eenig ik mij met het concept dei' commissie, veeleer dan met de reeling van Burgemeester en Wethouders. De heer Gevers. Hoe zal het dan gesteld zijn met het tarief? Zal de Baad clan ook bevoegd zijn het tarief te maken? Indien toch de waagwer- kers de bevoegdheid hebben de gelden onder zich te verdeelen zoo a"s zij goedvindendan heeft de Baad ook niet met het tarief te makencn dan zou het ontworpen tarief ook moeten vervallen. De heer Sikkel Groos. Men beroept zich gewoonlijk op het besluit van Dec. 1827. lfaar is ook van een tarief gesproken. Wanneer de Baad zich met de zaak bemoeit, dan zal hij ook het tarief dienen vast te stellen. Maar ik zou liever willen, dat de Baad zich in het geheel niet met de zaak inliet. De heer Stoffels. Één van beiden: of de Baad moet zich de zaak der waagwerkers aantrekken in het belang van den handel, of zich in het geheel niet met de zaak bemoeijen. Bemoeit de Baad zich met de zaak, dan geloof ik, dat, zoo het al niet goed is, dat de benoeming der waag werkers door den Baad geschiede, toch de wijze, waarop de geldelijke aan gelegenheden moeten worden geregeld, die, waarop het loon bepaald en verdeeld wordt, en andere financiële maatregelen door den Baad dienen te worden vastgesteld. Anders zal de verordening niet veel baten. Art. 6 b. v. bepaalt, dat niemand verpligt is de diensten der waagwerkers in te roepen of er van gebruik te maken. Dat wil dan zeggendat de verorde ning nooit van kracht is voor derden. Als er dus niet een zekere financiële band bestaat tusschen die menschendan liever geene verordening gemaakt. Maar zoo ja, dan dient ook art. 9, zoo als het door Burgemeester°en Wet houders is voorgedragen, behouden te blijven, als op gronden van billijk heid berustende. De heer Tollens. Ik deel de meening van den heer Gevers nietdat de Baad, zich onthoudende van inmenging, wat de verdeeling der opbrengst betreft, zich ook zou moeten onthouden van het vaststellen van een tarief. Dat tarief immers werkt tegenover derden, dat zijn de bruikers, en in zoo ver mag en moet zich, mijns bedunkens, de Baad hiermede wel inlaten; maar de verdeeling van de opbrengsten der waaggelden werkt voor de be ambten onderling; dat is iets van geheel anderen aard en juist dit wilde ik aan hen zelf overlaten. Ik zou dus niet gaarne afstand doen van de be voegdheid tot het maken van een tarief. De heer Meerburg. Ik ben er voor, dat de Baad zich bemoeije met de regeling der aangelegenheden van de waagwerkers, daar ik dit als eene zaak beschouw, die van het grootste belang is voor den handel. Ik ben dus voor het concept van Burgemeester en Wethouders gestemd. Maar ik moet hierbij toch de vraag doen, of er niet een kwaad bestaat, dat de vereeniging der waagwerkers beheerscht; een kwaad, dat reeds sedert vele jaren bestaat. Ik bedoel namelijkdat de post van waagwerker wordt weggegeven, terwijl er geweest zijn en nog zijn die de betrekking niet zeiven waarnemen; zij nemen alleen om den titel de betrekking aan, laten het werk voor een gering loon door sjouwerlieden verrigtenen deelen in het goede slot op het einde van ieder jaar. Er zijn er bepaald nu nog twee, die den naam dragen van waagwerkers, en nooit komen. Wanneer intus' schen de betrekking niet aan knappe menschen wordt opgedragen, zal de vereeniging nog meer achteruitgaan. Het is een ongelukkig verschijnseldat ten minste vroeger voor het meerendeel ongeschikte personen het werk'ver- rigtten die of beschonken waren of niet krachtig genoeg om het werk naar behooren te verrigten. En daarom geloof ik, dat het wenschelijk is aan de waagwerkers de verpligting op te leggen om zeiven de betrekking waar te nemen. De lieer Sikkel Groos. Als ik den heer Meerburg wel verstaan heb geeft hij de voorkeur aan het concept van Burgemeester en Wethouders'. Maar daarin is evenmin voorzien in het geval, door hem vermeld. De Voorzitter. De heer Meerburg heeft aan dat concept niet de voorkeur gegevenomdat er die bepaling in stondmaar wenschte veeleer tevens er die nog te hebben bijgevoegd. De heer de Fremery. Ik wensch eene kleine inlichting te geven naar aanleiding van hetgeen door den heer Meerburg is gezegd. Het is waar, dat er waagwerkers zijndie geen dienst doenmaar zij die geen dienst doen, krijgen ook geen geld. Er zijn twee rustende en tien werkende leden die niet komt, krijgt geen loon. Vroeger deelden zij wel in de batige sal do s van de reservekasmaar deze bestaat niet meer. De heer Meerburg. Het klinkt toch vreemddat men een post zou aannemen, dien men niet zelf waarneemt, maar door een ander laat waarnemen. De Voorzitter. Bij het uitsterven der bestaande leden van de vereeni ging behoeft dat bezwaar niet langer geducht te worden; want in het ver volg zullen nieuwe leden niet in het genot der gelden kunnen deelenwan neer zij de betrekking niet zeiven waarnemen. Ik moet intusschen opmerken dat bij de vraagof die artikelen zullen vervallen dan wel behouden of ge wijzigd worden, verschillende concepten niet te gelijk in deliberatie kunnen worden gebragt. Het best zal dus zijn, de artikelen van de aan de orde gestelde verordening één voor één te behandelen. Ik open dus de discussie over art. 1. Dat artikel luidt als volgt: De vereeniging der waagwerkers bestaat uit zooveel personen als door Bur gemeester en Wethoudersovereenkomstig de behoefte van den handel wordt bepaald. De heer Librecht Lezwyn. Zou nu niet hier moeten komen eene bij voeging in den geest als door den heer Meerburg is verlangd? De Voorzitter. Hoe zou de heer Meerburg die bijvoeging dan willen geformuleerd hebben? De heer Meerburg. Dat de waagwerkers zouden verpligt zijn hunne betrekking zeiven waar te nemen of die niet door anderen mogen laten waarnemen dan met voorkennis van Burgemeester en Wethouders. De heer du Bieu. Ik geloof, dat men zich zeiven moeijelijkheden maakt. Ik moet toch opmerken, dat de handel soms spoedig moet geholpen wor den en het dus een groot gerief iswanneer men die hulp ten allen tijde kan inroepen. Ik geloof daarbij, dat die vrees van den heer Meerburg inderdaad niet bestaat. Maar in ieder geval zou het te veel tijd wegnemen, indien men in een gegeven geval nog eerst aan Burgemeester en Wethou- ders verlof zou moeten vragen om van eene noodhulp gebruik te maken. Het is juist veelal in de grootste haast, dat men de hulp der waagwerkers inroept. De heer Gevers. Ik zie in dat art. 1, dat door Burgemeester en Wet houders het getal der waagwerkers bepaald wordt. Immers er staat: uDe vereeniging der waagwerkers bestaat uit zooveel personen als door Burge meester en Wethouders, overeenkomstig de behoefte van den handel, wordt bepaald." Maar daaruit vloeit nog niet voort, van wien de aanstelling uit gaat. De Voorzitter. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen, die art. 9 van het concept, in der tijd door Burgemeester en Wethouders gemaakt, gewijzigd heeft, heeft over het hoofd gezien, dat daarin de aan stelling aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen en die bepaling had moeten worden overgenomen. Ik had daarop later de aandacht der Commissie willen vestigen. De heer Librecht Lezwyn. De aanstelling door Burgemeester en Wet houders ligtmeen ikvan zelf in de bedoeling van het artikel opgesloten. De heer van der Hoeven. Wanneer dan de bedoeling isdat wer kelijk de benoeming geschiede door Burgemeester en Wethouders, dan zou men duidelijkheidshalve kunnen lezen: De waagwerkers worden benoemd door Burgemeester en Wethoudersen hunne vereeniging bestaat uit zoo vele personen als overeenkomt met de behoefte van den handel. De heer Sikkel Groos. Ik wenschte dan eenvoudig te lezenworden door Burgemeester en Wethouders benoemd; dan behoeft men geene bepa ling te maken nopens hun getal. Het een volgt uit het ander. De heer de Moen. Wanneer het denkbeeld van den heer Groos mogt ingang vindenzouden de woorden overeenkomstig de behoefte van den handel" moeten vervallen. Het amendement van den heer Meerburg, zoo als het nader op ver langen van den Voorzitter in schrift wordt gebragt, luidt aldus: »Zij zijn verpligt zeiven hunne betrekking waar te nemen en mogen die aan geen ander opdragen." De heer Gevers. Ik acht die bijvoeging niet noodig. Mij dunkt, die voorwaarde vloeit van zelve uit de zaak voort. Die eene betrekking heeft is verpligt die zelf waar te nemen. De heer de Moen. Ik ondersteun zeer het denkbeeld, dat de betrekking niet door anderen mag worden waargenomen, maar dit ligt reeds van zelf in de bepalingdat de waagwerkers zeiven verpligt zijn hunne betrekking waar te nemen. Ik ondersteun daarom zeer het eerste gedeelte van het amendement van den heer Meerburg. Het groot getal van gedurig afwisse lende sjouwers of noodhulpen in vroegere jaren heeft het vertrouwen in die vereeniging zeer benadeeld en met nog een erger kwaad bijna ten val gebragt. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat er eene vergissing is ont staan toen de heer du Bieu heeft gesproken van drukte en spoed bij den handel, en men dan geen tijd heeft om te wachten op het verlof van Bur gemeester en Wethouders om zich te bedienen van tijdelijke hulp. De heer Meerburg heeft dat gevalvan voorbijgaanden aardniet bedoeldmaar hij heeft gemeend, dat niet bij voortduring de betrekking door anderen zou worden waargenomen. Intusschen zie ik geen expedient in de bestaande möeijelijkheid, en ik vind mij dus verpligt legen het amendement te stemmen. De Voorzitter. Daar het amendement van den heer Meerburg niet door twee leden ondersteund wordt, mag het, volgens het bepaalde bij het reglement van ordegeen punt van nadere overweging uitmaken. Ik zal dus nu het artikel in> stemming brengen. De heer Gevers. \Ik wenschte nog voor te stellendat de waagwerkers door Burgemeester en Wethouders zouden worden aangesteld. De Voorzitter. Die aanstelling ligt van zelve in de woorden van het artikel opgesloten na de verandering daarin door de Commissie gebragt. Het artikel wordt hierop met de wijziging, door het lid der Commissie, den heer Sikkel Groos, voorgesteld, met algemeene stemmen goedgekeurd. Art. 2 luidt aldus: De waagwerkers zijn ondergeschikt aan den waagmeester of die hem, met goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, vervangt; zij doen jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders eene voordragt van twee hoofd lieden tot regeling van het werk, welke vergezeld gaat van eene aanbeve ling van den waagmeester. De heer de Fr emery. Als de Baad aanneemt, dat hij zich niet behoort te bemoeijen met de werkzaamheden van de vereeniging, dan zal ook het bepaalde nopens de aanstelling van de hoofdlieden hier moeten vervallen. De Voorzitter. Dan zouden wij hier maar het beginsel dienen uit te maken. Wij zouden anders nutteloos werk doen, indien wij nu iets deden wegvallenwaarop wij later soms weder terug zouden moeten komen. De heer Goudsmit. Ik zoude er dan voor zijn dit punt later te behan delen, omdat de laatste woorden van het artikel de zaak praejudiciëren terwijl het eerste gedeelte, dat op zich zelf staat, zeer goed in stemming zou kunnen worden gebragt. De Voorzitter. Dan zal ik de eerste helft van het artikel in stem ming brengen. De heer Goudsmit. Dit is juist wat ik bedoeld heb. Tegen het eerste gedeelte kan geene bedenking bestaanmaar het tweede bevat een begin sel, dat ik vicieus houd en anderen met mij. De beer Gevers. Ik zou dan wel in overweging willen geven de behan deling van art. 2 uit te stellen tot straks, na art. 9. De heer Goudsmit. Daar heb ik vrede mede. Dienovereenkomstig besloten zijnde, wordt alsnu overgegaan tot de behan deling van art. 3, hetwelk aldus luidt: De waag is geopendvan I April tot 30 Septemberdes morgens van 61 uur en des namiddags van 2J6 uur, van 1 October tot 31 Maart, 'smorgens van 7y1 uur en 's namiddags van 2|6 uur. De heer de Moen. Ik moet opmerken, dat van 1 October tot 31 Maart onmogelijk tot 6 ure 's avonds kan gebruik worden gemaakt van de Waag; want reeds ten half vijf is het midden in den winter donker. De heer Sikkel Groos. Waarom niet?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 3