dagen bezig was de posten der begrooting na te zien en te onderzoeken heeft bij die gelegenheid juist datzelfde denkbeeld ter sprake gebragt en zal dan ook bij de behandeling der begrooting een dergelijk voorstel doen. Ik kan er mij dus zeer mede vereenigen. De heer van der Hoeven. Ik heb er natuurlijk niets tegen en wat de heer van Kaathoven heeft gezegd, daarmede kan ik mij zeer vereenigen, daar het, om eene uitdrukking van Gedep. Staten te bezigen als voor de voeten ligt. Maar er is echter eene reden, waarom curatoren dezen weg hebben ingeslagen en die is misschien niet algemeen bekend. Zij is name lijk deze, dat vroeger het tractement van den claviger daarom niet hooger was gesteld, omdat hij ook bezoldigde diensten deed voor het genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix. Dit is met den tegenwoordigen claviger het geval niet. Daar het echter mogelijk is dat aan den claviger vroeger of later weder gelijke bezoldigde betrekking gegeven werd, hebben curatoren van het gymnasium gemeend de vaste bezoldiging niet hoogcr te moeten stellen, maar liever eene toelage tot op dien tijd jaarlijks voor hem aan te vragen. De heer van Kaathoven. De geschiedenis der zaak is mijals vroe ger Curatorbekend en omdat ik daarmede bekend bendoe ik het voor stel. Vroeger was de claviger van het gymnasium ook in dienst van het bestuur van M. S. G., en genoot daarvoor belooning. Na zijn dood heeft het bestuur van M. S. G.niettegenstaande het vrij gebruik maakte van een gemeentegebouw, een afzonderlijken bewaarder aangesteld, waardoor het inkomen van den benoemden claviger minder werd. Daar het nu niet waarschijnlijk is, dat in deze verhouding spoedig verandering zal komengeloof ik dat het billijk is de tijdelijke tegemoetkoming te doen vervangen door eene vaste verhooging. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Eckening van het Israëlitisch armbestuur over 1862. De Commissie yan Financiën raadt, na voorafgaande goedkeuring van den staat van af- en overschrijving, die rekening vast te stellen: in ontvang ad f 1415.48, in uitgaaf ad f 1531.40, alzoo sluitende met een nadeelig saldo van f 115.92, onder bepaling dat in de eerstvolgende rekening daarvan verantwoording zal belmoren te worden gedaan, mitsgaders van hetgeen is aangewezen als nog te ontvangen of te verhalen, ten beloope van 23. De heer de Fremery. Ik zal de rekening goedkeuren, doch ondersteun ook den wensch die door de Commissie van Financiën is uitgebragtdat voortaan de evenredigheid tusschen uitgaven en ontvangsten meer moge in het oog gehouden worden. Een subsidie van 570 zooals nu bij uit zondering nog aan dit bestuur is toegekendbehoortdunkt mijte leiden tot eene betere uitkomst. Ook heeft het mijne aandacht getrokken dat eene som van 523.44^ in gelden zijn toebedeeld; ik wensch ook daarop te wijzen, omdat naar mijne ondervinding geldelijke ondersteuning vaak tot mis bruik aanleiding geeft. De heer Krantz. Ik wensch op die aanmerking alleen mede te deelen dat die gezindte geen gesticht heeft en dus wel verpligt is den onderstand alleen in geld te doen. De heer de Fremery. In antwoord hierop meen ikdat men toch even goed bedeeling in brood of kleeding zou kunnen geven; men heeft dan meerdere zekerheid dat de gave niet misbruikt wordt, en veelal zal het ook tot betere uitkomsten leiden, omdat er menschen zijn, die wel gaarne geld aannemen, doch er minder op gesteld zijn om brood of andere levensmid delen als bedeeling aan te nemenomdat dit eerder ruchtbaar wordt en men dit vooral wenscht voor te komen. De heer Krantz. Ik geef toe, dat de bedeeling, door den heer de Fremery wenschelijk geoordeeldde ware is. Maar in dit geval kan het wel niet andersdaar die gemeente geen gesticht heeftmoet zij de armen elders besteden en de kosten daarvan betalen. De conclusie van het rapport tot goedkeuring der rekening wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; hebbende de heer Goudsmit, op grond van het bepaalde bij art. 24, tweede lid, der gemeentewet, als lid van het Israëlitisch Armbestuur, zich gedurende de behandeling dezer zaak verwijderd. IX. Adres van C. van den Oever tot het leggen van eene brug over de Middelste gracht. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders bevat- dienaangaande het volgende: //Het wenschelijke nu daargelaten, hebben wij geene bedenkingen daar tegen, mits', conform het rapport der Commissie van Fabricage, de toestem ming daartoe zij tot wederopzeggensde brug gelegd worde op dezelfde hoogte als de Duivelshoornbrugbehoorlijk worde onderhouden ten genoege van°het gemeentebestuur, waartoe zij jaarlijks zal worden opgenomen en onderzocht, en eindelijk voor deze vergunning worde betaald eene jaarlijk- sche recognitie van f 1.volgens art. 3, n°. 35, van het tarief, vast gesteld 5 Maart 1857. De heer du Bieu. Ik vind het niet wenschelijk het getal bruggen alhier te vermeerderen. Wij hebben meermalen over de afbreking van bruggen gesprokenen wij zouden nu hier eene nieuwe toelaten. Ik vind zoo nabij den Nieuwen llijn eene brug minder wenschelijk. De Voorzitter. In de Commissie van Fabricage was ook in twijfel getrokken of het wenschelijk was daar ter plaatse eene tweede brug te stellen. Maar wat hiervan zij, het is hier geene brug, die wij leggen. De heer du Kieu. Ik vind de geheele brug onnoodig. Eene brug is altijd een bezwaar. En wanneer men dit verzoek toestaat, zal een ander het ook vragen. Er bestaat daar ter plaats toch reeds een voldoende uit gang zonder dat er eene nieuwe brug vereischt wordt. De Voorzitter. De brug is niet voor privaat gebruikmaar voor de pu blieke dienst bestemd ten behoeve van de leden eener gemeente. De heer Hubrecht. Met den verzoeker is eerst overlegd of de straat, waar men nu de brug verlangt, niet even breed zoude kunnen worden als bij het daarnevens liggend bruggetje, hetgeen zoude kunnen geschieden, in dien de verzoeker een strook grond van zijn tuin afnam en de scheidings muur zooveel terugzette; dan zoude het daarnevens liggend bruggetje kun nen worden afgebroken. De verzoeker had hiertegen echter bezwaar en wilde de nieuw te leggen brug juist voor de te bouwen kerk hebbenen dan voorzeker zoude de ruimte daar te beperkt zijn. De conclusie van het rapport om het verzoek toe te staan wordt hierop in hoofdelijke omvrage gebragt en met 16 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen: de lieeren Kneppelhout van Sterkcnburg, du Itieu, van Kaatho ven en Sikkel Groos. X. Adres van C. Vink, ter bekoming van eene waterleiding naar de gracht langs de Beestenmarkt. Burgemeester cn Wethouders raden in hun rapport den adressant mede te deelen dat aan zijn verzoek niet kan worden voldaan, doch dat daarin te gemoet zal gekomen worden door de plaatsing van eene pomp. De heer Tollens. Ik geloof, dat wel aan 's mans verzoek eenigzins is te gemoet te komen door het plaatsen eener pomp. Ik las echter in de stukkendat daarom werd voorgesteld dit verzoek af te wijzenomdat de requestrant nooit recognitie had betaald voor de waterleiding die hem thans ontnomen wordt. Is het eene waarheiddat hij de verpligte recognitie niet betaalde, dan vraag ik: waarom is hij niet aangesproken om zijne schuld te voldoen? De requestrant schijnt zijn pand met de waterleiding te heb ben gekocht en het was toch niet van hem te vergendat hij zich onge roepen zou aanmelden om voor iets te betalen wat men van hem niet eischte en dat hij misschien niet eens wist verschuldigd te wezen. Had het dagelijksch bestuur, dat toch het bestaan der waterleiding, die niet in 't geheim zal zijn gemaakt, zeker wel gekend heeft, Vink tot betaling aan gesproken dan zou deze vermoedelijk zijne schuld hebben gekweten. Dat men nu den adressant het gebruik eener te stellen pomp wil toestaan, daar heb ik niets tegen; maar ik vind het vreemd Vink te weigeren, wat men Beuzemaker toestaat. De heer Hubrecht. Het is eerst later gebleken, dat die waterleiding bij Vink aanwezig was. Vroeger heeft men het niet geweten. De heer Gevers. Indien wij het vroeger geweten hadden, zouden wij kortaf die waterleiding afgesloten hebben. De heer Tollens. Maar het is dan toch zonderling, dat nu eerst blij ken moet van een werk, dat sints zóó vele jaren reeds bestaan heeft. De heer Meerburg. Mijnheer de Voorzitterik kan mij geenszins ver eenigen met het rapport. Ik vind dat onbillijk. Wij zijn vroeger vrijgevig geweest met de fabrieken. Waarom zouden wij het niet ook met den vee houder zijn? En of men nu voor eene fabriek dan wel voor het vee water noodig heeft, zal wel gelijk staan. Ik zie geene ééne reden om den een te stellen boven den ander. Men kon wetendat er een put of een vergaar bak wasdaar meermalen door den eigenaar de kosten zijn betaald voor het repareren der straat wanneer deze put schoon was gemaakt. Dat hij geen recognitie heeft betaald, er is nimmer over gedisponeerd. En het zoude toch wel bespottelijk zijn, als men zich adresseerde om ook, gelijk een ander, te mogen betalen. De heer Hubrecht. Er bestaat, dunkt mij, verschil tusschen hetgeen aan den heer Beuzemaker is vergund en hetgeen nu wordt gevraagd. De eerste heeft behoefte om voortdurend water uit te gracht te trekken, wil hij zijne fabriek aan den gang houdenterwijl de laatste toch slechts nu en dan voor zijne stal water noodig heeft, en daarom meende de Commissie dat aan zijn bezwaar door het plaatsen van eene pomp, daar in de nabijheid, zoude worden te gemoet gekomen. De heer Meerburg. De stal bevat misschien 20 a 30 koeijen, dat ik niet juist weet, en daarvoor is hoogst moeijelijk water uit eene pomp aan te halen. Dat is goed voor eene gewone huishouding. De conclusie van het rapport wordt hierop aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Tegen hebben gestemd: de lieeren Tollens, van der Hoeven en Meerburg. XI. Adres van G. Tibboel om vergunning tot het leggen van een dui ker naar de singelgracht bij de Mare-poort. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het rapport van de Commissie van Fabricage, den adressant de gevraagde vergunning te ver- leenen, mits betalende het regt van f 1.50 'sjaars, bepaald bij art. 3, n°. 10, van het tarief vastgesteld den 5 Maart 1857. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt de conclusie van dit rapport aangenomen. XTT- Adres van J. H. Zitman, om continuatie zijner aanneming der leverancie van schoolbehoeftengedurende de jaren 1864, 1865 en 1866. Burgemeester en Wethouders raden het verzoek van den adressant in te willigenen nemen tevens deze gelegenheid waar, bij een gunstig besluit op dit verzoek, magtiging te verzoeken de aannemers van het schijfpapier, de pennen en de leijen, voor een gelijk tijdvak, onder de hand te verlengen, daar die leveranciën niet van dat belang zijn om hiervan eene bijzondere open bare aanbesteding te doen plaats hebben. De heer Librecht Lezwijn. Als ik mij wel herinner, is verleden jaar hetzelfde verzoek gedaan. Er had zich toen een concurrent opgedaanmaar nu schijnt dit niet het geval cn ben ik daarom voor de continuatie dier leverancie. De heer Hartevelt. Ik blijf voor het doen eener publieke aanbeste ding, zooals ik reeds ten vorigen jare heb te kennen gegeven. (De heer Sikkel Groos verlaat de vergadering.) In stemming gebragt, wordt de conclusie van het rapport met 17 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemdde heeren Hartevelt en Goudsmit. XIII. Voorwaarden van aanbesteding der leverancie van licht- en brand stoffen ten behoeve der gemeente. Deze voorwaardenwaarover door geen der leden het woord wordt ge vraagd, worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 4