De heer de Moen. Dan zou de post natuurlijk moeten uitgetrokken wor den, zoo als hij door Burgemeester en Wethouders is voorgedragen, en de verhooging nader moeten worden gevonden door overschrijving, zoo als wel meer geschiedt. Ik kan niet inzien, welk bezwaar dit zou opleveren. Het is nu maar de vraag, welk voorstel meer opgaat, het mijne of dat van den heer Goudsmit, ofschoon ik gaarne nu mijn voorstel zou willen laten rusten, indien het andere van meer dadelijk belang voor den handel, er door lijden zou. De heer Hartevelt. Ik heb reeds gezegd, dat ik wenschte de zaak ge regeld te laten zoo als zij is, een onderzoek te doen instellen, en dan zoo spoedig mogelijk daarop terug te komen, en eene definitive beslissing te nemen. Ik zoude ongaarne op die beslissing willen anticiperen. De heer de Fremery. Bij hetgeen door den Voorzitter is aangevoerd wenschte ik nog op te merken of het geene ongepaste aanmatiging zoude zijn voor ondergeschikte ambtenaren om telkens, wanneer in deze vero-a- dering iets werd afgekeurd, daartegen hunne klagten in te brengen;"ik zou althans zulk eene handelwijze afkeuren en heb deze mijne meening niet verzwegen. Zoo de betrokken ambtenaren dus in dezen niet gedaan hebben wat hun pligt, wat hun belang eischte, dan is het mijne schuld, en zal dit daarom, zoo ik hoop, niet aan hen worden toegerekend. Wat het voorstel betreft om de kantooruren te vermeerderenvraag ik mij zeiven af: zal het werkelijk zooveel gemak, zooveel nut aanbrengen, terwijl het rijks-kantoor toch niet langer geopend is dan van 's morgens 81 en des namiddags van 3—6 urenen aldus slechts zij zullen geholpen zijn die geen rijks-vervoer-billetten noodig hebben? Ook de heer Wttewaall ondersteunt dit voorstel; ik meende dat voor zijnen handel die behoefte niet zoozeer be stond; ook van andere zijde is die wensch mij nimmer kenbaar gemaakt. Wat het verlangen van den heer de Moen aangaat, om boeken en registers na te zienten einde daaruit op te maken of voor de verrigte werkzaam heden werkelijk zulk een personeel benoodigd is, geloof ik dat dit tot geen resultaat kan leidenwant gaarne geef ik toe datwanneer het werk regelma tig kon verdeeld worden, één, welligt twee beambten zouden kunnen gemist worden, maar dit is de questie niet; de vraag blijft, dunkt mij: kan ook op het drukste uur met minder hulp het publiek geholpen worden? De heer ten Sande komt ter vergadering. De heer Goudsmit. De heer de Fremery is niet in de gelegenheid ge weest te onderzoeken wat te onderzoeken valt. Indien er een gemotiveerd protest van de ambtenaren ware ingekomen, waarin de zaak duidelijk ont wikkeld was, zouden wij welligt op de hoogte zijn; nu weten wij er niets van. Wat het betoog betreft nopens de lands-kantorenzoo schijnt het dat men eigenlijk in een cirkel ronddraait. Het is waar, het lands-kantoor is op bepaalde uren gesloten; maar als men het rijk vraagt: waarom is uw kantoor niet altijd open? zoo is het antwoord: het zou niet baten; de ge meente-ambtenaren openen ook niet den geheelen dagen zoo omgekeerd en zoo sluit de een en de ander. Ik geloof daarom, dat wij in dezen'het initiatief behooren te nemenwillen wij den handel werkelijk helpen. Daar om zoude ik meenen dat mijn voorstel boven dat van den heer de Moen de voorkeur verdient. In elk geval echter acht ik zonder nader onderzoek of zonder vermeerdering van het getal uren eene verhooging weinig rationeel. De heer Hartevelt. De heer de Fremery heeft zijne verwondering te kennen gegevendat ook de heer Wttewaall over de zaak gesproken heeft en het denkbeeld heeft aangeprezen om den geheelen dag het kantoor open te houden. Maar dat geeft mij geen wonder; indien er niet zoodanig voor stel was gedaan zoude ik het gedaan hebben. De handel ondervindt bepaald een groot ongerief, dat er 's namiddags van 1 tot 3 en 's avonds na 6 uur geene billetten zijn te krijgen. Men hangt in die tusschenuren en na 6 uren 's avonds van de goedwilligheid van den ambtenaar af en dit veroorzaakt groote moeijelijkheden voor den eerlijken handelaar. De Voorzitter. Ik moet vragen, of, het voorstel van den heer de Moen aangenomen zijnde, daardoor niet uitgesloten wordt dat van den heer Goudsmit, dat mijns bedunkens altijd vatbaar blijft voor eene latere behan deling. Ik zal daarom het voorstel van den heer de Moen in stemming brengen. De heer de Moen. Daar ik altijd een voorstander ben geweest van hetgeen billijk ishetzij het 't belang geldt van gemeentekas of ambtenaren zonder mij door persoonlijke consideratiën te laten leidenzoo herhaal ik hetgeen ik zoo even heb te kennen gegevendat ik de eerste zal zijn die mij voor eene verhooging zal verklaren, al was dit ook het dubbel. Maar dan zou alvorens moeten worden nagegaan en de omvang der werk zaamheden in verband met het personeelen of de urenwaarop den amb tenaren wordt voorgeschreven op het kantoor te zijn en te blijven, trouw worden nagekomen. De heer Gevers. Ik wenschte het voorstel van Burgemeester en Wet houders wel te conciliëren met dat van den heer Goudsmit, door namelijk te bepalendat de verhooging zal worden toegestaanmits het kantoor open blijft van 's morgens 8 tot des avonds ten 8 ure. De heer Tollens. Ik moet mij tegen het voorstel van den heer de Moen verklarenomdat ik geloof, dat een onderzoek van de boeken tot geen resultaat leiden kan. Immers alle werkzaamhedenaan dit kantoor verrigt, worden niet altijd geboekt en zijn daarvoor ook niet vatbaar. Zoo danig onderzoek zal dus geen vruchtbaar resultaat opleveren en geen zuive ren maatstaf van den daar verrigten arbeid. De heer de Moen. Ik ondersteldat wel op geen kantoor de werkzaam heden gemakkelijker zijn na te gaan dan op dit. De registers moeten, dunkt mijkunnen aantoonenwat er gedaan is en wat er afgegeven is. Men behoeft op dit kantoor geen omslagtige correspondentie te voeren of lang te praten om tot zaken te komen als op andere kantorenmen kan er spoedig geholpen zijn. De heer de Fremery. Ik wil gaarne toegeven dat het voor den handel somwijlen wenschelijk zijn kan, om ook op andere dan de hier vastgestelde uren billetten te kunnen verkrijgenen ben daarom bereid na al wat nu is aangevoerd het voorstel van den heer Gevers te ondersteunen. De heer de Moen. Yan mijnen kant zal ik ook het voorstel van den -heer Gevers appuyeren. Maar ik moet daarbij toch opmerken, dat, als de uren zoo vermenigvuldigd wordenen men minder op het werk dan op den tijd ziet, naar mijn oordeel het voorstel van Burgemeester en Wethouders een nog te gering bedrag voor jaarwedde aangeeft; en ik zou dan wel j| meer willen hebben toegestaan, mits de ambtenaren trouw op de vastge- stelde uren op het kantoor zijn en blijven en daar voor hun getal genoeg- j zaam werk vinden. De heer Gevers. Als mijn voorstel mogt worden aangenomen, dan wil ik daarom een nader onderzoek niet buitengesloten hebben. Men kan dan later, des noods, wanneer de uitkomst van dat onderzoek dit mogt mede brengen meer verhooging verlcenen. De heer van der Hoeven. Ik heb van dezen en genen gehoord, dat het werk aan het kantoor niet veel is. Nu moet ik opmerken dat, naar het mij voorkomt, men met meerderen tijd te bepalen daarom het werk niet vermeerdert. Als er veel te doen iskan men misschien in korten tijd veel doenmaar op zich zelf geeft meerder tijd geene meerdere werk zaamheden. Nu zullen wij dus de personen misschien langer op het kan toor laten vertoeven en daarom de verhooging toekennenzonder dat zij daardoor meer werk verrigten. De heer Goudsmit. Wat de heer van der Hoeven aanvoert, is meer geestig dan waar. In het algemeen zullen de ambtenaren door die meer dere uren niet veel meer werk te verrigten hebben, maar de handel, en daar komt het voornamelijk op aan, zal door beter gelegenheid gebaat zijn en dit is mij een aequivalent waard. De Voorzitter. Ik heb zoo even gehoorddat de heer de Moen het voorstel van den heer Gevers ondersteund heeft. Mag ik daaruit afleiden dat hij van het zijne afziet? De heer de Moen. Ja, mijnheer de burgemeester. Na het gehoorde en daar het gerief voor den handel er door bevorderd wordt, wil ik vol gaarne tot de aanneming van het voorstel van den heer Gevers medewer ken en van het mijne nu afzien. De Voorzitter. Mijne taak is dan vergemakkelijkt, daar ik slechts een voorstel behoef in stemming te brengen. De heer le Poole. Zal men dan de uren bepalenwaarop het kantoor zal geopend zijn? En hoe vroeg en hoe laat zal zulks wezen? De heer de Fremery. Het voorstel van den heer Gevers strekt om die te bepalen van 's morgens 8 tot 's avonds 8 ure. De heer Krantz. Uit de gewisselde woorden is mij nog niet gebleken dat het voorstel van den heer de Moen geen bijval heeft gevonden. Maar hij heeft dat nu laten varen, omdat de handel er groot belang bij heeft, dat de uren op het kantoor vermeerderd worden. Het is daarmede, dat ik mij ook zeer goed kan vereenigen. De heer Stoffels. Ik had liever geene verandering in de verordening; maar wenschte zulks alleen bij wijze van administrativen maatregel door het dagelijksch bestuur bepaald te zien. Ik zal mij echter voor het voor stel van den heer Gevers verklaren. Dat voorstel, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aange nomen met 21 stemmen tegen 1 (die van den heer Driessen). II. Gemeentebegrootingdienst 1864. De Voorzitter. Bij den aanvang onzer beraadslagingen acht ik het niet ongepast namens het dagelijksch bestuur de verzekering te geven, dat wij de aanmerkingen door de Commissie van Financiën met welwillendheid voor gelegd, en de wijzigingen door haar voorgedragen, met belangstelling overwogen hebben. Voor alles begeerig nuttelooze discussie af te snijden en het gemeen over leg zooveel doenlijk te bevorderen, verklaar ik gaarne al dadelijk dat ons menig punt aannemelijk is voorgekomenal behouden wij ons voor op an dere tc zijner plaatse onze bedenkingen aan eene nadere overweging te onder werpen. Kekenden wij ons bij het zamenstellen der begrooting gedrongen eene verhooging van den hoofdelijken omslag voor te drageneene voor- dragt waartoe wijal was zij ruim door de afschaffing van de belasting op de brandstoffen opgewogenniet dan met leedwezen overgingende gunstige opbrengst van sommige onzer inkomstensedert nog kenbaar geworden, het mindere bedrag van het in vergelijking met het vorige jaar voor enkele godshuizen aangevraagd subsidie, de onwillekeurige dwaling waarin wij ver vielen om eene toegezegde bijdrage voor een der gemeentewerken niet onder de ontvangsten te begrijpengepaard aan een deel der door de Commissie van Financiën bedoelde wijzigingenopende ook ons het welkom uitzigt, dat van de genoemde verhooging voor ditmaal welligt kon worden afgezien. Mogt de loop der beraadslagingen dat uitzigt verwezentlijken en ons de vrijmoe digheid schenken daartoe onbezorgd mede te werken, wij zullen daarin voor ons stoffe tot bijzondere tevredenheid vinden. Ik heb gemeend dit een en ander vooraf te moeten in het midden brengen, en open thans de beraadslaging over de begrooting, aan hendie algemeene beschouwingen verlangen te voerendaartoe de gelegenheid gevende. De heer Librecht Lezwyn. Mijnheer de \oorzitter, bij den aanvang der beraadslagingen over de begrooting van het loopenae jaar heb ik eenige algemeene beschouwingen medegedeeld, die ik thans niet "alle herhalen zal. Ik heb toen gewezen op het liooge cijfer der uitgavenvooral in vergelijk met de gemiddelde behoefte over 1857—1861. Ik heb betoogd.dat de be lasting op de brandstoffen kon worden afgeschaft, zonder vermeerdering van den hoofdelijken omslag. Ik heb aangegeven, hoe ik den hoofdelijken om slag beschouwde en ook dat deze belasting slechts door van de bevolking wordt opgebragt. Voornamelijk heb ik mij verklaard tegen de stelling van Burgemeester en Wethouders in de memorie van toelichting te vindenom trent de batige saldo's, en eindelijk mijne meening geuit over het regt verstand van de benaming: Onvoorziene uitgaven. Een paar van die bedenkingen moet ik op nieuw aan de aandacht mijner medeleden aanbevelen; namelijk het hooge cijfer der begrooting en onze behandeling met het ll<i« hoofdstuk. Wat het eerste betreftis het toch opmerkelijk dat de uitgaven sedert en in de genoemde jaren 1857 tot 1861 335,000 bedragende, zijn geklom men tot f 390,000. Ik weet zeer wel dat de meerdere behoeften voor het schoolwezen een aanzienlijk gedeelte daarvan aanbrengen en, vergis ik mij niet, dan is het verschil bij vroeger 23 a 24,000. Maar ik weet even zeer dat verschillende posten zijn weggevallendie vroeger moesten uitgege ven worden, die met elkaar een gelijk bedrag zouden uitmaken. Ik zal ze noemenom het den ledendie er lust toe mogten gevoelen mij te con troleeren, gemakkelijk te maken. Zij zijn: de subsidie aan de armbesturen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 3