onderwij3 bekend is, weet, boeveel zwoegen en tobben daaraan verbonden is. Wat het bezwaar van den heer Tollens betreft, ik kan dat niet deelen. Ik zou het veeleer wenschelijk achten, dat de onderwijzers elk jaar in de gelegenheid waren een reisje te doen, ten einde zich meer te ontwikkelen en in hun vak te bekwamen. Wel vind ik het vreemddat het request van de hulponderwijzers en niet van de hoofdonderwijzers is uitgegaan maar dit gebrek in den vorm is voor mij geene aanleiding om er tegen te stemmen. In hoofdelijke omvrage gebragt, wordt de conclusie van het rapport met 15 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren de Moen en Tollens. Vl. De voorwaarden omtrent de verpachting van het baggerwerk binnen de gemeente. De heer van Kaathoven. Hoeveel heeft in den laatsten tijd de ver pachting opgebragt? De heer Hdbbecht. In het laatste jaar is het gepacht door Filippo voor ƒ500. De heer van Kaathoven. Er is een tijd geweest dat die minder op- bragt, maar ik geloof ook dat de tijd thans daar is, dat die meer kan op brengen, nu de waarde van de meststoffen zoo veel grooter is dan vroeger. Ik wilde voorts vragen of het wel goed is als voorwaarde te stellen dal er binnen den omtrek van 30 el in de nabijheid van de spoelvlotten niet zal worden gebaggerd. Ik acht zoodanige bepaling nadeelig voor de openbare gezondheid. Ik geloof, dat het geen schade zou doen, wanneer die uitbag gering bij nacht kon geschieden. De heer Hbbrecht. In art. 3 der voorwaarden staat niet zoo impera tief, dat binnen 30 ellen niet zal mogen worden gebaggerdmaar datzon der toestemming der belanghebbendenbinnen 30 ellen van de spoelvlotten der verwerijen enz. niet zal mogen worden gebaggerd. Deze bepaling is zeer wenschelijk voor hen, die voor hunne fabrieken schoon water uit de grachten behoeven. De beperking is dus alleen, dat de pachter zich over den tijd van baggeren met belanghebbenden, waar dit noodig is, moet ver staan. Dikwijls is het nuttige van deze bepaling, onder anderen nog on langs bij de fabriek van deu heer Le Poolegebleken. De beer van Kaathoven. In art. 6 staat dat de verpachting zal in gaan met 1°. Junij f863. Hoe zal dit mogelijk wezen, nu wij reeds aan het einde van de maand Julij zijn? De heer Hubrecht. In het laatste contract was de tijd van de verpachting der wateren binnen de gemeente van 1 September tot ultimo Mei, en der singelgrachten van 1 November tot ultimo Mei, zoodat alsdan voor het eerste perceel van 1 Junij tot ultimo Augustus, en voor het tweede perceel van 1 Junij tot ultimo October geen pachter bestond. Met het oog op eenige artt. der politie-verordening is het wenschelijk, dat er altijd een pach ter is, al blijft de tijd wanneer men zal mogen baggeren ook beperkt, en uit dien hoofde is in deze voorwaarden eene wijziging voorgesteld. De heer de Moen. Ik heb niets anders dan een wensch uit te drukken dat namelijk de Commissie van Fabricage een middel mogt kunnen vinden om deze verpachting meer productief te maken. Ik vind die laatste pachtsommen zeer miniemvooral in den tegenwoordigen tijddat voor de meststoffen door de landbouwers overal veelmeer betaald wordt dan vroeger. Hoe meer concurrentie in die zaak kan gebragt worden, hoe beter voor de financiën der gemeente. De heer Hubrecht. Gaarne wil ik den wenk van den heer de Moen overnemen, ik moet echter herinneren dat er steeds eene openbare ver pachting wordt gehouden. Nu bestaat er wel niet veel concurrentie, maar de laatste pachter Filippo is hier even buiten de stad in het bezit van eene goede gelegenheid om die stoffen te bewarenwat bij anderen welligt het geval niet zal zijn. De voorwaarden worden hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. II. Concept-verordeninghoudende instructie voor de keurmeesters van levensmiddelen. Door geen der leden wordt het woord gevraagd voor algemeene beschou wingen, waarna de beraadslaging wordt geopend over de afzonderlijke artikelen. Art. 1 luidt aldus: De keurmeesters worden door Burgemeester en Wethouders aangesteld en ontslagen. Zij worden, voor zoover zij niet reeds voor een bepaalden tijd benoemd zijn, benoemd tot 1 November 1865 en later telkens voor drie jaren. Zij zijn op hunne aanvrage herbenoembaar. Er zijn minstens twaalf keurmeesters, bepaaldelijk belast met de keuring van vee en vleesch (1 eerste en 2 tweede)3, van brood (daarbij gevoegd meel, beschuit, koek en gebak, grutters- en kruidenierswaren)4 van vischq van melkq van aardappelen1 van hooi1 r» van nj tuigenq. De beer Goudsmit. Ik heb eene enkele aanmerking op de verordening, namelijk dat het beter ware geweest de keurmeesters van brood enz. af te scheiden van die van kruidenierswaren en alzoo twee afzonderlijk aan te wijzen voor de keuring van brood (daarbij gevoegd meel, beschuit, koek, gebak en grutterswaren! en twee ter keuring van kruidenierswaren. Brood en hetgeen verder wordt genoemd behoort tot dezelfde soortmaar de keuring van kruidenierswaren is eene gansch andere zaak. Een kruidenier zal in den regel de qualiteit van het brood niet kunnen beoordeelenevenmin als een bakker kruidenierswaren. Het komt mij derhalve voor, dat deze voor werpen geheel in aard van elkander verschillendeniet aan de beoordeeling van dezelfde personen moeten worden opgedragen. De Voorzitter. Op dit oogenblik zijn er vier keurmeesters werkzaam gelijktijdig voor beiderlei zaken. De heer Goudsmit. Ik kan dat niet goedkeuren. Ook hier wenschte ik tot beteren waarborg van naauwkeurigheid verdeeling van arbeid. De heer de Fremery. Ik geloof, dat de vier bestaande keurmeesters volgens de politieverordening verpligt zijn ook het meel en andere daarin vei melde levensmiddelen te keuren, en dus hunne instructie zonder wijziging van de verordening niet wel kan veranderd worden. Wat hunne kunde betreft, weet ik dat althans een hunner bakker en kruidenier is geweest, en deze dus niet wel geheel onkundig in die zaken kan geacht worden. De heer Goudsmit. Dat bewijst alleen voor de bestaande dignitarissen, maar levert geen bewijs op, dat in den regel allen van verschillende zaken verstand hebben. Veeleer is het eene zeldzaamheiddat iemand ten aanzien van één vak volkomen op de hoogte is. De heer van Kaathoven. Ik wilde alleen vragen, of er ook waarborgen zijn voor de kennis, die de keurmeesters moeten bezitten. Zoo als zij daar genoemd worden, van het brood, meel, enz., heeft hunne keuring alleen betrekking op de uiterlijke teekenenterwijl de beoordeeling van de be- standdeelen meer behoort tot het gebied van den wetenschappelijken keurder. Maar nu is niet uitgemaaktof b. v. het uiterlijk teeken voldoende is om het brood af te keuren. Ik heb gezien, dat die keurmeesters door Burge meester en Wethouders worden benoemd. Ik zou dus willen vragen, of er ook eenige maatstaf bestaat voor die benoeming. Mij dunkt, dat is geene zaak van zoo geringe beteekenis om het brood op uiterlijke teekenen af te keuren. De vraag is dusof niet die keurmeesters eene soort van examen zouden moeten afleggen, hetzij voor de gezondheids-commissie, of voor den wetenschappelijken keurder. Ik geloof, dat dit beteren waarborg zou geven voor de bekeuringen dan tot hiertoe bestaatdeskundigen ontkennen, dat de uiterlijke teekenen voldoende zouden zijn om te beslissen, of brood goed gebakken is en goede bestanddeelen bevat. De Voorzitter. Dat zou later kunnen uitgemaakt worden, daar de ver ordening ziet op de tegenwoordig in functie zijnde keurmeesters. Er is nu geen sprake van in functie tredende personen. De zaak zou dus kunnen overwogen wordenals er eene vacature bestond. De heer van Kaathoven. Ik zie niet in waarom niet nu reedsmet betrek king tot de broodkeurders, het onderzoek naar hunne geschiktheid zou kun nen geschieden. Ik geloof dat door die proef vele moeijelijkheden in de toepassing van de bekeuring zouden kunnen worden voorgekomen. De Voorzitter. Ik geloof, dat, als er nieuwe menschen moeten wor den benoemd, men steeds zal trachten de zoodanigen te kiezen, die het meest geschikt zijn. De heer van Kaathoven. Ik twijfel niet, dat men b, v. een kleeder maker zal aanstellen tot broodkeurder; maar het is toch ook niet zeker, dat iemand, die bakker en kruidenier tevens geweest is, een goed bakker was. De heer Goudsmit. Het bezwaar zou misschien kunnen worden wegge nomen, als de benoeming geschiedde op eene voordragt van den weten schappelijken keurder, en dus een amendement in art. 1 wierd gebragt, houdende, dat de keurmeesters op het advies of rapport van den weten schappelijken keurder worden aangesteld, De Voorzitter. Ik zou dan in overweging geven, na de woorden: //aangesteld en ontslagen," te lezen: na den wetenschappelijken keurder gehoord te hebben." Ik zal vragen, of de Commissie, die de verordening ontworpen heeft, zich daarmede vereenigt. De heer Sikkel Groos. Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer van Kaathoven. Ik zou voorstellen het woord meel er uit te laten. De deugdelijkheid daarvan kan niet genoegzaam door de keurmeesters worden beoordeeld, vooral in den tegenwoordigen tijd, dat er zooveel soor ten in den handel worden gebragt. Ik geloof, dat het onderzoek en de keu ring van meel geheel behoort tot het gebied van den wetenschappelijken keurder. De heer Stoffels. Ik zou niet gaarne zien, dat meel er uitgelaten wierd. Ik moet toch opmerken, dat in den afgeloopen tijd de keurmeesters meer malen meel hebben afgekeurd, dat niet goed was; en wanneer dus het woord meel uit het artikel geligt wierd, zou daardoor eene bevoegdheid tot keuring, die de keurmeesters tot dusverre hadden, zijn weggenomen. Wan neer zij tegenwoordig meel afkeurengeschiedt dat volgens hunne instructie; en naar aanleiding der instructie van den wetenschappelijken keurder kunnen zij eene nadere keuring vragen. Er heeft altijd eene bevoegdheid bestaan om nadere inlichtingen in te winnen, terwijl de wetenschappelijke keurder niet altijd en overal zou kunnen tegenwoordig zijn om zich dadelijk met het onderzoek van meel te belasten. De heer de Fremery. Ik geloof, dat het volstrekt noodig is, dat de keuring van meel door de keurmeesters blijft bestaanzoolang wij eene be lasting op het gemaal hebben; op hunne aanwijzing toch wordt, wanneer geene hoogere beslissing wordt noodig geacht, de belasting hetzij van tarwe hetzij van rogge geind. De Voorzitter. Ik moet nog opmerkendat in het rapport van Bur gemeester en Wethouders wordt voorgesteld te lezen: "13 keurmeesters en 2 voor de aardappelen." Ik zal eerst vragen, of de heer van Kaathoven nog verlangt het voorstel te doen het woord meel er uit te laten, en zoo ja, of dat voorstel ondersteund wordt. De heer van Kaathoven. Ja, mijnheer de Voorzitter, ik verlang dat voorstel te doen want ik geloof, dat dat onderzoek eene groote moeijelijk- heid opleverttenzij art. 9 den waarborg geeftdat het proces-verbaal in handen wordt gesteld van den wetenschappelijken keurder. Wanneer de keur meesters uit eigen hoofde eene hoeveelheid meel afkeuren of als aanklagers kunnen optredenacht ik dit gevaarlijkmaar als het oordeel van Burge meester en Wethouders gemakkelijk wordt gemaakt door de voorlichting van den wetenschappelijken keurder, dan heb ik er niets tegen dat het meel ook door de keurmeesters worde onderzocht, mits dat dan niet alleen de voorwerpen die afgekeurd zijn, zoo als staat in de tweede alinea van art. 9, maar ook hun proces-verbaal in handen worde gesteld van den wetenschap pelijken keurder. De heer Stoffels. Daartegen heb ik geen bezwaar, te meer, daar reeds in de verordening van den wetenschappelijken keurder wordt gesproken. De heer Goudsmit. Ik moet nog eens terugkomen op de afzonderlijke keuring van kruidenierswaren, en stel alzoo voor, voor het brood enz. drie keurmeesters en voor kruidenierswaren één aan te wijzen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 3