De heer de Moen. Waarom niet? Omdat men dan heel wat lantaarns zou I noodig hebben om de Waag te verlichten, daar men goed moet kunnen j i zien op balans en gewigt. 1 De heer de Fremeky. Het is toch altijd de gewoonte geweest dat de Waag tot zes ure 's avonds geopend was in het belang van den handel die i i hulp behoefde. Voor het geslagt moet zij tot zoo laat geopend zijn volgens de bestaande verordeningen, en daarom heeft men gemeend, dat het in het belang van den handel was om de Waag ook voor de waagwerkers tot dien tijd open te houden. De heer de Moen. Als het werkelijk noodig is voor het middel der be lastinggeef ik het gewonnen. Maar ik acht het niet noodig voor den handel. De heer du Rieu. Ik kan het tegendeel verzekerenwant ik weet bij ondervinding, dat er dikwijls zeer veel drukte en haast was bij liet verwer ken van wareneu dat het dus wel degelijk noodig isdat de Waag tot zes ure 's avonds open blijft. De heer de Moen. Wat de heer du Rieu aanvoert, zal hij toch niet in den winter ondervonden hebben. Het artikel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 4 wordt aldus goedgekeurd: De waagmeester zorgt dat, zoolang de waag geopend is, een genoegzaam aantal werkers aanwezig zij ten gerieve van den handel. Art. 5 luidt aldus: In dienst zijn zij voorzien van een band om den regterarm, waarop voor de hoofdlieden de letters H. W. W. en voor de werkers de letters W. W. zijn geplaatst, met een opvolgend nommer. De Voorzitter. Door de Commissie is voorgesteld te lezenIn dienst zijnde waagwerkers" enz. De heer de Fremery. In het eerste concept was voorgesteld om voor de hoofdlieden de letters II. W.voor de werkers alleen de letter W aan te wijzen, tot onderscheiding van de wijnwerkers, die op den armband de letters W. W. hebben. De heer Hubrecht. Zou dit artikel ook niet moeten aangehouden wor den? Want hier wordt-al weder van de hoofdlieden gesproken. De heer Tollens. Ik zou dan liever de geheele verordening maar willen aangehouden hebben; want die bedenking slaat evenzeer op het volgende en verdere artikelen. De heer Sikkel Groos. Ik zou er integendeel voor zijn met de behan deling der verordening voort te gaanwant zoo doende zou de zaak maar op sleeptouw worden gehouden. De heer van der Hoeven. Ik kan inderdaad niet inzien, dat men om de regeling van de verdeeling der gelden, waartegen men bezwaar heeft, de regeling der werkzaamheden zou moeten achterwege laten. Dan liever de geheele verordening niet behandeldgelijk de heer Tollens teregt heeft opgemerkt. Ik zie dan ook geene reden, waarom art. 2 met alsnog zou kunnen worden behandeld. Ik zou mijne stem niet kunnen geven aan art. 9maar ik zie geene reden om niet artikel 2 te behandelen. De Voorzitter. Om tijd te winnen, heb ik straks de vraag geopperd, of men art. 2 niet zou kunnen behandelen. Maar de vergadering heeft besloten, de behandeling van het artikel uit te stellen tot na die van artt. 8 en 9. De heer van der Hoeven. Zou het dan niet zaak zijner nog op terug te komen? De Voorzitter. Ik zou dan liever in overweging geven, al dadelijk artt. 8 en 9 in behandeling te nemenen daarbij dan de zaak uit te maken. Dienovereenkomstig wordt besloten. Art. 8 luidt aldus: De hoofdlieden verzamelen de werkloonen en houden daarvan aanteeke- ning in een boek. Dagelijks wordt drie vierde van de ontvangen loonen in het waaggebouw vei- deeld. Het overige een vierde, meerder of minder naar de behoefte, wordt ingehouden en blijft onder bewaring van den oudsten hoofdman in rang. Uit deze gelden wordt in de eerste plaats vergoed de schade, welke door de waagwerkers, door hunne schuld of verzuim, wordt toegebragt aan de goe deren van derden, hun ter bewerking toevertrouwd, en mede betaald al wat benoodigd is tot aanschaffing en onderhoud van het paard, de wagens en de gereedschappen. De overblijvende gelden worden bij het einde van ieder jaar onder de werkers gelijkelijk verdeeld. De heer du Rieu. Ik zou zeer gaarne dit artikel behouden zien. Ik geloof, vermits de geheele verdiensten alzoo niet dadelijk worden ontvangen maar gedeeltelijk bewaarddat het zeer nuttig en ook in het belang der werkers is dat deze bepaling blijve bestaan. Dat verhindert tevens kleine uitgaven te doen, die niet in hun belang zijn. De heer Goudsmit. Het doel van den heer du Rieu is goedmaar het middel is kwalijk gekozen. De Raad is niet geroepen om voor de zede lijke belangen der werklieden te waken. Wat deze met hun geld denken te doenis geheel hunne zaak. De Raad heeft niets anders te doen dan aan het publiek een waarborg te geven door de aanstelling van liet perso neel aan het publiek gezag toe te vertrouwenmaar hij heeft niets te ma ken met de verdeeling der waaggelden. Wilden wij het beginsel volgen door den heer du Rieu vooropgezet, wij zouden dan b. v. ook moeten bepalendat agenten van 'politie niet in eens hun geld moeten ontvangen opdat zij het niet in eens verteren. De uitoefening echter van dergelijke voogdij over lien, die voor zich zeiven moeten en kunnen waken, is met meer in harmonie met onze tijden en toestanden. Ik stel dus vooi het geheele art. 8 weg te laten. De heer Hartevelt. Ik ondersteun zeer de meening van den heer Goud smit, dat de geheele bepaling van art. 8 ook wel kon achterwege blijven. Laten de waagwerkers te dien opzigte een huishoudelijk reglement maken, zoo als zij dat willen. Die zaak behoort niet tot de bevoegdheid van leden van den Raad. De heer de Fremery. Het hangt er alleen van af, of de Raad de >ri»e keur voor regtsgeldig houdt, al of niet. Hebben de waagwerkers sen regt op die geldendan is ook de bepaling van art. 8 niet noodig. De heer Hartevelt. Mij dunktdat het geen bezwaar zou hebben Is het reglement zonder die bepaling wierd vastgesteld. Dat de waagwer- ers tot eene liquidatie komen en hunne zaak op een effen voet bren- en. Voor later nieuw aankomenden kunnen zij onderling bepalingen ma- en'. Het is hier toch een nieuw reglement dat wij maken. De Voorzitter. Ik heb alleen dit bezwaar er tegendat de weglating ier bepaling een groot ongerief zou kunnen opleveren voor den handel, voor zooverre daardoor het bezit van paard en wagen in bruikbaren staat minder was gewaarborgd. De lieer Librecht Lezwyn. Ik geloof, dat het voor de waagwerkers zeiven van belang isdat zij de zaak onderling regelen. De beer Tollens. Beter zon ik het achten, om juist dat, en dat alleen met ronde woorden in het artikel uit te drukkenwat men er door wilde te kennen gevenDe waagwerker heeft slechts zorg te dragendat hij van wagen en paard voorzien zij om zijn bedrijf te kunnen uitoefenen; verdere controle van den Raad acht ik in deze niet wenschelijk. De Voorzitter. Dat bedoelt ook ons conceptdaartoe tevens de middelen aan de hand gevende. De heer Tollens. Wat ik bedoel, slaat ook op de inmenging van den Raad in de verdeeling der gelden, als anderzins. De Voorzitter. Ik zal het artikel dan in stemming brengen. Zij die er tegen stemmenzullen daardoor te kennen gevendat zij iedere bepa ling ten dien aanzien wenschen te doen vervallen. Ik moet intusschen op merken dat ik het verschil niet zoo groot vind tussclien de bepaling voor komende in de van Burgemeester en Wethouders uitgegane voordragt en het door de Commissie ontworpen artikel. De heer Hubrecht. Ik wenscli op te merken dat in het concept van Burgemeester en Wethouders eene bepaling over de afrekening voorkomt, welke in het concept van de Commissie voor de huishoudelijke verordenm- cen niet is opgenomen. Het gemis van die bepaling heeft bij de waag werkers vroeger aanleiding tot ontevredenheid gegevenik geef daarom de voorkeur aan het artikelzoo als dit in het eerste concept voorkomt. De Voorzitter. Ik ben begonnen met de verklaringdat ik de ver ordening in beraadslaging zou brengen, zooals zij door de commissie is ontworpen. Wilde men dus eene andere bepaling in stemming zien gebragt dan behoorde die opzettelijk te worden voorgesteld. Het artikel, in stemming gebragt, wordt verworpen met 15 tegen 7 stemmen. Voor hebben gestemd: de heeren Wttewaall, du Rieu, Gevers, de Moen, Ticbier, ten Sande en de Voorzitter. De beer de Fremery. Er zijn, geloof ik, leden, die art. 8 hebben afgestemdomdat zij het artikel wilden behouden hebben zooals dit ivas voorgesteld door Burgemeester en Wethouders. Kan nu dit artikel niet andermaal in stemming worden gebragt? De Voorzitter. Ik gaf gelegenheid om voorstellen te doen, maar wij moeten toch eindelijk tot een besluit komen. Ik was juist bedacht, ten einde alle onduidelijkheid weg te nemen, vóór de geheele zaak aanving, te zeggendat in behandeling kwam het ontwerpvan de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen uitgegaan. De heer van der Hoeven. Ik had daaraan niet getwijfeld. Ook mij kwam het al dadelijk voor, dat wij uitsluitend behandelden het concept der huishoudelijke commissiemaar na den heer Fremery te hebben gehoord dacht ik, dat er over art. 8 nog kon worden gestemd. De Voorzitter. Als er geen voorstel wordt gedaan, kan er geene stem ming over geschieden. Art. 9 luidt aldus Alvorens in dienst te treden, moet de benoemde, binnen 14 dagen na zijne aanstelling, het evenredig aandeel in de waarde der voorhanden voor werpen in de kas storten. Bij overlijden of eervol ontslag zal ook met meer dan een evenredig bedrag als deel in het gezamenlijk bezit worden uitgekeerd. In beide gevallen geschiedt eene taxatie door tweedoor Burge meester en Wethouders benoemde, personen. De heer Goudsmit. Ik stel voor, art. 9 te doen vervallem De heer du Rieu. Kan er niet alsnog in art. 8 eene wijziging worden gebragt volgens het concept van Burgemeester en Wethouders? De Voorzitter. Als de meerderheid der vergadering daartoe gestemd blijkt te zijn. De heer Hubrecht. Ik ondersteun zeer het denkbeeld van den heer du Rieuom niet alleen art. 8maar ook art. 9 van het eerste concept in de plaats te stellen. De Voorzitter. Ik zal den heer du Rieu verzoeken naderhand zijn voorstel te doen op beide artikelen, wanneer art. 9 der tegenwoordige ver ordening mogt zijn afgestemd. Art. 9 wordt hierop met algemeene stemmen verworpen. De heer du Rieu. Dan stel ik nu bepaaldelijk voorartt. 8 en 9 over te nemen van het concept van Burgemeester en Wethouders. De heer Sikkel Groos. Ik dacht, dat alleen in deliberatie was het voorstel der Commissie voor de huishondelijke verordeningen. De Voorzitter. Ik meen, dat voor de leden altijd de bevoegdheid be staat om zoodanige wijzigingen voor te stellen als hun dienstig voorkomt. Ik heb het ontwerp van Burgemeester en Wethouders niet in deliberatie gebrast- maar ik zie geene reden om juist niet ook bepalingen, daarin voorkomende, in de tegenwoordige verordening te mogen opnemen, indien daartoe opzettelijk een voorstel wordt gedaan. De heer Goudsmit. Slechts een enkel woord. Mij dunkt, wij vallen in dezelfde fout, welke redactie wij ook aannemen. In ieder geval toch oefenen wij eene soort van oppertoezigt uit aangaande de verüeeling en be waring der gelden. Als dus het beginsel vicieus iskunnen de bepalingen van het oude concept evenmin worden overgenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 4