De heer Goudsmit. Juist, nu zal het omgekeerde plaats hebben. Daarin ligt trouwens geene moeijelijkheid, want een der Wethouders is voorzitter der Commissie van Fabricage. De heer Hub recht. Hetgeen de heer Goudsmit bedoelt, heeft betrek king op processen-verbaal, maar daarvan is hier geen sprake, en zonder twijfel moeten die bij Burgemeester en Wethouders worden ingediend. Er kunnen zich echter spoed eiscbende gevallen voordoen, b. v. bij het leggen van nieuwe of verleggen van bestaande stoepen; dan is het wen- schelijk dat de Commissie van Fabricage zonder verwijl het rapport van rooi meesters kunne inwinnenom aan Burgemeester en Wethouders te rappor teren. Burgemeester en Wethouders zullen zich altijd het rapport, door rooimeesters uitgebragt, kunnen doen overleggen, zoo als ook tot hiertoe meermalen is geschiedt. Mijne bedoeling was alleen, dat de Commissie van Fabricage, direct het rapport, hetwelk zij van rooimeesters verlangde, zoude kunnen ontvangen. Moeten nu echter rooimeesters hun rapport aan Burgemeesters en Wethouders indienenen dat collegie het advies weder aan de Commissie van Fabricage zenden, dan wordt, dunkt mij, een om- slagtige weg gevolgd, en gaat zonder nut tijd verloren. De heer Goudsmit. Ik zie dat niet in. Burgemeester en Wethouders zullen de zaak in handen moeten stellen van de Commissie van Fabricage die toch uit den aard der zaak de rooimeesters zal hooren. Practisch komt alzoo de zaak op hetzelfde neder. De heer Hubrecht. Ik maak er geen voorstel van. Ik vermeen echter dat dit punt, zoo als het bij de instructie van den gemeente-architect is geregelddoelmatiger en minder omslagtig is. Het artikel wordt hierop onveranderd goedgekeurd. Art. 8 luidt aldus: Zij ontvangen van Burgemeester en Wethouders al die bescheiden, welke noodig zijn tot rigtige uitvoering der werkzaamheden, rooimeesters op te dragen of aangewezen in de Algemeene Policie-verordening. De heer Goudsmit. Het geldt hier eigenlijk eene verpligting, die aan Burgemeester en Wethouders wordt opgelegd. Ontvangen toch kan men op zich zelf niet wel als eene verpligting beschouwen; het is iets lijdelijks. Ik stel voor, het geheele artikel weg te laten. De heer du Rieu. Ik merk, dat wij reeds aan art. 8 zijn. Ik wilde nog wel iets over art. 7 in het midden brengen. De Voorzitter. Dan wil ik u daartoe nog wel de gelegenheid geven. De heer du Rieu. Wanneer in plaats van "aan Burgemeester en Wet houders" stondaan hendoor wie de stukken in hunne handen zijn ge steld," dan ware alle moeijelijkheid voorkomen. De Voorzitter. Ik meen dat de meerderheid van den Kaad zich reeds met het artikel heeft vereenigd. En daar het geene zaak van overwegend belang betreft, terwijl, al duurt het dan ook wat langer, de zaak toch op hetzelfde neerkomt, zou ik in overweging geven op het artikel niet terug te komen. Ik moet overigens aan de vergadering vragenof zij zich kan ver eenigen met het denkbeeld van den heer Goudsmit om art. 8 weg te laten. De heer Librecht Lezwyn. Ik ondersteun dat zeerdaar de zaak van zelve spreekt. Het voorstel van den heer Goudsmit, dat ook door andere leden onder steund wordt, aangenomen zijnde, zoo komt art. 8 te vervallen. Art. 9 (nu 8) luidt aldus: Zij zijn verpligt éénmaal in het jaar te inspecteren alle buiten gewone vuringen en bergplaatsen, waarin ligt ontvlambare stoffen verwerkt of bewaard worden; zij geven van deze hunne bevinding in de maand No vember of December schriftelijk rapport aan Burgemeester en Wethouders. De heer Tollens. Het woord deze acht ik hier overtollig. «Hunne be vinding" is voldoende. Met de weglating van het woord deze wordt het artikel goedgekeurd. Art. 10 (nu 9) luidt aldus: Zij zijn verpligt de rooijingen en inspectiën zooveel mogelijk ge zamenlijk te verrigten. Ingeval van verschil van meening geven zij daarvan schriftelijk kennis aan Burgemeester en Wethouders, welke een derden per soon benoemen, die als scheidsman zal optreden, Bij ziekte van een der rooimeesters zal door Burgemeester en Wethouders een persoon in zijne plaats benoemd worden. De heer Tollens. "Ingeval van verschil van meening geven zij daarea» enz." staat er. Wanneer men schreef: //ingeval van verschil in meening", zou althans een der drie woorden kunnen vervallen. Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd. De artt. 11 en 12 (nu 10 en 11) worden aldus goedgekeurd: Art. 11. Aan rooimeesters wordt de bevoegdheid toegekend om, met in achtneming der bepalingen van art 3 der Wet van 31 Augustus 1853, de woningen, erven en andere panden der ingezetenen, huns ondanks, ten allen tijde binnen te treden. Art. 12. Rooimeesters leggen bij de aanvaarding hunner betrekking, in handen van Burgemeester en Wethouders, den eed of de belofte af, dat zij haar naar behooren en getrouw zullen waarnemen. De ontwerp-verordening in haar geheel, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met algemeene stemmen aangenomen. V. De rekeningen over 1862 van: a. Het Heiligen Geest- of armen wees- en kinderhuis. De Commissie van Financiën raadt deze rekening goed te keuren en vast te stellen in ontvang tot 39259.55in uitgaaf tot f 38817.6-4.J alzoo opleverende een batig saldo van f 441.901, van welke som in de eerstvolgende rekening verantwoording zal behooren te worden gedaan." Dienovereenkomstig wordt besloten, hebbende de heer van Kaathoven, als regent van gemelde inrigting, op grond van het bepaalde bij art. 24, tweede lidder gemeentewetzich gedurende de behandeling der zaak ver wijderd terwijl de heer Sikkel Groos de vergadering heeft verlaten. b. Het Gereformeerd minne- of armen oude mannen- en vrouwenhuis. //De Commissie van Financiën raadt die rekening goed te keuren en vast te stellen in ontvang ter somma van 9926.89 j, in uitgaaf ter somma van 9428.50, alzoo opleverende een batig saldo van /"498.39J, zullende dit bedrag in de eerstvolgende rekening in ontvang behooren te worden verantwoord." Dienovereenkomstig wordt besloten, c. Het Gereformeerd minnehuis. De Commissie van Financiën raadt die rekening goed te keuren en vast te stellen in ontvang ad f 21734 54, in uitgaaf ad 21710.83, alzoo sluitende met een batig saldo van f 23.71, onder bepaling dat in de eerstvolgende rekening verantwoording zal behooren te worden gedaan van dat saldomitsgaders van hetgeen als nog te ontvangen is aangewezenten beloope van f 859.42J." Dienovereenkomstig wordt besloten, hebbende de heer Hartevelt, als regent van gemelde inrigting, zich gedurende de behandeling dezer zaak verwijderd. VI. Voordragt tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1863. Blijkens het rapport der Commissie van Financiënvereenigt deze zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om, ter vermijding van herhaalde verzoeken om gedeeltelijke vrijstelling van bedoelde belasting aan 34 personen, in eene overgelegde lijst vermeld, afschrijving te verleenen, ter somma van f 380.40. Dienovereenkomstig wordt besloten. VII. Het adres van Mr. J. de Wal om teruggave van plaatselijke directe belasting over 1862. Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: Burgemeester en Wethouders hebben de eer u te berigten op het adres van Mr. J. de Wal, waarbij deze, op grond van art. 245 der gemeente wet, teruggave van plaatselijke belasting verzoekt van 8/12 gedeelten, dienst 1862, uithoofde hij gedurende de 8 laatste maanden van dat jaar niet binnen deze gemeente heeft vertoefddat bedoeld wetsartikel bepaalt dat in de hoofdelijke omslagen uitsluitend worden aangeslagen de inwoners der gemeente, terwijl daarin slechts door hem, die, over het dienstjaar, niet dat geheele jaar in de gemeente verbleef, voor zoo vele twaalfden wordt gedeeldals hij maanden in de gemeente heeft vertoefddat dooi den requestrant bij zijn adres wel wordt opgegeven, dat het van bekend heid isdat hij gedurende de 8 laatste maanden van het vorig jaar geen enkelen dag in deze gemeeute heeft vertoefd, doch dat dit hier de vraag niet is, gelijk dit ook niet wordt wedersproken; dat het er alleen op aan komt of de requestrant het geheele jaar inwoner dezer gemeente is geble ven op wien nimmer het vertoeven of verblijven in de gemeente kan wor den toegepast, uitdrukkingen die slechts omtrent vreemdelingen, zich in de gemeente ophoudende, worden gebezigd; dat het geen twijfel lijdt of de requestrant is werkelijk het geheele jaar inwoner dezer gemeente geweest; bij den aanvang des jaars toch had hij hier zijne woonplaats en ook tevens zijn hoofdverblijf; dat door geene latere verklaring bij het gemeentebestuur bewezen isdat de requestrant zelfs het voornemen had deze gemeente met er woon te verlaten en elders zijne woonplaats te vestigen, terwijl ook het voornemen daartoe uit de omstandigheden niet kan opgemaakt worden, daar hij alhier de bij hem in gebruik zijnde woning, behoorlijk van meubelen voorzienheeft aangehouden entot eene openbare bediening geroepen het voornemen tot verandering van woonplaats niet aan den dag gelegd hebbende, zijne woonplaats alhier behoudt; dat er alzoo geene termen zijn om dit verzoek in te willigen en zij moeten raden des requestrants verzoek, zoodanig als het is liggende, te wijzen van de hand." De Commissie van Financiën verklaart in haar rapport zich geheel te kunnen vereenigen met het bovenstaand rapport van Burgemeester en Wet houders. De heer Goudsmit. Ik moet mij verklaren tegen het rapport van het dagelij ksch bestuur en geloof, dat de heer de Wal allezins regt heeft op afschrijving. De gemeentewet immers heeft tweeërlei beoogd: 1°. Niemand aan te slaan dan die werkelijk inwoners zijn in de gemeente, en alzoo niet, gelijk vroeger het geval waspersonendie er alleen vaste goederen had denzonder er bepaald te wonen; maar ook 2°. Hen vrij te stellen, die, hoezeer inwoners zijndegeen volle drie maanden in de gemeente verblijf hebben gehouden. Ik lees in art. 245 der gemeentewet, tweede lid Daarin wordt over een dienstjaar door hem, die niet dat geheele jaar in de gemeente verbleef, slechts voor zoovele twaalfden gedeeld, als hij maanden in de gemeente heeft vertoefddoor hemdie geene drie maan den van dat jaar in de gemeente verbleef, niet bijgedragen." De eer ste woorden van het aangehaald artikel sluiten uit de niet-invioners. Maar nu wordt nog eene tweede categorie uitgeslotennamentlijk van hen die wel jure domicilie hebben in de gemeentemaar rebus ipsis eb facbis geen verblijf. "Daarin", zegt het artikel, dat is den hoofdelijken omslag die over de inwoners wordt omgeslagen, wordt niet bijgedragen door hem, die geen drie maanden van dat jaar in de gemeente verbleef. Nu kan men jure inwoner zijn der gemeente, zonder dat men daarom zijn regt op af schrijving verliest. De heer de Wal heeft zijn juridisch domicilie te Leyden behouden, dat geef ik Burgemeester en Wethouders toemaar hij heeft hier gedurende acht maanden geen verblijf gehad of vertoefd. De meening welke men voorstaat zou tot deze ongerijmdheid leiden, dat men te gelijker tijd in drie verschillende gemeenten moest betalen. De heer de Wal bevond zich bij toeval buiten 's lands. Hij kon evenzeer drie maanden te Scheve- ningen en drie maanden te Zandvoort en drie maanden elders in het land geweest zijn, en zéé zou hij, op drie plaatsen te gelijk aangeslagen, ook drie malen gemeente belasting voor hetzelfde tijdvak betalen. Dit is niet denkbaar. Raadpleegt men toch de beraadslagingen op art. 245 der ge meentewet, zoo ziet men, dat de bepaling van dit artikel juist strekte om het aangewezen gevolg te voorkomen. Burgemeester en Wethouders ver- keeren alzoo in dwaling, wanneer zij hieruit, dat de heer de Wal in een privaatregtelijken zin zijn domicilie heeft behouden, de gevolgtrekking putten dat hem geene remissie wegens nieb-verblijf kan worden verleend, hemwien naar algemeene bekendheid door den Koning verlof is gegeven om Leyden te verlaten en die, van dat verlof gebruik makende, met zijn gansche huisgezin gedurende acht maanden van de stad verwijderd bleef.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 7