De Voorzitter. Ik geef gaarne toe, dat hetgeen in art. 8 der beide ontwerpen is voorgesteld geen groot verschil oplevert. Maar tegen art. 9 verklaarde ik mij, dewijl ik daarin, zonder nu aan verkregene regten te blijven hechten, de billijkheid niet voldoende meende te zien in acht genomen. De heer Librecht Lezwyn. Ik heb de artt. 8 en 9 afgestemd om het beginsel. Ik zal dus evenzeer artt. 8 en 9 van het concept van Burge meester en Wethouders moeten afstemmen; want ik ben het eens met den heer Goudsmit, dat in beiderlei artikelen van de twee verordeningen inder daad hetzelfde beginsel ligt opgesloten. De heer Hartevelt. Ofschoon ik gaarne vrijheid gun aan een ieder om zijne opinie te uiten, moet ik toch zeggen, dat het eene vreemde houding heeft om nu weder de artt. 8 en 9 van de oude concept-verordening te willen behandelen, dewijl pas de Raad mijns inziens als principe uitgemaakt heeft, dat hij zich niet wilde bemoeijen met de financiële regeling der zaak door het verwerpen van art. 8 en 9 uit het conceptdoor de Com missie voor de huishoudelijke verordeningen gemaakt. En nu weder hetzelfde beginsel te willen behandelenacht ik inconsequent en kan alleen strekken tot het noodeloos rekken der discussier). Derhalve doe ik het voorstel dat er beslist worde, of wij ons al dan niet met deze huishoudelijk-financiële quaestie mogen bemoeijen. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat het hier betreft bepalingen die niet zamenhangen met financiële regeling. Maar bij den twijfel, die er bestaat,^ zou ik liever maar in eens art. 8 van het oude concept in stem ming willen hebben gebragt. Mogt dit toch worden afgestemd, dan is de zaak spoedig uit. Intusschen zou ik die artikelen gaarne nog eens willen hooren voorlezen want ik heb ze niet voor mij. De heer de Fremery. Het concept van Burgemeester en Wethouders is bij de Kamer van Koophandel geweest, het andere niet. De Kamer van Koophandel heeft zich volkomen vereenigd met de inzigten van het Bestuur, en zij zal toch zeker wel mogen geacht worden bevoegd te zijn in dezen een oordeel te vellen. Het is dus niet zoo geheel zonder gronddat die bepalingen waren ontworpen. De heer Sikkel Groos. Het blijkt niet, dat de Kamer van Koophan del die zaak met eenige zorg heeft behandeld. In elk gevalBurgemeester en Wethouders hebben ons concept niet in handen der Kamer gesteld, en nu past het niet aan een wethouder dat niet in handen stellen aan ande ren tegen te werpen. De Voorzitter. Als de meerderheid tegen alle inmenging is, dan zal dat spoedig blijken door eene afstemming van de thans voorgestelde artikelen. Het ware echter ligt mogelijk, dat uiteenloopende en verschillende beweeg redenen bij de vroegere stemming hadden gegolden, niet blootelijk afkeerig- heid van alle inmenging. Ik zal op verlangen de artt. 8 en 9 thans bedoeld laten voorlezen. Deze luiden als volgt: Art. 8. De hoofdlieden verzamelen de werkloonen, waarvan dagelijks, in bijzijn van de aanwezige werkers, het bedrag in het waaggebouw wordt uitgeteld; een vierde daarvan, meer of minder naar de behoefte, wordt in gehouden, op een kasboek ingeschreven, en blijft onder bewaring van den oudsten hoofdman. Uit deze gelden wordt in de eerste plaats vergoed de schade, welke door de waag- en kraanwerkers, door eigen toedoen of ver zuim, wordt toegebragt aan goederen van derden, hun ter bewerking toe- betrouwd en mede betaald al wat benoodigd is tot aanschaffing en onderhoud van paard, wagens en gereedschappen. De overblijvende gelden worden bij liet einde van ieder jaar onder de werkers gelijkelijk verdeeld. Art. 9. Wanneer na overlijden of ontslag blijkt, dat de opengevallen be trekking moet worden vervuld, heeft de benoeming plaats door Burgemees ter en Wethouders, op voordragt van de waag- en kraanwerkers en aanbe veling van den waagmeester. Alvorens de betrekking te aanvaarden, moet de nieuw benoemde een honderd twintig gulden in de kas stortenbij overlijden of eervol ontslag wordt gelijke som uitbetaald aan de erven of aan den uittredende. Daar de actuële waarde van paardwagens en gereedschapen minder is dan het bedrag der inleggelden, zal aan de waag- en kraanwerkers, die na de vaststelling van dit Reglement worden aangesteld, bij overlijden of eer vol ontslag slechts een evenredig aandeel worden uitgekeerd van de waarde der goederen en gereedschappen, aan deze vereeniging toekomende, volgens taxatie op te maken. De heer van Outeren. Ik wenschte te vragen, of de eerste alinea van art. 9 niet kan behouden blijven, al mogten de beide laatste vervallen. Die eerste alinea toch bevat slechts de wijze van benoeming der waagwerkers en staat in geen het minste verband tot de financiële regeling van de vereeni ging, gelijk dit met de beide overige alinea's het geval is. En is dat zoo, moet zelfs dan die eerste alinea niet behouden blijven? De heer Goudsmit. Ik moet opmerken dat, door de geheele bepaling te doen vervallendat wel wat al te democratisch element van de aanstelling ook zou verdwijnen. Het voorstel van den heer du Rieu, in stemming gebragt, wordt aange nomen met 11 tegen 10 stemmenhebbende de heer van der Hoeven zich aan de stemming onthouden. Tegen hebben gestemdde heeren van Kaathovenvan OuterenKrantz Hartevelt, Kluit, Librecht Lezwyn, Goudsrait, Sikkel Groos, Tollens en Kneppelhout van Sterkenburg. De artt. 8 en 9 van het concept van Burgemeester en Wethouders zijn mitsdien in de verordening opgenomen. Alsnu wordt art. 2 andermaal in beraadslaging gebragt en zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 5 wordt hierop mede goedgekeurd. Art. 6 luidt aldus: Niemand is verpligt hunne diensten in te roepen of er van gebruik te maken. Wie de rust mogten verstoren of de veiligheid der aangebragte goederen in gevaar brengen, kunnen op bevel van den waagmeester, des noods met behulp der policie, uit de Waag worden verwijderd. 1863. De Voorzitter. In de tweede alinea moet het woord wie worden ver anderd in die. De heer van Kaathoven. Ik wilde vragenof die alinea hier eigenlijk wel behoort. Als zij ziet op de waagwerkersis er reeds in voorzien bij art. 2; en als zij ziet op vreemden, die zich in de waag bevinden, be hoort zij voor te komen in de instructie voor den waagmeester, die hen weren moet, maar niet in die van de waagwerkers. Ik zou er dus voor zijn, de tweede alinea weg te laten. De heer Goudsmit. Hoe meer men uit eene slechte verordening uitligt, te liever zie ik dit. Ik ben daarom zeer voor die weglating. Met de weglating der tweede alinea wordt het artikel met algemeene stemmen goedgekeurd Art. 7 wordt aldus goedgekeurd: De waagwerkers mogen wel minder, maar nimmer meerder, werkloon eischen dan in het tarief is aangewezen. Art. 10 luidt aldus: De waagmeester is verpligt voor de naauwkeurige opvolging van dit Re°-le- ment te zorgen en bevoegd om, des gevorderd, bij verzuim of wangedrag, de werkers voor den tijd van hoogstens veertien dagen te schorsen, behou dens beroep op Burgemeester en Wethouders; bij herhaling en voortduren- den onwil geven deze het ontslag. De heer Sikkel Groos. Is nu uitgemaakt, dat er werkelijk hier ver kregen regten bestaan Is dat nu zoo en passant uitgemaakt bij stemming over twee artikelen te gelijk? Dat is vreemd. De Voorzitter. Mij dunkt dat er bereids opzettelijk over de zaak ge sproken is, en dat de leden hun oordeel ten deze werkelijk uitbragten. De heer de Moen. Art. 10 zegt, dat de waagmeester verpligt is voor de naauwkeurige opvolging van dit reglement te zorgen, en bevoegd om, des gevorderd, bij verzuim of wangedrag, de werkers voor den tijd van hoogstens veertien dagen te schorsen. Ik had hier gaarneeven als in het oude reglement art. 9, duidelijk uitgedrukt gezien, wat hier bepaaldelijk onder wangedrag bedoeld wordt; want ik vrees, dat er welligt niet onder mogt verstaan worden het misbruik van sterken drank, er zijn toch menschen die dat geen kwaad noemen. Ik doel daarmede geenzins op de tegenwoor dige waagwerkers, want ik weet, dat het zijn, op eene enkele uitzondering na, allen knappe menschen; bepaald is er zeker nog één onder, voor wie die duidelijke aanwijzing zeer noodig is; vroeger was dat anders en kreeg men dikwijls bijna dronken lieden in 't werk. Daarom acht ik zoodanige bijvoeging wel noodig. De Voorzitter. Ik moet zeggen, dat die bijvoeging toenmaals niets gebaat schijnt te hebben en zij dus veilig kan worden achterwege gelaten. Het artikel kan toch in dergelijke gevallen toepassing vinden. De heer de Moen. Dat is ook zoodoch bewijst juist dat aan het reglement niet de noodige uitvoering is gegeven. Spoorslag te meer voor den waagmeester om met dit nieuwe reglement op alle wangedrag te letten en te straffen. De heer Gevers. Dat behoort in de instructie van den waagmeester, niet in die voor de waagwerkers te huis. Art. 10 wordt hierop goedgekeurd. Daarna komt in behandeling het bij de concept-verordening gevoegde tarief wegens het loon van de waagwerkersaldus luidende Bestellen van boter in vaten van 40 ned. ponden, per vat/0.20. 20 u 0.10. 10 ff ff 0.05. Afhalen van alle andere (levende en Ievenlooze) voor werpen van eenig perceel of vaartuig, per 100 ned. ponden//0.10. Bestellen uit de waag naar een perceel of vaartuig 0.10. Aanbrengen van een varken naar de waag0.10. Wegbrengen van een varken uit de waag»0.10. Yoor het vervoer van het eene perceel of vaartuig naar het andere (waaronder de veren), per 100 ned. ponden 0.10. De Voorzitter. Ik moet opmerken, dat omtrent dit tarief nog een klein verschil bestaat en van de zijde van Burgemeester en Wethouders de wensch geuit is om voor het aanbrengen van varkens 15 cents te bepalen. De heer de Fremery. Ik geloof, dat het wenschelijk is, het loon van 15 cents voor het wegbrengen van een varken te behouden, zoo als daar mede ook door de Kamer van Koophandel is ingestemd. Onder dat weg brengen is ook begrepen het uitligten met vlonder en touwen uit de schuit; ik geloof dus, dat, in verhouding van de meerdere werkzaamheid, de bepa ling van 15 cents billijk is. De Voorzitter. Ik verzoek dan daartoe het voorstel te doen. De heer Hubrecht. Ik ondersteun het door den heer de Fremery voor gestelde. Het aanbrengen van een varken, omdat dit uit eene schuit langs een vlonder op den wal moet gebragt wordeneischt meer moeite dan het wegbrengen. De werkzaamheden staan niet gelijk. Het voorstel van den heer de Fremery om voor het wegbrengen van een varken uit de Waag het loon op 15 cents te bepalen, hetwelk voldoende is ondersteund, wordt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen, zijnde inmiddels de heeren Sikkel Groos en Kneppelhout vertrokken. Tegende heeren Hartevelt en Goudsmit. De verordening in haar geheel, met het tarief, alsnu in hoofdelijke om- vrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 12 tegen 8 stemmen. Tegen: de heeren van Kaathoven, van OutereuKrantz, Hartevelt, Kluit, Librecht Lezwijn, Goudsmit en Tollens. VIII. De heer Hubrecht. Hoezeer het uur reeds ver gevorderd is mijnheer de Voorzitter, zou ik willen vragen, of niet nog n°. 13 der punten van beschrijving kon worden in behandeling genomen. De aanbesteding der ijzeren brug bij de Turfmarkt en demping van de IJzeren gracht is op den 29sten dezer bepaald, en nu zoude het van belang zijn, deze aanbestedingen ook dien zelfden dag te kunnen houden, daar dit van invloed op de aan- 15

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 5