De Voorzitter. Ik veronderstel dat dit punt wel later door Com missarissen zal worden toegelicht. Maar dit kan ik mededeelendat bij hen het denkbeeld bestaat, om in het vervolg een anderen maatstaf van berekening in acht te nemenen de bijdrage der gemeente voor de straat verlichting niet onder de winst te begrijpen. De missive, waarin zij dit voornemen uitdruktenligt voor mij. De heer Libiiecht Lezwyn. Die mededeeling verheugt mij zeer, maar ik zou ook zeer gaarne wenschendat het punt van de leverantie der steenkolen aan Commissarissen der Gasfabriek werd aanbevolen. De heer van Outeren. Ik heb straks gezegd, dat ik geene bedenking had tegen de rekening en het was dan ook mijn voornemen er niet over te spreken. Maar naar aanleiding van hetgeen door de heeren Goudsmit en Hartevelt is opgemerkt, moet ik toch een enkel woord in het midden brengen. Aanvankelijk dacht ik ook dat het rationeel was de percentsge wijze belooning te berekenen naar de zuivere winst, dus niet van de ƒ9000, die voor het reserve-fonds zijn weggelegd en die, als moetende dienen voor herstel van materieel, zeker niet als winst zijn te beschouwen; maar in art. 11 der hier toepasselijke verordening, alinea 2, staat dat van de winst 4 pCt. voor reserve-fonds wordt afgenomen. Daaruit volgt, dat onder winst, waarvan de directeur 10 pCt, volgens alinea 1 van het artikel ontvangt, moet worden verstaan bruto-winstzonder daarvan vooraf bedoelde 4 pCt. af te trekken. De heer de Moen. Wat door den heer van Outeren is opgemerkt, wenschte ik insgelijks in het midden te brengen, en mede te deelendat èn de rente, èn de 12 pCt.èn de 4 pCt. voor het reserve fonds worden af getrokken van de bruto-winst, zoo als 14 Mei 1858 bij verordening is bepaald. Die aftrek berust dus op wettige gronden en kan noch mag op andere wijze geschieden. De winst, waarvan men dus spreekt, is niets anders dan eene bruto-winsten men bezigt dus inderdaad eigenlijk eene woordspeling, wanneer men van winst spreekt. De procenten kunnen inderdaad uit geen andere som worden genomenen indien men ze als onkosten beschouwde en als zoodanig in het debet der rekening opnam zou het resultaat toch volkomen hetzelfde zijn. Wat de leverantie der steen kolen betreft, bejammer ik het, dat heeren Commissarissen niet tegenwoor dig zijn. Zij zouden bepaald kunnen zeggen wat zij mij betuigd hebben, dat zij meermalen de proef hebben genomen om die leverantie aan anderen te gunnenmaar dat die proef niet aan de verwachting heeft beantwoord. Dit is door brieven aan te toonen; doch dit zal nader moeten worden onderzocht. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat alleen de zuivere winst in aanmerking kan komen. Waarom toch worden die 4 pCt. afgetrokken? alleen omdat door gebruik en slijting het kapitaal geacht wordt te verminderen. Welnu! hoe kan men dan van winst spreken, zoo lang niet door de 4 pCt. het kapitaal wederom is aangevuld? De heer de Fremery. De verordening zegt, dat eerst de 12 pCt. en daarna de 4 pCt. moeten worden afgetrokken. De heer de Moen. De beschouwing van den heer Goudsmit is juist, namelijk uit het ware handelsoogpunt; en in der tijd, Mei 1857, ben ik er daarom zeer voor geweest, dat na de rente aan de stad volgde de af trek voor het reserve-fonds. Dan dit is nu eenmaal zoo bepaalddus als hij de zaak als regtsgeleerde beschouwtdan moet de verordening opgevolgd worden zoo lang zij bestaat. De heer Goudsmit. Dan wensch ikdat de verordening zoodra mogelijk herzien worde; want, zooals zij nu luidt, bevat zij inderdaad eene onge rijmdheid. De heer Hartevelt. Ik weet ook zeer goed, dat de verordening die regeling medebrengt; maar daarom acht ik het ook wenschelijkdat die verordening herzien worde. De Voorzitter. Als ik mag opmerken, dat het vreemd is aanmerkin gen te maken, de verordening geldende, bij de behandeling der rekening, die op die verordening gegrond is en volgens hare voorschriften getrouwe lijk werd ingerigt. De heer Hartevelt. Ik maak geene aan- maar opmerkingen en her haal nogmaals, dat dit geschiedt in de hoop dat de verordening zal herzien worden. De Voorzitter. Dan hoop ikdat de zaak in het gedrukt verslag zóó zal worden uitgedruktdat de aanmerkingdie gemaakt isgeene betrek king heeft op de rekening zelve, en dat hetgeen de heeren hebben afge keurd geene afkeuring was van de rekening. De heer de Moen. Aan de orde is, of de rekening van Commissarissen al of niet juist is, en dat is zij, volkomen naauwkeurig, in de minste bij zonderheid zelfs, en ik dank hun en allen die er aan werkzaam waren. En nu, de heeren, die zich met een en ander niet kunnen vereenigen, hebben eenvoudig een voorstel te doen tot wijziging van het reglement. Het rapport tot goedkeuring der rekening wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. VII. Opmerkingen van de Commissie van Financiën ad hoe betreffende de Stedelijke Gasfabriek. Medegedeeld in 2V°. 9 en 10 van het Verslag.) De Voorzitter. Het eenige punt uit het rapport, dat voor dadelijke beslissing vatbaar is, zal ik in deliberatie brengen. Het zou nu gelden het kapitaliseren eener som van p. m. f 4000. De heer Tollens. Ik heb met zorg die opmerkingen gelezen en ik heb tegen de daarin voorkomende voorstellen geene bedenkingen. De heer van Kaathoven. Ik heb gezien dat de stukken, die bij dit n°. zijn overgelegddezelfde zijn die in het verslag van de Handelingen van den Gemeenteraad dd. 21 Mei zijn bekend gemaakt, en dat, naar aanleiding van het aangevoerde in het rapport van de Commissie van Financiënthans het voorstel wordt gedaan om de som van f 4000, die meer ontvangen is dan bij de begrooting van 1863 was geraamfltot kapitaal te beleggen en bij suppletoire begrooting in de rekening van 1863 op te nemen. Ik acht het billijk dat men op die wijze terugkeere op den weg, die na 1851 verla ten is, en dat, even als de industrieel afschrijving doet van kapitaal, in het onzekere of zijne industrie niet aan wisseling onderhevig zal zijn, zoo ook, vooral in dezen tijd van mogelijke concurrentie, de uit de gemeentefondsen tot aanleg en daarsteliing der Gasfabriek verstrekte gelden zoo spoedig en 1883. zoo veel mogelijk worden teruggegeven. Ik was in de vergadering van 21 Mei 11. niet tegenwoordig, en zal nu niet terugkomen op hetgeen toen be slist is omtrent de vermindering van den gasprijs, maar voor zoo verre mijne stem voor de belegging tot kapitaal ook eenigermate verbonden is aan de afkeuring tot vermindering van den gasprijs, zij het mij vergund mijne meening daaromtrent te zeggen. Ofschoon ik in het verslag te ver geefs gezocht heb naar eene verklaring, hoe eene gemeente collectief kan handelen als persoon, zonder daartoe als zedelijk ligchaem gemagtigd te zijn, heb ik als leekte meer daar zoo vele leden regtskundigen zijnhet feit als beslist aangenomen. Maar nu die vraag in dien zin beslist is, dat de gemeente kan handelen als privaat persoonnu zie ik niet in waarom zij dan niet ook even als de partikulier, mits tegen billijken prijs, dat is in vergelijking met andere ondernemersfortuin kan maken met hare industrie. En wanneer wij zien dat particuliere ondernemers equipage houden en goede sier makendan stel ik daarmede gelijk de verfraaijingen in bouw en aan leg binnen deze stad, die voor de gemeente kunnen zijn tot genoegen, even als de weelde voor den partikulier. Ik ben dus voor het voorstel om de 4000 te brengen op de suppletoire begrooting. De Voorzitter. Die gelden zullen belegd worden. De heer van Kaathoven. Ik wenschte nog eene vraag te doen. Ik heb in de rekening geziendat er rabat wordt gegeven voor het gebruik van een grooter getal gaspitten. Ik kan de billijkheid daarvan niet inzien. Als ik nagadat de begrippen der hedendaagsche staathuishoudkunde medebrengendat de industrie niet moet worden ondersteundmaar op eigen krachten moet steunen en zich zelve moet ontwikkelendan kan ik daar mede niet overeenbrengen dat geven van rabat. Dat meerder gebruik van gas staat toch al dadelijk in verhouding tot meerder nut en meerdere be hoefte. Die behoefte is arbeid, en in den arbeid ligt de winst, en dan is het geven van dat rabat in werkelijkheid eene gunst. Ik kan mij alleen rabat voorstellen, als de levering geschiedt tegen contante betaling. Nu weet ik wel, dat bij vele gasfabrieken hetzelfde plaats vindt; maar dat levert voor mij geen grond van goedkeuring op. De Voorzitter. De rekening is reeds afgehandeld en Commissarissen der Gasfabriek kunnen daaromtrent thans geene inlichting geven. Ik heb straksnaar ik vertrouwvoldoende gelegenheid gegevenom verlangde op merkingen over de rekening in het midden te brengen. De heer van Kaathoven. Ik heb hetgeen ik nu gezegd heb straks niet ter sprake gebragt, omdat ik op de rekening geene aanmerking had; maar nu in behandeling is gebragt n°. 7, opmerkingen van de Commissie van Financiën ad hoe, geloof ik niet dat ik misbruik van spreken gemaakt heben ik geloof dit te minder, nadat de meening geuit is dat het reglement op de Gasfabriek zal moeten worden herzienwanneer dan ook die zaak in overweging zou kunnen worden genomende vraag namelijk of het rabat is eene noodige onder steuning van de nijverheid of eene gunst. Wanneerzoo als in het verslag van 21 Mei gezegd is, de Gasfabriek ook hier, zoo als te Utrecht, wijs- selijk beschouwd was als eene openbare gemeente-inrigtingdan zou die gunst niet mogen bestaan, daar in zake van belasting de wet gunst verbiedt. De Voorzitter. Ik kan er moeijelijk op antwoorden. Wat daaromtrent geschiedt, heeft plaats krachtens de verordening van 14 Mei 1858. De heer van Kaathoven. Het is geene aanmerking, die uit de lucht gegrepen is. Maar de zaak is mij op nieuw onder de aandacht gebragt, nadat ik in de nieuwsbladen gelezen heb dat de heer de Heus te Arnhem den prijs van het gas bepaald heeft op ƒ4.80 per 1000 kubieke voeten, maar zonder eenige korting. De Voorzitter. Ik moet u verzoeken niet voort te gaan met de behan deling van een onderwerpdat niet aan de orde iswant anders zouden wij te veel van de zaken afdwalen. De heer Krantz. Ingevolge uw verzoek, mijnheer de Voorzitter, zal ik mij bepalen tot het voorstel dat nu in beraadslaging is. Daarbij wordt voor gesteld om een fonds op te rigten uit de overwinsten der gasfabriek. Mijns inziens is dit zeer onjuist, daar reeds meer dan de gelden voor de Gas fabriek uitgegeven, zijn terugontvangen; even goed kan men den gasver- bruikers de verpligting opleggen, om tot een fonds voor onderwijs of andere behoeften der gemeente bij te dragen. Het bestuur plaatst zich nu eens op het standpunt van den industriëel, dan weder op dat eener stedelijke admi nistratie, en zij heeft het alzoo in hare magt om zich steeds van groote winsten te verzekeren. De Commissarissen der Gasfabriek, die vroeger beweerd hebben, dat de prijzen laag en de qualiteit van het gas onverbeterlijk was, erkennen nu dat de aanleg te duur berekend werd, en de toevoer- pijpen van het gas niet voldoende zijn. Aan de belofte eener administratie echter, die alleen het oog heeft op groote winsten, kan niet gehecht worden en het zoude dus noodzakelijk zijn te bepalen het loon der werklieden, den prijs der grondstoffen, zoo als buizen enz. De Voorzitter. Ik heb u reeds gezegd, dat thans alleen één punt te beslissen is. De heer Krantz. Dit is zoo, mijnheer de Voorzitter, maar ik meende er op te moeten wijzen, vooral ook wat het uitbreiden der gasbuizen betreft, om reden ik het noodzakelijk acht dat de Kaad nader worde ingelicht, al vorens tot de uitvoering worde overgegaan. De heer Librecht Lezwyn. Het voorstel strekt nu om voor dit jaar hetgeen boven de f 25000 is ontvangen af te zonderen en voor het vervolg hoogstens f 5000. De Voorzitter. Of zooveel als de overwinst meer zal bedragen dan waarop bij de begrooting is gerekend. Het voorstel wordt hierop aangenomen met 14 tegen 3 stemmen, zijnde de heer Tollens inmiddels vertrokken. Tegen: de heeren Krantz, Hartevelt en Goudsmit. De heer Lezwyn verlaat de vergadering. VIII. Adres van W. E. van Hugtenwed. A. Artsom het voortdurend gebruik der gronden, waarop de molen de Bul is gebouwd en bij dien mo len gelegen. Burgemeester en Wethouders radenovereenkomstig het rapport der Com missie van Fabricage, aan de adressante, op de bij dat rapport aangegeven voorwaardenpersoneel en tot kennelijk wederopzeggen te vergunnen het gelyuik der gronden door de Commissie breeder omschreven. 17

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 5