens met den heer de Moen dat de wandeling bij de Marepoort er allerellendigst uitziet. Maar er is bij alle zaken een begin en een eind. Er is reeds zooveel verfraaid en verbeterd, dat het naar mijn inzien daarbij nu wel vooreerst kan blijven en eene nieuwe verfraaijing tot een volgenden keer kan worden uitgesteld. Ik vind het niet raadzaam zooveel op eens tot stand te brengente meer daar dit de uitgaven grootelijks verhoogt. De Voorzitter. Ten deze is er een verschil van ƒ200. Ik zal dit punt in stemming brengen. Ik zal dus in rondvraag brengen den post, zooals hij door Burgemeester en Wethouders is voorgedragen, namelijk op ƒ1800. Zij, die daartegen stemmen, worden even daardoor geacht zich te hebben vereenigd met de Commissie van Financiën, die /'200 minder wenschte te hebben uitgetrokken, ten ware er leden mogten zijn, die een nog lager cijfer verlangden te zien aangegeven. De uitslag der stemming isdat zich 11 leden voor den post en 11 daar tegen hebben verklaard, weshalve, naar luid van art. 50 der gemeentewet, het nemen van een besluit wordt uitgesteld tot de volgende vergadering. Voor hebben gestemd: de heeren Stoffels, Tollens, van Outeren, Gevers, Hubrecht, de Fremery, van der Hoeven, Driessen, ten Sande, Krantz en de Voorzitter. Tegen de heeren: Kneppelhout van Sterkenburg, du Rieu, Meerburg, Hartevelt, le Poole, Goudsmit, Cock, de Moen, Wttewaall, Librecht Le- zwijn en Tiehler. No. 75. Onderhoud van bruggen en overzetveren ƒ34280. Bij het rapport der Commissie van Financiën wordt voorgesteld dezen post uit te trekken tot een bedrag van ƒ26480. De Voorzitter. Ik wenschte in overweging te geven art. 82 (plan tot verbetering der Koepoortsgracht) vóór dit no. te behandelendaar beide artikelen met elkander in verband staan en de vermindering, door de Com missie voorgedragen op no. 74, een gevolg is van haar voorstel onder no. 82. De heer Librecht Lezwyn. Die artikelen staan met elkander in ver band, en daarom zal ik over no. 82 spreken. De Commissie van Fabri cage is huiverig geweest om zulk eene groote uitgave voor dit jaar op de begrooting te brengenmaar de Commissie van Financiën is zoo beleefd om haar te gemoet te komen en stelt voor de 14000 met aftrek van f 3000 als afbraak van de Koepoort wel in uitgaaf te stellen. Wat nu het afbre ken van die poort betreft, ofschoon ik over het algemeen niet ben voor het afbreken van poorten, zal ik er nu niet over spreken. Maar wat het dempen der Koepoortsgracht aangaatdaarvan kan ik het nut volstrekt niet inzien. Ik heb dan ook geziendat het louter voor verfraaijing zou wezen en zonder nut zou daardoor alweder een kanaal van doorstraling worden weg genomen. Intusschen levert het voor de scheepvaart een groot ongerief op in het geval, dat een van de drie bruggen aan den Vliet herstelling ver- eischt. Toen de brug aan het Rapenburg is verlegdkwamen de markt- en pakschuitendie in menigte door de stad varendoor de Koepoortsgracht en alleen de groote schepen moesten wachten tot na werktijd om te kun nen doorkomen. Behalve de Vliet is geen andere weg om in de stad te komen. Daar komt bijdat die demping voor de naburige bewoners een groot ongerief zal opleveren. Het water is noodig voor verschillende be drijven, zooals van den kuiper, de turfverkoopers, stalhouders; al die geburen worden dan verwezen naar het Rapenburg, want aan den kant van de Ruïne 28

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 5