De heer de Moen. Ik vind de rigting, die aangegeven is voor de St. Pancras-kerksteeg en de Mooi.Japiksteegnuttig en goed; maar ten aanzien van de Watersteeg zou ik er wel voor zijndat niet verboden werd in om gekeerde rigting te rijden. Ik geloof, dat er ingezetenen zijn, winkeliers aan den Nieuwen Kijndie pakhuizen hebben in stegen aan en op de Hoo- gewoerd, zeker ook een lid dezer vergadering, die er belang in zouden stellen, dat het van weerszijden inrijden in de Watersteeg bleef toegestaan. De heer Hubrecht. Door den Voorzitter is reeds medegedeeld wat aanleiding gegeven heeft om ook de Watersteeg in het voorstel op te ne men. De Watersteeg heeft eene breedte van 4 el, even als de Donker- steegdie maar van eene zijde mag bereden worden. Nu hecht ik er wel aan, dat, daar het voorstel tweemaal in de courant heeft gestaan, en dus genoegzame bekendheid heeft erlangd, niemand daartegen bezwaren heeft ingediend. De heer Goudsmit. Ik kan de aangewezen rigting van de beide stegen goedkeuren, maar niet die van de Watersteeg, daar de burgerij niet ge klaagd heeft over ongelukken of gevaar voor ongelukken. Ik zou er dus voor zijn het van weerszijden inrijden van die steeg toe te laten. Op dit punt ben ik conservatief. De heer Librecht Lezwijn. Ik ben het met den vorigen spreker eens en zou ook wel gestemd zijn voor den maatregel met de twee eerstgenoemde stegen; maar wat de Watersteeg betreft, heb ik veel menschen gesproken, die tegen die rigting bezwaar hadden en verzochtendat dit niet Zou wor den hepaald. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik ben er ook tegen, eene belemmering te geven zonder groote noodzakelijkheid. In groote en volk rijke steden is het soms noodig dergelijke policie-maatregelen te nemen maar ik zie niet in dat die in Leyden zoo noodig zijn. De heer de Fremery. Als de Koornbrug werkelijk afgesloten was, zou ik er mede niet voor zijn om voor de Watersteeg eene bepaalde rigting voor te schrijven; maar, daar dit niet het geval is, blijf ik voor ons voor stel. Ik kom dikwerf met rijtuig door die steeg, en kan verklaren^, dat er meermalen oponthoud plaats had door rijtuigen die de Hoogewoerd opreden, zoodat de paarden met elkander in aanraking kwamen. Ik zou dus ook hier de rigting willen aangewezen zien. De Voorzitter. Ik zal niet veel behoeven te voegen bij hetgeen ik zoo aanstonds heb gezegd. Evenwel moet ik opmerkendat ik niet zoo bijzonder voor den maatregel wat de Watersteeg aangaat gestemd benen wanneer de leden het rapport der Commissie voor de strafverordeningen aan dachtig lazen zullen zij opgemerkt hebben, dat er een twijfel in haar mid den is opgerezen over de nuttigheid van den maatregel met betrekking tot alle stegeneen twijfelWaartoe ik heb medegewerkt. Intusschen kan ik het niet eens zijn met den heer le Poole, dat de maatregel in het geheel niet nuttig of noodzakelijk zou zijn, met name in de St. Pancras-kerksteeg. Er bestaat daar wel degelijk gevaar voor de kinderen, die naar de in de nabijheid gelegene scholen gaan of er van huiswaarts keeren. Wanneer als dan twee rijtuigen de steeg passerenkonde dit ongelukken veroorzaken daarvoor waren wij beangsten een ieder zal moeten toegevendat die angst zeer gegrond is. Ik kan dus niet inziendat de maatregel zoo slecht is. Voorts moet ik opmerken, dat men de Mooi-Japiksteeg inrij dende de rijtuigen van de andere zijde niet kan zien aankomen, zoodat daar alligt ongelukken zouden kunnen ontstaanen mitsdien de aanwijzing der rigting noodig was. Wij hebben den huurkoetsier op den hoek dier steeg woonachtig omtrent den maatregel geraadpleegd, en hij zelf heeft ge antwoord, dat hij er geen bezwaar tegen had. Dat was intusschen dus de persoon, die het meest belang bij de zaak had. Ik zal nu het artikel 1 in behandeling brengen en afwachten, wat zeer waarschijnlijk het geval zal zijn, dat daarop eene wijziging zal worden voorgesteld. Het artikel luidt aldus De passage voor rijtuigen, wagens van twee of meerdere wielen voorzien, en sledenop welke wijze ook in beweging gebragt, is door de na te mel den stegen, anders dan in de daarbij aangeduide rigting, verboden: de St. Pancras-kerksteeg in de rigting naar de Haarlemmerstraat; de Mooi-Japiksteeg in de rigting naar de Langebrug; de Watersteeg in de rigting naar de Hooigracht. De heer Tollens. Ter bekorting der discussie wil ik dan maar dadelijk het voorstel doen om de Watersteeg uit het artikel weg te laten. Dit amendement, hetwelk voldoende ondersteund is, wordt met 16 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen: de heeren Hubrecht en de Fremery. Het artikel, zoo als het gewijzigd is, wordt hierop met algemeene stem men goedgekeurd. Art. 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke omvrage aldus goed gekeurd Bij overtreding van deze bepaling, zijn op de bestuurders der rijtuigen, wagens en sleden de straffen toepasselijk, in art. 106 der Algemeene Poli- cieverordening bedreigd. Art. 3 luidt aldus: Burgemeester en Wethouders kunnen, onverminderd de vergunning, in art. 107 der Algemeene Policieverordening vermeld, in bijzondere gevallen mede eene afwijking dezer bepaling toestaan voor met goederen beladen rij tuigen wagens en sleden. De Voorzitter. Ik wensch te herinneren, waaraan het artikel zijn oor sprong verschuldigd is. In de Algemeene Policieverordening is eenvoudig aan Burgemeester en Wethouders de faculteit gelaten om personen, die in de aangeduide stegen wonen, vergunning te geven ze in bijzondere' gevallen in eene andere rigtiug te berijden. Het geval is voorgekomendat iemand schoon niet in de bewuste stegen woonachtig, om zeer gegronde redenen belang had eene enkele maal in eene andere rigting te rijden. Volgens de Algemeene Policieverordening moest het worden geweigerd. Maar er kunnen zich dus bijzondere omstandigheden voordoendie het wenschelijk maken eene uitzondering in meer uitgebreiden zin toe te laten. Het art. kan dus blijven, al was meer bepaaldelijk de Watersteeg bedoeld, waar het belang van den handel en het drukke verkeer op de marktdagen ons de voor ziening in het bijzonder wenschelijk deed achten; elders kan zij toch mede noodig worden bevonden. Ik geloof, dat het geval zich kon voordoen, dat sommige personenin het belang van hunnen handel of nering mogten wenschen dat hun de vergunning gegeven werd eene enkele maal in eene andere rig ting te rijden. De heer Tollens. Ik geloof met u, mijnheer de Voorzitter, dat het artikel best kan blijvendaar in bijzondere gevallen eene uitzondering kan worden toegelaten op de wijze in het artikel zelf omschreven. De heer van Kaathoven. Zou de exceptie dan niet regel kunnen wor den In de St. Pancras-kerksteeg b. v. staan dikwijls wagens die lossen en het verkeer belemmeren; zal dit dan worden toegestaan? Er zijn meer stegen, zoo als de Heerensteeg, die van de Hooigracht naar den Middel weg voert, en die ik dikwijls niet heb kunnen inrijdenomdat de molenaars wagen daarin stond voor het pakhuis van den bakker. Wanneer verorde ningen worden gemaakt niet enkel tot wering van gevaar, maar ook ten gerieve van het vrije verkeer, dan zouden nog andere stegen en grachten daarin kunnen worden opgenomen. De Voorzitter. Als een bakker maar in eene goede rigting rijdt in de steeg, zou hij vrij mogen stilstaan en lossen. Maar ik geloof, dat hier meer de bedoeling is eene afwijking van art. 107 toe te laten op bepaalde tijden, wanneer sommige belanghebbenden dat mogten noodig hebben. In die bijzondere gevallen zou de vergunning, hier bedoeld, worden gegeven. De heer Goudsmit. Ik ben ook voor die bepaling. Maar ik zou het gaarne aan den Burgemeester alleen overgelaten hebbenwaar het noodig mogt zijn, die vergunning te verleenen; te meer, daar het alleen in bij zondere gevallen kan plaats grijpen en er dan niet steeds gelegenheid zal zijn om het collegie van Burgemeester en Wethouders zamen te roepen. De Voorzitter. Het toestaan der vergunning, in de Algemeene Policie verordening vermeldis ook aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. En wanneer wij daarin hier wijziging bragtenvrees ikdat de verordening door Gedeputeerde Staten niet zoude worden goedgekeurd. Er waren vroeger bepalingen door ons voorgesteld, waarin het verleenen van dergelijke vergun ning alleen aan den Burgemeester hleef opgedragen; maar door Gedepu teerde Staten is gezegd: dat strijdt tegen de Gemeentewet. De heer Goudsmit. Ik blijf gelooven, dat, wanneer het geval zich voordoet, dat zulk eene bijzondere vergunning noodig is, die vergunning door het hoofd der plaatselijke policie moet worden gegeven, Mogten Ge deputeerde Staten de verordening terugzenden, zoo zou het, meen ik, nog tijds genoeg zijn om deze wijziging in de verordening te brengen. De Voorzitter, Eenmaal die vergunningen aan Burgemeester en Wet houders opgedragen zijnde, meenden wij ook hier denzelfden weg te moe ten volgen De heer Goudsmit. Het geldt hier een bijzonder geval, voor degenen, die geen bewoners zijn van de betrokken steeg. De Voorzitter. Art. 17 9a gaf Gedeputeerde Staten aanleiding de medewerking der Wethouders als verpligtend te beschouwen. Ik moet echter erkennendat ik het met u eens ben en de vergunning eigenaardiger aan den Burge meester alleen diende te worden opgedragen. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat de zorg, in art. 179 a bedoeld, alleen betrekking heeft op algemeene maatregelenniet op enkele te geven vergunningen. Ik maakte echter de aanmerking, niet zoo zeer nog voor het gemak der ingezetenen, als voor dat van Burgemeester en Wethouders. Daar deze nu geen bezwaar in de zaak vindenzoo maak ik er geen bepaald voorstel van. Het artikel wordt hierop zonder stemming goedgekeurd. De verordening in haar geheel wordt met algemeene stemmen aangenomen. II. Verzoeken van A. W. Sythoff en J. Molet tot het leggen van duikers. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het advies der Com missie van Fabricage, den adressanten hun verzoek toe te staan, mits be talende de regten bij het tarief van 5 Maart 1857 vastgesteld. De conclusiën van beide rapporten, welke tot geene discussie aanleiding geven, worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. III. Verzoek van J. Marjée tot aanplemping in den Nieuwen Eijn ach ter het perceel Wijk III, n'. 384. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het advies der Com missie van Fabricage, den adressant zijn verzoek toe te staan, mits volgende de rooijing en stellende eene vaste schoeijing, voorts betalende voor het aan hem in eigendom over te dragen terrein een koopprijs van f 8bere kend tegen 1 de vierk. el, en zulks na vooraf te hebben overgelegd het bewijs dat door het Hoogheemraadschap van Bijnland tegen de bedoelde aanplemping geen bezwaar wordt gemaakt. De heer Tollens. Ik erken, dat die opinie van de heeren van Rijnland hoog bij mij weegt. Maar met mijne mindere kennis van de zaak vrees ik, dat de goede doorstrooming van het water door soortgelijke aanplem pingen zeer zal lijden. Wanneer nogtans de heeren van Rijnland er niet tegen zijnzal ik er mij ook niet tegen verklaren. De heer van Opteren. Ik geloofdat die aanplemping zoo gering is dat zij geen bezwaar oplevert, daar de lijn wordt doorgetrokken met de bestaande lijn. De heer le Poole. Ik geloof ook niet, dat die aanplemping eenige be lemmering zal te weeg brengen. De heer Hubrecht. Ik wil den heer Tollens opmerken, dat de naaste buren van den adressant evenzeer reeds, als hij nu vraagt, den grond hebben aangeplempt, zoodat het althans op dit punt geen stoornis in den stroom zal geven. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IV. Verzoek van bestuurders der Bewaarschool voor havelooze kinderen in Wijk V tot het voortdurend kosteloos gebruik van het lokaal in de Oost- voldersteeg. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het rapport der Com missie van Fabricage, bedoeld lokaal slechts voor den tijd van twee jaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2