door dea koning uit te lokken. Daarvoor kwam ons de zaak inderdaad niet gewigtig genoeg voor. Daarenboven zal het binnentreden in de stallen of bewaarplaatsen op zich zelf niet vaak gevorderd worden. Bij het keuren worden toch de rijtuigen van zeker merkteeken voorzien. Derhalve kan men al spoedig ontdekken, wanneer de rijtuigen gebruikt worden, of zij zijn goedgekeurd of niet. Er bestaat dus een middel om zich te verzeke ren, of werkelijk een rijtuig gekeurd is. Dit laatste deed mij besluiten om niet te veel te hechten aan de eenmaal gemaakte bepaling, al zij die ook wenschelijk en in overeenstemming met de wet, maar aan de gemaakte be denking toe te geven. De heer Goudsmit. Ik kan mij eenigermate met het laatst door u aan gevoerde vereenigen, mijnheer de Voorzitter; maar ik moet toch opmerken dat het aan den Baad en niet aan Gedeputeerde Staten is te beslissenof in deze gemeente noodzakelijkheid bestaat voor dergelijke bepaling. En nu acht ik het niet overeenkomstig met de waardigheid van den ltaad zich zoo maar te laten aanleunendat men eene bepaling heeft vastgesteld in volsla gen strijd met de wet. Wat ik wensohis dit: aan Gedeputeerde Staten een beredeneerd antwoord op hunne aanmerking te doen toekomen, iets waarop ik te meer insteer nu Burgemeester en Wethouders zelve erkennen, dat de dwaling niet aan onze zijde is. De heer van Kaathoven. Ik geloof evenzeer als de heer Goudsmit, dat het toezigt op de rijtuigen, gelijk dat op de levensmiddelen, strekt in het belang der veiligheid en het leven der ingezetenenen datter uitvoe ring van de bepalingen in de verordening, ook de toegang tot de bewaar plaatsen van de rijtuigen moet geopend zijn. Intusschen nu er sprake is van wijzigingenin de verordening te brengenzou ik in overweging geven om alsnog in het hoofd der verordening het woord enz. te brengendaar zij niet alleen regelt het keuren van levensmiddelenmaar ook van rijtuigen en andere zaken. Misschien hebben Gedeputeerden gemeenddat de toegang tot de bewaar plaatsen van levensmiddelen moeijelijker zou worden toegelaten dan die tot de koetshuizen van stalhouders, omdat de laatste gewoonlijk open zijn. De heer de Fremery. In het concept der verordening is werkelijk reeds het woord enz. in het opschrift opgenomen. De heer van Kaathoven. Ik redeneerde alleen uit het beschrijvingsbillet. De Voorzitter. In het exemplaar, dat aan Gedeputeerde Staten toege zonden is staat ook hetzelfde. De heer de Moen. Ik ben het volkomen eens met de vorige sprekers. Ik acht het ook niet noodig de verordening te veranderen. De heer le Poole. Ook ik zou er niet voor zijn eene verandering te brengen in de verordening. Maar als Gedeputeerde Staten bij hun gevoelen blijvendandunkt mijmoest er bepaald wordendat de huurkoetsiers op bepaalde dagen hunne rijtuigen dienen buiten te zetten. Want als men niet binnen mag treden om de rijtuigen te keuren, en er zijn soms bouw vallige onder zonder dat men die te zien krijgt, dan komt men tot geen resultaat, en zoo zouden er dan toch ongelukken kunnen gebeuren. De heer du Bieu. Ter bespoediging en om de zaak niet zonder groote noodzakelijkheid op te houden, zou ik er voor zijn over het bezwaar, dat men tegen de voorgestelde wijziging van Gedeputeerde Staten heeft, maar heen te stappen. De heer Meerburg. Ik vereenig mij geheel met het gevoelendoor den heer Goudsmit uitgedrukt. De heer de Fremery. Ik zou wel gewenscht hebben, nu toch de aan dacht op de zaak reeds gevestigd wordt, dat over het bezwaar, dat men heeft, maar heengestapt werd. De heer Hartevelt. Ik voor mij geloof, dat de bepaling in de veror dening opgenomen, nuttig en noodig is, en er ook met regt staat. Ik kan mij dus met de zienswijze van Gedeputeerde Staten niet vereenigen. De heer van Outeren. Ik ben zeer stellig tegen de weglating der be paling in behandeling. Ik geloof werkelijkdat die bepaling in de veror dening te huis behoort en haar bijzonder nut heeft. De Voorzitter. Het voorstel van den heer Goudsmit strekt alzoo om niet toe te geven aan de bedenking van Gedeputeerde Staten en de gronden daarvoor aan hen kenbaar te maken. De heer Goudsmit. Mijn voorstel strekt om vooralsnog aan het verlan gen van Gedeputeerde Staten niet te voldoen, en daarvoor de gronden op te geven. Wij kunnen dan later zien, wat daarvan het gevolg zal zijn. Het voorstel van den heer Goudsmit, hetwelk voldoende ondersteund is, wordt hierop in hoofdelijke omvrage gebragt en aangenomen met 15 tegen 4 stemmen. Tegen hebben gestemdde heeren Stoffelsdu Bieuten Sande en de Voorzitter. De Voorzitter. Dus zullen wij dien conform de bedenking van Gede puteerde Staten beantwoorden. Het spreekt van zelf, dat ik nu ook het andere punt wenschte aan te houdenwaarop ons voorstel betrekking heeft dat bij de vaststelling der verordening mijne aandacht ontgaan was en nu, waar zij andermaal moest worden goedgekeurd, konde worden gewijzigd. De leden zullen weten, dat de keurmeesters maandelijks verslag moeten doen van hunne bevinding. Daaronder was nu mede de keurmeester der rijtuigen begrepen. Daar die slechts een of tweemaal 'sjaars, in den regel althans, tot de keuring overgaat, zoude dergelijk maandelijksch verslag doelloos zijn en wilde ik hem dus daartoe alleen jaarlijks de verpligting opleggen. Dit punt kan echter nu aangehouden worden. De heer van Outeren. Er is nog een derde punt, dat ook verandering zou moeten ondergaan. De Voorzitter. Wat gij bedoelt, heeft betrekking op het rapport van Burgemeester en Wethouders en dat aan den wetenschappelijken keurder in te dienen. De heer van Outeren. Juist, mijnheer de Voorzitter. Wilt gij dat punt ook aanhouden? De Voorzitter. Ik ben er voor de beide overige gemelde punten aan te houden. VI. Concept-verordeningbepalende de wijze van afkondiging der plaat selijke verordeningen. De algemeene beschouwingen daarover worden geopend. De heer van der Hoeven. Hoe is de zaak elders geregeld? Daarvan heb ik in de bij de voordragt gevoegde consideratiën geene opgave ge vonden. De Voorzitter. Wij hebben over het algemeen de verordening van Botterdam op dit stuk gevolgd. Wij hebben gemeend, dat het aflezen van de puije onnuttig en vaak lastig was. Wij oordeeldendatzoo al eene verordening van geringen omvang een korten tijd vorderde, daarentegen eene van grooteren omvang te langen tijd vereischt. Het kwam ons doel matig en wenschelijk voor dat voorlezen, dat moeijelijk verstaanbaar inder daad ondoeltreffend te achten is, geheel weg te laten en hierin de ver ordening van Botterdam te moeten volgen. Verder wordt door niemand het woord voor algemeene beschouwingen gevraagd, waarna de discussie over de afzonderlijke bepalingen wordt geopend. Art. 1 luidt aldus: De afkondiging der plaatselijke verordeningen geschiedt door openbare aanplakking aan het Baadhuis. De heer van Kaathoven. Ik heb geene bedenking. Ik verklaar mij zeer voor die verandering, ook in het belang der gezondheid van den Se cretaris. Wordt goedgekeurd. Art. 2 luidt aldus: Van iedere afgekondigde verordening wordt een exemplaar ter plaatselijke Secretarie bewaard aan welks voet Burgemeester en Wethouders schriftelijk den dag vermelden, waarop de aanplakking gesehiedt. De heer Goudsmit. Ik heb slechts dit op te merken, dat het beter ware aan het slot van het artikel te lezenwaarop de aanplakking ge schied is," niet //geschiedt." Immers wordt ondersteld, dat de aanplakking reeds heeft plaats gehad; het is dus rationeler, en strekt tot vermijding van moeijelijkheden, dat Burgemeester en Wethouders verklaren, dat zij geschied is.. De Voorzitter. Ik wil die wijziging gaarne overnemen. Met de wijziging van den heer Goudsmit, welke voldoende ondersteund is wordt het artikel goedgekeurd. Artt. 3 en 4 worden aldus goedgekeurd: Art. 3. Binnen vier en twintig uren na hare afkondiging worden de verordeningen nog op de daartoe van gemeentewege gestelde borden aangeplakt. Art. 4. Alle afgekondigde verordeningen worden ten spoedigste opgeno men in de Leydsche Courant en in het Gemeenteblad van Leyden, welk blad ter plaatselijke Secretarie voor een ieder verkrijgbaar is tegen betaling van twintig centen voor ieder vel druks. De Voorzitter. Ik zal thans de verordening in haar geheel in stem ming brengen. De heer van der Hoeven. Ik zal tegen de verordening stemmenof schoon ik mij niet tegen hare bijzondere bepalingen heb verklaard. De verordening steunt op het vermoedendat ieder kan lezenmaar zoolang er hier te lande geene schoolpligtigheid bestaatzal dat nog ver af wezen. Nu vind ik het wel zeer humaan, om den Secretaris te ontheffen van de verpligting om de verordeningen van de puije van het raadhuis voor te le zen maar indien die aflezing al voor den tegenwoordigen titularis een bezwaar oplevert, zoo is het niet uitgemaakt, dat dat bezwaar evenzeer zou bestaan voor zijne opvolgers. Ik ben nog al voor het voorlezen gestemd. De verordening wordt hierop aangenomen met 18 stemmen tegen 1 (die van den heer van der Hoeven). VII. De Voorzitter. Het volgende punt, dat aan de orde was gesteld (de voordragt tot het afbreken van de Heerenpoort), wenschte ik terug te nemen. Toen ik besloot die zaak heden in behandeling te brengen, ver keerde ik in het denkbeeld, dat er deswege eene voordragt bestond. Het is mij echter later gebleken, dat hetgeen ik op het oog had, in verband stond met het voorstel tot het afbreken van de brug bij de Heerenpoort. Ik acht het beter eene bepaalde voordragt aan te bieden, die door de Com missie van Financiën kan worden onderzochten daarnawordt zij aangeno men, de plans en voorwaarden van aanbesteding. Ik neem dus voorloopig dit stuk terug. VIII. Adres van veehandelaars en vleeschhouwers tot verandering van het uur van aanvang van de beestenmarkt. Burgemeester en Wethouders raden om, overeenkomstig het rapport van den algemeenen marktmeester, dit verzoek te wijzen van de hand. De heer Goudsmit. Als ik mij niet bedrieg, bestaat het verzoek uit twee deelenin de eerste plaats om het uur van aanvang der markt te ver vroegen, en ten tweede om meer tusschenruimte tusschen de schapen* en kalvermarkten te verkrijgen. Nu zie ik, dat alleen over het eerste gedeelte rapport is uitgebragt, en wel tot afwijzing van het verzoek, en daarmede kan ik mij wel vereenigen. Maar over het tweede gedeelte van het ver zoek is, meen ik, geen rapport uitgebragt, en toch komt het mij voor dat hier geen bezwaar bestaat aan den uitgedrukten wensch gevolg te geven. De Voorzitter. Ik geloof, dat de kalvermarkt niet eindigtmaar voort duurt, wanneer de markt van de koebeesten begonnen is. De heer van der Hoeven. Bedrieg ik mij niet, dan is in het rapport gezegd, dat niemand verpligt is in dat halfuur aankoopen te doen, daar de markt doorloopt. Dus ik geloof, dat de bedenking van den heer Goudsmit niet juist isen dat er wel degelijk ook op dit punt gerapporteerd is. De juiste bewoordingen van 't geen ik gelezen heb herinner ik mij echter niet. De Voorzitter. Ik zal het rapport in zijn geheel laten voorlezen. Het luidt aldus: //Ik heb de eer u te kennen te geven dat het mij toegezonden adres,' moge het al iets ten voordeele van eenige weinigen verzoeken, mijns inziens iets ten nadeele van de geheele markt voorstelt. Kooplieden, die op eeni- gen afstand van de gemeente wonen, en nu reeds moeite hebben om met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2