sclien de vrijheid nemen aan den Raad voor te stellen met dit stuk thans niet voort te gaan. Ik ben voornemens een dergelijk voorstel te doen ten aanzien van een volgend nommer, en omtrent beide punten in overweging te geven alsnog de Commissie van Financiën te liooren. Waar het geldt eene zaak van financiëlen aard, behoort deze door de Commissie van Finan cien, krachtens de verordening regelende haren werkkring, te worden onder zocht, en ofschoon nu ook de zaak thans aan de orde met de door mij verder bedoelde niet geheel gelijk staat, daar in de eene alleen sprake is van eene andere regeling van bezoldiging, zonder eenige vermeerdering van het cijfer eenmaal toegestaan terwijl in de andere geheel nieuwe bezoldigingen worden voorgedragenblijft liet toch telkens een onderwerp van financiëlen aard Het zou daarom, meen ik, inconsequent zijn, indien ook deze zaak niet gesteld wierd in handen der Commissie van Financiën, daar wij ten aanzien van alle zaken van financiëlen aard gewoon zijn voorlichting van haar te ontvangen. Indien dus van de zijde der vergadering daartegen geene beden king mogt bestaan of anders hieromtrent mogt worden geoordeeld, stel ik voor deze voordragt alsnog te stellen in handen der Commissie van Finan ciën en haar uit te noodigen op dit punt hare zienswijze te willen doen kennen. Dienovereenkomstig besloten zijnde, komt de behandeling dezer zaak voor heden te vervallen en wordt overgegaan tot VII. Concept-verordeningen voor de waagwerkers. De heer Sikkel Groos. De Commissie voor de huishoudelijke verorde ningen heeft ontvangen eene concept-verordening van Burgemeester en Wet houders maar zij heeft noodig gevonden een ander concept te maken. Dit schijnt goed gevonden te zij'n, ten minste ons concept wordt, met voorbij gang van het eerstein deliberatie gebragt. Een eenige aanmerking is bij de Memorie gemaakt, dat namelijk verkregen regten bij ons concept wor den verkort. Ik moet verklaren dat ik dat volstrekt niet begrijp. Hot is onnoodig hier te onderzoeken wat eigenlijk verkregen regten zijnmaar ik mag vragen of hier iets verkregen is. Ik kan het niet denken. De vroe gere keur, waaruit iets ontleend zou kunnen zijn, is nooit op eene wettige wijze daargesteld. Onder de keur staat, dat zij is gearresteerd door Burge meester en Wethouders met bewilliging van den Raadmaar dat is niet eene wettige vaststelling door den Raad zeiven. In der tijd heeft de Hooge Raad beslist dat eene keur, die door Burgemeester en Wethouders met bewilliging van den Raad was gearresteerd, nietig was. Derhalve kan men aannemen dat deze keur ook niet als geldig kan worden beschouwd. Er kunnen alzoo uit die keur geene regten worden verkregen. Maar gesteld, dat de keur geldig waredan nog kan zij geene verkregen regten scheppenwant daarin wordt volstrekt niet toegezegddat de waagwerkers bepaaldelijk eene geldsom zullen krijgen bij het verlaten hunner betrekking. Het is dus onjuist te bewerendat de waagwerkersdie aankomenzouden moeten contribueren voor hen die er aan zijn. De heer de Fremery. Ik wil volstrekt niet uitmakenin hoeverre hier een verkregen regt bestaat; maar ik wil alleen dit zeggen, dat ik tot dus verre voor wettig heb gehouden eene keur, die door den Raad is vastge steld en waarop Gedeputeerde Staten zijn gehoord. Ik voor mij heb die keur daarom als van kracht beschouwd. En wat heeft nu aanleiding gege ven tot het onderwerpelijke concept? Het waren verschillende leemten en gebreken in de inrigting en regeling van het corps der waagwerkers ont dekt, die men wenschte weg te nemen, omdat ze dikwijls aanleiding had den gegeven tot verschil en beklag. Ik heb daarom met leedwezen gezien dat de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen van het primitief con cept van Burgemeester en Wethouders weinig of niets heeft overgenomen. Ik geloof, dat dit niet zal bijdragen om eene goede overeenstemming tot stand te brengen. Dat er overigens in deze geene verkregen regten zou den bestaan, kan ik volstrekt niet toegeven. Als ik toch in art. 10 der keur lees: dat de waagwerker bij de aanvaarding zijner betrekking f 120 moet stortentot verkrijging van een aandeel aan paardenwagens en ver dere gereedschappenwelke som bij hun ontslag of overlijden weder wordt teruggegevendan geloof ikdat hier wel degelijk zoodanige verkregen regten bestaan, omdat voorschreven bepaling de conditie is, waarop die personen zijn aangesteld; waarom zij, na de gelden te hebben gestort, bil lijkerwijze ook aanspraak hebben op restitutie bij hun ontslag of overlijden immers zoolang en voor zoover het fonds bestaat en toereikende is. Verder kan men niets eischen. Ik zal hier niets meer bijvoegen. Indien de keur niet in werking ware geweest, en men dus niet aan antecedenten gebonden waserken ik gaarne dat men andere en betere bepalingen zou kunnen vast stellen maar ik vind het nu eene groote hardheid om den waagwerkers een regt te ontnemen, waarop zij door hunne bijdrage aanspraak mogen maken. De heer Sikkel Groos. De Hooge Raad heeft bepaald uitgemaakt, dat eene dergelijke keur niet geldig is.' Wanneer zij dus ongeldig of onverbin dend is, kan daaruit geen regt worden verkregen; en de heer de Fremery heeft dit zelf bepaald toegestemd, door te erkennen, dat de waagwerkers niet meer kunnen krijgen dan voor zoover er voorhanden is. Dus de gemeente staat voor niets in. Maar dan kan er ook van geen verkregen regt sprake zijn. De Voorzitter. Die vraag, wat als verkregen regten te beschouwen zijn, is, meen ik, twijfelachtig. Het is mogelijk, dat de bedoelde keur door den Hoogen Raad ongeldig zoude kunnen worden verklaardmaar toch be weer ik, dat het inderdaad onbillijk zou zijn, dat deze Raad, wiens voor gangers tot die keur hebben medegewerkt, zich zou verschuilen achter het beweren van ongeldigheid en zich onttrekken zou aan hetgeen men toenmaals meende, dat de billijkheid medebragt. Er staat in art. 10: «Ieder aange steld wordende waag- en kraanwerker zal, alvorens in functie te treden, gehouden zijn in de bovengenoemde bus te storten eene somma van een honderd twintig gulden, tot verkrijging van aandeel aan paarden, wagens en verdere gereedschappen, welke somma van een honderd en twintig gul den bij hun ontslag of overlijden weder wordt teruggegeven." Die bepa ling is in der tijd door den Raad vastgesteld, en als wij nu thans verklaar den: onze voorgangers hebben die bepaling gemaakt, maar wij weigeren daaraan verder uitvoering te geven op gronddat aan de keurwegens gebrek in den vormregtsgeldigheid kan worden ontzegdzou mennaar mijne overtuiging, bezwaarlijk van onbillijkheid zijn vrij te pleiten. De heer Sikkel Groos. Er is niet één lid meer aanwezig van den toen- maligen Raadmaar bovendienhet is niet de Raad die de keur heeft vast gesteld, maar Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Ik vermeen integendeel dat uit de notulen zou blijken, dat de Raad er bepaaldelijk toe medewerkte. De heer Librecut Lezwyn. Ik heb mij zelf afgevraagd, wat eigenlijk de betrekking van den Raad is tot deze associatie. Èn dan is het antwoord, dat, naar mijn inzien, de regering alleen het toezigt uitoefent op den gan°- van zaken bij dat corps, maar geene garantie heeft gesteld voor de som, die eventueel zou te kort komen. Als nu eens mogt besloten worden de Waag op te ruimen, dan zou daarvan toch het gevolg moeten wezen, dat de zaak der vereeniging geheel te niet ging en ieder waagwerker zijn aan deel in de voorhanden waarden zoude terugkrijgen. Wanneer nu de ge meente geene garantie geeft, dan vraag ik, hoe men kan bepalen, dat "zij die later benoemd zullen worden ƒ120 zullen stortenom aan hendie uit de vereeniging gaan of stervenden vollen inleg terug te geventerwijl zij zeiven later slechts een gedeelte zullen ontvangen. De Raad kan, dunkt mij, niet medewerken om deel te laten nemen in eene associatie op zulke one- reuse conditiën. Ik heb op die aanmerking al eens tot antwoord gekregen dat er liefhebbers genoeg zullen zijn, die zich er mede te vreden stellen, omdat ze daarbij een postje verkrijgen; maar dan ook wordt de betrekking, zoo niet voor het geheelvoor een groot deel gekochten daarmede kan ik mij niet vereenigen. Ik zeg nog eens: als de Waag eens opgeruimd mogt worden, hoe zou dan de staat van zaken zijn? Zij die nu deelgenooten zijn zouden immers ook slechts een gedeelte verkrijgen van hunne storting, en zouden nergens eenig regt kunnen doen gelden voor het ontbrekende. Daar om ben ik als lid der Commissie er tegen geweestdat de tegenwoordige conditiën zouden blijven bestaan, en moet naar mijn inzien de oude zaak geliquideerd worden. De heer de Moen. Ik heb straks hooren bewerendat de keur van December 1827 niet door den toenmaligen Raad zou zijn gearresteerd. Maar ik vind toch het onderschrift nog al opmerkelijk; al is dat dan ook eenigzins afwijkende van den tegenwoordigen vormzooveel is dan toch zeker, dat er dit staat: «Aldus met bewilliging van den Raad der Stad Leyden gearresteerd bij hli. Burgemeester en Wethouders derzelve Stad op den 18 December 1827." Dus de Raad der Stad Leyden schijnt er toch deel aan gehad te hebben. De Voorzitter. Ik heb daar voor mij de notulen van de raadsverga dering van 18 December 1827. Daarin leest men het volgende: «Waarop gedelibereerd zijnde; Heeft de Raad zich met de bovenstaande kennisgevingen en het daar omtrent door Burgemeester en Wethouders verrigte, vereenigendegoedge vonden te arresteren gelijk gearresteerd wordt bij deze: 1®. 2°. 3°. De navolgende drie reglementen met derzelver daarbij gevoegde tarieven als voor de wijnwerkers; voor de tondersmeters en dragers van turf en kolen c. voor de waag- en kraanwerkers." De heer Sikkel Groos. Het betrof, toen de Hooge Raad de door mij bedoelde uitspraak deeddezelfde quaestie als nu. Men heeft toen gepro duceerd een extract uit de notulenmaar het is geblekendat die notulen niet konden gelden als in strijd met de publicatie. De heer Goudsmit. De juistheid der opmerking van den heer Groos, dat namelijk de keur laboreert aan eene nietigheid, kan niet worden betwij feld. Dat er onder geschreven staat«met bewilliging van den Raadheeft niets te beduidende Raad had niet te bewilligenmaar moest zelf beslui ten en vaststellen. Ik kom intusschen door dezelfde praemisse tot eene tegenovergestelde slotsom als de vorige spreker. Immers, als de keur onwet tig was, zoo was hetgeen er uit voortvloeide, namentlijk de storting, even zeer onwettig en kan alzoo het onwettig betaalde wettig worden terugge vorderd. De heer Sikkel Groos. De gelden zijn niet gestort in stads kas, maar in de kas der waagwerkers. De Voorzitter. Het zal misschien het eenvoudigst zijn, bij wijze van algemeene beschouwing, nader eene hoofdelijke omvrage te doen over deze quaestie, daar ik geloof, dat zij een hoofdpunt in deze zaak uitmaakt. De heer Hubrecht. Ik vereenig mij geheel met hetgeen door den Voor zitter is in het midden gebragt en het gevoelen van Burgemeester en Wet houders uitdrukt. Ik geloof, dat het billijk is, dat die waagwerkers de ƒ120, die zij gestort hebben, terug kunnen krijgen. De heer de Fremerï. Ik blijf het nog wenschelijk achten om hetgeen in het concept van Burgemeester en Wethouders bij de artt. 8 en 9 be paald is in de verordening op te nemen. De heer Hartevelt. Het zou mijne individuële opinie zijn, dat min stens art. 9 van het concept geheel kon vervallen. Het bestuur dezer stad heeft m. i. niets te maken met de kas en het financiëel beheer; de waag werkers moeten weten wat zij met hunne kas doen, en hoe zij kas maken; de regering zal toch geen garantie geven voor tekorten, maar alleen toe zien, zoo lang er eene stads-waag is, dat daar zijn: geschikte werkers, op vaste uren van den dag, en het noodige materieel ten dienste van den han del. Ik wenschte'*', dat wij ons met geen financiële regeling hoegenaamd inlieten. De heer van der Hoeven. Als er geene bepaalde redenen zijndie aan leiding hebben gegeven tot eene dergelijke inmenging met dit financiële punt, zou ik het met den heer Hartevelt kunnen eens zijn, dat de meest eenvoudige regeling onzerzijds was dienaangaande niets te regelen. De heer Goudsmit. Ik ben het met de vorige sprekers eensdat wij ons van deze gansch-huishoudelijke financiële regeling moeten losmaken. Wij hebben in deze aangelegenheid niets anders te doen, dan den handel, als hij van de waag gebruik wil maken, daartoe in de gelegenheid te stel len. Hoe de te verdienen gelden tusschen de waagwerkers moeten worden verdeeld, is hunne zaak, niet die van den Raad. Het is op denzelfden grond, dat ik wensch, dat art. 8 niet opgenomen worde. Overigens ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2