VI. .Benoeming van een voorzitter en twee leden voor de Commissie tot
de plaatselijke verordeningen betreffende de huishouding der gemeente.
Voor een voorzitter worden, bij eene eerste stemming, uitgebragt op de
beerenGoudsmit 8Sikkel Groos 7Tieboel Siegenbeek 3 stemmen
Libreeht Lezwijn en de Moen elk 1 stem.
Bij eene tweede vrije stemming vereenigen op zich de heeren: Goudsmit
10, Sikkel Groos 9 stemmen en Tieboel Siegenbeek 1 stem.
Bij de derde stemming, tusschen de heeren Goudsmit en Sikkel Groos,
verkrijgt de heer Goudsmit 11 en de heer Sikkel Groos 8 stemmenter
wijl 1 blanco briefje in de bus wordt gevonden; weshalve de heer Goud
smit tot voorzitter der Commissie is benoemd.
Tot leden worden benoemd de heeren Libreeht Lezwijn en Hartevelt,
de eerste met 16 stemmen (de heeren Sikkel Groos 2 stemmen, Har
tevelt en Tollens elk 1 stem)de tweede insgelijks met 16 stemmen
(de heeren Sikkel Groos, Tollens en Libreeht Lezwijn elk 1 stem, met 1
blanco-briefje).
VII. Benoeming van drie Curatoren van het Stedelijk Gymnasium uit
den Gemeenteraad.
Voor het eerste lid wordt de heer Tieboel Siegenbeek met 18 stemmen
benoemd (de heer van der Hoeven 1 stem, en 1 blanco-briefje); voor het
tweede de heer van der Hoeven insgelijks met 18 stemmen (de heeren Tollens
en van Outeren elk 1 stem), en voor het derde lid de heer Tollens
met 16 stemmen (de heer Tieboel Siegenbeek 1 stem, en 3 blanco-briefjes).
VIII. Benoeming van een -Commissaris der stads bank van leening.
Door Burgemeester en Wethouders worden daartoe voorgedragen de
heeren M. G. ten Sande en P. L. C. Driessen.
De uitslag der stemming is, dat de heer ten Sande met 13 stemmen is
benoemd, zijnde 4 stemmen op den heer Libreeht Lezwijn en 3 stemmen
op den heer Driessen uitgebragt.
IX. Benoeming van een Commissaris over de Stedelijke Gasfabriek.
Door Commissarissen der Gasfabriek worden voorgedragen de heeren
M. G. ten Sande en P. du Rieu, waarbij door Burgemeester en Wethou
ders het volgende dubbeltal is gevoegdde heeren H. C. Hartevelt en
M. A. Kluit.
De uitslag der stemming is, dat op de heeren ten Sande 11, Hartevelt 4,
du Rieu 3 stemmen en Meerburg 1 stem wordt uitgebragt, terwijl l blanco
briefje in de bus wordt gevondenweshalve benoemd is de heer ten Sande.
X. Voordragt betreffende de verordening, houdende instructie voor de
keurmeesters van levensmiddelen.
Deze voordragt is van den volgenden inhoud:
«Tengevolge van het besluit door u in de jongste raadsvergadering geno
menhebben wij aan den Commissaris des Konings, bij de hiernevens ko-
piëlijk medegedeelde missive, de gronden kenbaar gemaakt, waarop naar
uw oordeel de bevoegdheid tot het binnentreden van bergplaatsen teregt ook
aan den keurmeester van rijtuigen werd toegekend en die u bezwaar deden
vinden voor als nog aan de bedenking van Gedeputeerde Staten op de ver
ordening, houdende Instructie voor de keurmeesters van levensmiddelen enz.,
toe te geven.
Blijkens de hierop in antwoord ontvangen missivemeent dat collegie
ook na kennisneming van de ingebragte wederlegging, bij de gemaakte be
zwaren te moeten volharden, waaruit wij aanleiding nemen U voor te stellen
die verordening als nu te wijzigen, overeenkomstig onze vroegere voordragt,
die wij de eer hebben ten deze andermaal over te leggen."
De heer Tichler. Ik zou meenen, dat de keurmeesters der rijtuigen
even als de andere keurmeesters het regt moeten hebben in de bergplaatsen
binnen te treden. Hoe kunnen zij anders beoordeelen of alle rijtuigen
in eenen bruikbaren staat verkeeren En het is daaromdat ik van oor
deel bendat wij bij het eens genomen besluit moeten blij ven volharden.
De heer Hartevelt. Ik versta de zaak niet anders. Indien de keur
meester het regt niet heeft de koetshuizen binnen te gaanom te zienof
de rijtuigen voldoende en in orde zijn, hoe zal hij dan bij mogelijkheid
kunnen constateren, dat een rijtuig aan de vereischten al dan niet voldoet?
Is er ook eene vergissing aanwezig met opzigt tot het woord bergplaats
Bedoelt men niet rijtuig-fabrieken?
De Voorzitter. Als gij de missive u in herinnering wilt brengen
welke wij in antwoord op die van Gedeputeerde Staten geschreven hebben
dan zal het u blijkendat wij wel degelijk te kennen gaven uitsluitend te
bedoelen de plaatsen waar zijdie rijtuigen verhurenze bewaren.
De heer Hartevelt. Het is juist om de door ons aangevoerde redenen
en het geheel ongemotiveerde antwoord van Gedeputeerde Staten, dat ik ver
meen dat men onze motieven niet gelezen heeft.
De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik kan het bezwaar van
Gedeputeerde Staten niet deelen. Ik meen, dat de keurmeester onmogelijk
eene controle kan uitoefenenals hij niet in de bergplaatsen van de rijtui
gen mag binnentreden. Wanneer nu de keurmeesters van levensmiddelen de
bevoegdheid tot binnentreden bezittenkan ik niet begrijpendat de keur
meester van de rijtuigen niet hetzelfde regt zou hebben. Het betreft daarbij
toch dezelfde zaak, hetzelfde beginsel.
De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat het wel overbodig mag gere
kend worden thans andermaal te spreken over de waarde van de bepaling,
zooals die door den Gemeenteraad is aangenomennadat in de laatst gehou-
dene vergadering die zaak behandeld is, en door Burgemeester en Wethou
ders in hunne missive aan Gedeputeerde Staten de redenen van volharding
zijn medegedeeld. Het komt mij voor, dat, als Gedeputeerde Staten had
den gehoor willen geven aan die redenering, de uitkomst anders moest ge
weest zijn. Maar dit is niet het geval, en het geldt hier eene magt, waar
tegen zelden met goed gevolg gestreden wordt. Wij kunnen wel voortgaan
met demonstrerenmaar Gedeputeerde Staten zullen eindigen met de veror
dening ter schorsing of vernietiging voor te dragen. Dus ik voorzie daaruit
een nutteloozen strijd.
Wat den vorm betreftik wist weldat heeren Gedeputeérde Staten dikwijls
zeer kort zijn in hunne antwoorden, als bijzondere personen verzoeken tot
hen hebben gerigt; maar ik dacht, dat die heeren jegens administrative
ligchamen althans beleefder zouden zijn. Ik had daarom verwacht, dat Ge
deputeerde Staten redenen zouden hebben opgegeven, waarop hunne beden
king steunt.
De heer Le Poole. Ik geloof ook, dat, nu Gedeputeerde Staten bij
hun gevoelen blijven volharden, wij er niets aan kunnen doen. Ik zou nu
niet weten, welk middel er te vinden ware om de zaak ten uitvoer te
brengen. Ik heb echter in de laatste vergadering een middel aangegeven,
dat naar mijn inzien aan het doel kon beantwoordenzonder in de berg
plaatsen der rijtuigen te behoeven te treden, door namelijk aan de huur
koetsiers de verpligting op te leggen van op den dag, dat de rijtuigen
moeten gekeurd wordendeze alle buiten de stallen of koetshuizen te plaat
sen. Dan konden zij even goed gekeurd worden in de open lucht. Wan
neer men in andere gevallen de bevoegdheid heeft binnen te treden, be
grijp ik niet, waarom men hier een onderscheid zou maken.
De heer Tollens. Ik betreur het, dat Gedeputeerde Staten de zaak niet
anders willen inzienen ben het volkomen met den heer van Kaathoven
eens, dat om nu van onze zijde ook vol te houden eene vruehtelooze poging
wezen zou, die tot niets zal leiden. Ik kan echter het denkbeeld, door den
heer Le Poole aangegeven, hoewel het veel wenschelijks bevat, niet beamen,
omdat het toch geeu doel treffen zou. Immers de huurkoetsiers zouden juist
die rijtuigenwelke niet deugdelijk warenook niet buiten den stal plaatsen
en deze alzoo toch aan de keuring onttrekken.
De heer van der Hoeven. Over de zaak zelve zal ik niet meer spreken.
De Raad heeft bereids bij meerderheid van stemmen beslistdat de beschou
wing van Gedeputeerde Staten haar niet juist voorkwam. Bij de mededeeling
van ons gevoelen aan Gedeputeerde Staten in de missive, waarvan ik de
copie in de leeskamer heb gevonden, zijn er van onze zijde gronden aange
voerd. En nu had de burgerlijke beleefdheid wel meêgebragt, dat er in het
antwoord van Gedeputeerde Staten tegengronden gegeven waren. Dat dit
echter niet geschied is, vind ik treurig. Wij zouden nu wel kunnen volhar
den, waarvan het gevolg evenwel zou kunnen zijn, dat de Koning de ver
ordening niet goedkeurde. Wij zouden dus wel verder kunnen voortgaan;
maar ik vraag, om eene gewone uitdrukking te bezigen, of de kool de sop,
en of deze kool die sop wel waard is. Ik betwijfel het, maar betreur alleen
dat eene dergelijke willekeur of onheusche behandeling bij de autoriteiten in
een beschaafd land plaats hebben kan.
De heer Gevers. Ik zou van meening zijn, dat, zoo Gedeputeerde
Staten volhouden in hunne meening, wij van onze zijde ook zouden dienen
te persisteren bij de onze, waarvoor ten minste gronden zijn aangevoerd.
De heer van Outeren. Ik vereenig mij volkomen met het denkbeeld
van den heer Gevers om te persisteren bij ons gevoelen. Na een geheel
ongemotiveerd antwoord van Gedeputeerde Staten kan er veel minder nog,
dan in de vorige vergadering, sprake zijn om ten deze toe te geven.
De heer Goudsmit. Ik zou met den heer van der Hoeven dezen staat
van zaken betreurenindien er geen middel van herstel ware. Hier echter
is nog geen oppermagtige wildie beslist heeften zoolang dit niet het
geval is moeten wij blijven volharden. Ik eerbiedig de uitspraken van
hoogere autoriteiten zoo zeer als iemandmaar ook deze behooren gronden
te bevattenen niet" bloote magtspreuken te zijn. Mogten wij later in het
ongelijk gesteld worden, zoo zullen wij ten minste hebben een gemotiveerd
vonnis, dat ons voor het vervolg tot rigtsnoer zal kunnen verstrekken bij
het vaststellen van dergelijke verordeningen.
De Voorzitter. Ik zal nu het rapport in stemming brengen. Zij, die
er tegen stemmen, geven te gelijk daardoor te kennen, dat zij er voor zijn
om bij het vroeger genomen besluit te volharden.
Met 13 tegen 7 stemmen wordt in laatstgemelden zin beslist.
Vóór het rapport hebben gestemd: de heeren de Eremery, var. der Hoe
ven, Stoffels, ten Sande, Hubrechtdu Rieu en de Voorzitter.
XI. Voordragt betreffende de verordening, houdende instructie voor de
rooimeesters.
Die voordragt van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud
"Wij hebben de eer u bij deze over te leggen eene missive van den
Commissaris des Konings in de provincie Zuidholland, dd. 21 Augustus
1863, B. n°. 4049 (leafd.), ten geleide eener nota van aanmerkingen van
Gedeputeerde Staten op de verordening van 6 Augustus jl.houdende In
structie voor de rooimeesters.
Ter voldoening aan de door dat Collegie gemaakte bedenking, nemen
wij de vrijheid u voor te stellen, in art. 10 tusschen de woorden «wordt
de bevoegdheid", te lezen «ter uitvoering van het bepaalde bij art. 5
sub 1° en 3°, en bij art. 8 dezer verordening"; met welke wijziging wij
u raden de verordening op nieuw vast te stellen."
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XII. Voordragt tot af- en overschrijving op de gemeente-begrooting.
De Commissie van Financiën raadt, blijkens baar rapport, die voordragt,
waarop zij geene bedenkingen heeftgoed te keuren.
Op gelijke wijze aangenomen.
XII. Adres van Dr. P. Bleeker om afschrijving van plaatselijke directe
belasting, over 1863.
Burgemeester en Wethouders én de Commissie van Financiën raden de
verlangde afschrijving voor den tijd van vijf maandentot een bedrag van
ƒ21.35, te verleenen.
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
Niets meer aan de orde van den dag zijndewordt de vergadering gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.