HAMELHBEN VAN DEN B1NEENTEBAA9 VAN LEYDEN.
18.
Zitting van Donderdag 1 October 1863,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren de Moen ten SandeMeerburgKrantzSikkel
GroosLezwyn Kneppelhout van Sterkenburgde EremeryHartevelt
Hubreeht, Tollens, Stoffels, DriessenLe Poole, du Rieu, van Kaathoven,
Gevers, Goudsmit, van der Hoeven en Siegenbeek.
I)e heeren Tichler en van Outeren gaven kennis verhinderd te zijn deze
vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Woensdag
16 September 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter legt over:
1°. Adres van Commissarissen van het Muziekgezelschap Sempre Cres
cendo houdende verzoek tot continuatie der huur van de Stads-Gehoorzaal
voor 26, in plaats van 50, avonden in het jaar, tegen een in evenredig
heid verminderden prijs.
2°. Adres van G. Elshof, ter bekoming van schadevergoeding voor het
gemis van vrijdom van grondbelasting voor nieuw gebouwde eigendommen,
waarop hij volgens de wet aanspraak had.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressenten fine van
berigt en raad, te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders.
3°. Adres van S. A. Meerburg qq.om gedeeltelijke teruggave van het
betaalde in de plaats, dir. belasting 1863, voor den aanslag van nu wijlen
de weduwe S. A. Meerburg, geb. La Lau.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han
den van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën,
ten fine van berigt en raad.
4°. Adres van ruim een honderdtal ambtenaren in dienst der gemeente
houdende bezwaren tegen de voorgenomen regeling betreffende het pension
neren van gemeente-ambtenaren en verzoek dat de daaromtrent ontworpen
verordening, als strijdig met hun belang, niet vastgesteld worde.
Wordt besloten dit adres aan te houden tot bij de behandeling van het
onderwerp sub n°. III aan de orde van den dag gesteld.
Aan de orde is:
I. Nadere voordragt betreffende de verordening, houdende instructie voor
de keurmeesters van levensmiddelen enz.
Die voordragt van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden
inhoud
//Wij leggen het extract uit het verhandelde bij H. H. Gedeputeerde Sta
ten over, waarbij thans de gronden worden ontwikkeld, welke dat collegie
aanleiding gaven in de bepaling der Instructie voor de keurmeesters, waar
bij aan dien van de rijtuigen mede de bevoegdheid tot het intreden van de
woningen der ingezetenen verleend is, bezwaar te vinden.
De gronden, wij erkennen dit gaarne, nimmer bevorens doordat collegie
uitgedrukt, waren, schoon naar zijn oordeel voor de hand liggende, ons
niet voor den geest gekomen. Houdt men zich alleen aan de letter vast
ze zijn moeijelijk te wederspreken. Gebouwen, uitsluitend ter bewoning be
stemd, zullen wel nimmer aan de berging van rijtuigen worden dienstbaar
gemaakt. Omvat het woord woning in de wet van 31 Augustus 1853 niets
meer, de heilzame strekking dier wet zal niet alleen in het onderhavig ge
val, maar in menig opzigt worden verijdeld.
Yolhardende bij de meermalen door ons geuite meening om den strijd
niet vol te houdenlaten wij gaarne de beslissing aan u over. Alleen mee-
nen wij te mogen herinneren dat, daar de policie-verordening voorschrijft
dat gekeurde rijtuigen telken jare van een nieuw merkteeken worden voor
zien en de keurmeester opgave doet van het aantal rijtuigen, hem door dc
belanghebbenden ter keuring aangebodenook zonder de bevoegdheid tot intrede
der bergplaatsen wel middel aanwezig schijnt om zich te overtuigen of niet-
goedgekeurde rijtuigen door de verhuurders derzelve worden gebruikt, en
alsdan zoodanig gebruik tegen te gaan."
De heer Librecht Leztvyn. Ik geloof, wat mij betreft, dat het zaak
is nu maar toe te geven; en ik zal mij dan ook voor deze nadere voor
dragt verklaren, tenzij ik door de adviezen van andere leden, die meer
bevoegd zijn de wet en het regt te verklaren, tot andere gedachten mogt
worden gebragt.
De heer van Kaathoven. Ik zal stemmen voor de conclusie van Bur
gemeester en Wethouders, ofschoon het mij voorkomt, dat het antwoord
van Gedeputeerde Staten geene oplossing bevat van de door den Kaad ge
stelde vraag, maar wel aanleiding zou kunnen geven tot woordenstrijd. Als
in een lokaal rijtuigen geborgen worden, en zoo als meestal het geval is,
tevens tot woning strekt, is dat dan geene woning?
De Voorzitter. Daar kan ik moeijelijk op antwoorden. De bedenking
is niet van ons uitgegaan.
De heer Gevers. De zaak acht ik niet van dat belang om ons verder
tegen de zienswijze van Gedeputeerde Staten te verzetten. Ik zou er dus
voor zijner ons thans maar aan te onderwerpen.
De heer Goudsmit. Ik moet verklarendat ik door de gronden van
Gedeputeerde Staten in geenen dcele overtuigd ben. Maar al kan ik mij
ook met hunne wijze van zien niet vereenigenzoo acht ook ik de zaak niet
van genoegzaam gewigt om daarover een koninklijk besluit uit te lokken.
Ten minste hebben zij nu geleerddat wij niet geneigd zijn ons met
magtspeuken te laten afschepen.
De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
II. Nadere voordragt betreffende de verordening, houdende instructie
voor de rooimeesters.
Die voordragt van Burgemeester en Wethouders is van den volgende
inhoud
1863.
//Toen wij u onlangs, naar aanleiding eener door H. H. Gedeputeerde
Staten gemaakte bedenking, voordroegen aan art. 10 der Instructie voor
de rooimeesters eene zinsnede toe te voegen, de gevallen aanwijzende, waarin
de bevoegdheid tot het binnentreden der woningen aan genoemde rooimees
ters vrij zoude moeten staanhaalden wij daarbij eenvoudig de artikelen
aanwaarin die gevallen nader worden omschreven. Wij gingen daarbij van
de onderstelling uit, dat al waren in die artikelen mede werkzaamheden ge
noemd welke eigenaardig buiten de woningen moesten verrigt worden
waartoe dus geene behoefte bestaat ze binnen te mogen tredendaarin geene
beduidende zwarigheid konde zijn gelegen. Gedeputeerde Staten zijn daarop
echter gestuit. Zij achten het onbestaanbaar enwaarom zouden wij dit
verbloemen, hunne meening is misschien wel juist. Wij zouden u thans be-
hooren aan te raden om de onderscheidene werkzaamheden, in art. 5 ge
noemd, te splitsen en alleen die in art. 10 te vermelden, waarbij het
bepaaldelijk uoodig zijn kan het binnentreden der woningen toe te laten.
Intusschen gelooven wij dat de zaak eenvoudiger kon worden gevonden.
In al die gevallen toch, waarop door Gedeputeerde Staten geene bedenking
is gemaakt, voorzag reeds onze Policie-verordening, blijkbaar uit de artike
len 306, 336, 337, 339, 345, 357, 358, 359, 360, 361, 362 en 369.
De ontwerpers der Instructie hadden dus niet noodig de eenmaal wettig toe
gekende bevoegdheid op nieuw in het leven te roepen. Aan alle verschil
kon mitsdien een einde worden gemaakt door art. 10 eenvoudig uit de
Instructie te ligtenwanneer tevens de verpligting wegvalt om haar nader
aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te onderwerpen. Aldus door
u vastgesteld, kan zij dadelijk in werking treden."
De heer le Poole. Ik begrijp de zaak niet goed. Als art. 10 uit de
verordening wordt weggenomen, dan is, dunkt mij, geen onderzoek meer
mogelijk. Dan houdt toch ook in het geheel de bevoegdheid op, om een
onderzoek binnen het gebouw of de bewaarplaats in te stellen.
De Voorzitter. Uit het rapport blijkt reeds, dat het regt aan de rooi
meesters om de woning binnen te treden reeds volgens de algemeene policie-
verordening is toegekend. Bij deze verordening wenschte men dat regt
andermaal te verleenen. Maar is nu art. 10 daaruit geligt, dan blijft toch
de policie-verordening van kracht. De rooimeesters behouden dus die be
voegdheid, al valt art. 10 uit deze verordening weg. Dat is de redenering,
in het rapport uitgedrukt.
De heer van Kaathoven. Moet dit raadsbesluit 'dan niet wederom aan
het oordeel van Gedeputeerde Staten worden onderworpen?
De Voorzitter. Neen. Het is geene strafverordening. Alleen moeten
zij er kennis van hebben en berigten zij ons daarvan de ontvangst, wan
neer er de wet van 1853 in toegepast is.
De heer Sikkel Groos. Ik ben het niet eens dat in de algemeene
policie-verordening in al deze gevallen voorzien is.
De Voorzitter. Gelooft gij dan, dat het er niet in staat?
De heer Sikkel Groos. Niet in al de gevallen.
De Voorzitter. Dan zal ik de betrokken bepaling voorlezen. Onze be
doeling is, dat in die gevallen, welke naar de meening van Gedeputeerde
Staten grond zouden kunnen geven om den rooimeesters bevoegdheid te ge
ven de woningen der ingezetenen huns ondanks binnen te treden, in de
policie-verordening voorzien is. Met betrekking tot het eerste dezer geval
lenhet houden van varkens, luidt art. 306 der policie-verordening:
fAan de beambten der policie en de rooimeesters wordt de bevoegdheid
toegekend om, met inachtneming der bepalingen van art. 3 der wet van
31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ter handhaving van de bepalingen
dezer afdeeling (van het houden en mesten van varkens), de woningen en
erven der ingezetenen ten allen tijde binnen te treden."
Mij dunkt, dat dit nog al duidelijk is. Zoo is dit met alle andere ge
vallen blijkbaar uit de verder door ons aangehaalde artikelen. Uwe meening
zou kunnen opgaanindien de bepalingen der policie-verordening geen kracht
hadden. Maar ik zal de nieuwe voordragt in stemming brengen.
De voordragt wordt hierop aangenomen met 19 stemmen tegen 1 (die
van den heer Sikkel Groos).
III. Concept-verordening betreflende het pensionneren van gemeente-amb
tenaren.
De Voorzitter. Ik zal vragen, of een der leden hierover ook alge
meene beschouwingen wenscht te voeren.
De heer de Moen. Ik wenschte te vragen, mijnheer de Voorzitter, of
het niet doelmatiger zou zijn om het adres van belanghebbenden bij deze
zaakhetwelk zoo even is ingekomennog eerst te stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders of van de Commissiënten einde daaromtrent
vooraf rapport uit te brengen. Indien gij u met dit denkbeeld kunt
vereenigenzou ik in overweging geven de verordening heden niet in behande
ling te nemenwant van het uit te brengen rapport zal hetdunkt mij
magtig veel afhangen, welken invloed de verordening op het oordeel der
vergadering nu zal uitoefenen.
De Voorzitter. Het adres is gisteren aan de leden rondgezonden. In
dien het alleen nu eerst was bekend geworden, zou ik zeker aanleiding
hebben kunnen vinden mijnerzijds voor te stellen de zaak aan te houden.
Daar echter de leden met den inhoud bekend zijnheb ik daartoe geene
vrijheid gevonden.
De heer van der Hoeven. Ik ondersteun den wensch van den heer
de Moen.
De Voorzitter. Wanneer het voorstel genoegzaam ondersteund wordt,
zal ik het in rondvraag brengen.
De heer Librecht Lezwijn. Zal er dan geen besluit genomen worden
op dat adres? Zoo dat niet het geval is, acht ik het voorstel van den
heer de Moen beter; want anders zou men misschien noodeloos werk doen.
Gesteld dat wij toegaven aan het adresdan zou daardoor tegelijkertijd de
beraadslaging over de verordening vervallen.
De Voorzitter. Het schijnt mij ten deele althans wel het doel van den
heer de Moen om nuttelooze beraadslaging over de verordening af te snijden.
25