markt te vergrootenik twijfel cif die aanwinst zoo groot zal zijn als de behoefte is. Daartoe zon ook kunnen strekken eene verbreeding van de Beestenmarkt door aanplemping van die zijde van het water, dat breeder is dan noodig schijnt. De heer Hubrecht. In de Marendorpsche Achtergracht zijn gemetselde puttenen het voornemen bestaat om in de IJzeren gracht ook beerputten te plaatsen. Wat de uitlozing van vuil water in die putten aangaat, dit Zal moeijelijk kunnen worden belet. In een gesticht, zooals het Weeshuis, waar eene afzonderlijke inrigting daarvoor is gemaakt, even als in het Minnehuis, kan het doel bereikt wordenmaar men kan dat niet op particuliere huizen toepassenzoodat het vermengen dèr stóffen met vuil water niet zal kunnen tegengegaan worden. De heer van Kaathoven. Het is intussehen te vreezendat zoo doende een zeer kostbare beer verloren gaat. De heer Librecht Lezvvijn. Ik kan mij mèt het voorstel niet vereèni- genniet zoozeer omdat ik tegen de demping van de IJzeren gracht zelve zoude zijn, maar omdat ik, in verband met den financiëlen toestand en administratie, er moeijelijk mijne goedkeuring aart kan hechten. Bij de behandeling der begrooting heb ik reeds gewézen op het hoog cijfer van den post voor onvoorziene uitgaven. Ik heb toen aangetoond, waarvoor die post naar mijn gevoelen behoort bestemd te zijn, namelijk voor het geval van buitengewone omstandigheden of ongelukkenzoo als stormen ziekten en dergelijken; maar de hier te maken kosten behooren niet op de begrooting voor te komen en niet van de onvoorziene uitgaven afgenomen. Ik heb toen ook gezegd, dat de f 19000 een zeer verleidelijke post was, want er wordt telkens zoo veel van afgenomen dat ze aan het eind van het jaar altijd geabsorbeerd is. Ik kan mij niet vereenigen met eene der gelijke administratie. Ik had deze uitgaaf liever willen gebragt zien op de begrootirig voor 1864; dan kwam ze daar waar ze behoort, maar met zoo danige handeling weet ik niet wat onvoorziene uitgaven moeten beteekenen. De heer Tichler. Ik kan mij met de voordragt wel vereenigen. Ik geloof tochdat het voor de stad van veel belang isdat de veemarkt vergroot worde. Maar ik ben het ook eens met den heer van Kaathoven dat de kom of grachtdie aan de Beestenmarkt grenstte breed is. Als nu b. v. eene regte lijn evenwijdig aan de tegenovergestelde kon worden genomenen dit werd aangeplemptdangeloof ikware er veel terrein gewonnen. Ik geef dit slechts in bedenking. De heer Wttewaall. Ik kan mij in alle opzigten met het voorstel ver eenigen, vooral in verband met de meerdere ruimte, die op de Beesten markt zal worden verkregen ter plaatsing van het vee. Die markt heb ik nog al veel bezocht, én het is mij dan meermalen geblekeh, dat bij den belangrijken aanvoer en dé beperkte ruimte de hokken der lammeren zoo eng aan elkander zijn verbonden dat er alleen bij overklimming gelegenheid is tot het naderen van het vee. Op verschillende plaatsen zijn zelfs de in- en uitgangen der woningen geheel versperd; alleen in de Galgstraat worden soms ongeveer vier duizend lammeren geborgen; de hokken vindt men dan geplaatst voor de deuren der huizen, zoodat ter naauwernood de bewoners de noodige ruimte hebben om te passeren en het overgebleven gedeel te voor de passage der rijtuigen te naauw is. De ligging van onze markt is bijzonder gunstig en ik acht het eene gelukkige zaak dat er op de voorgestelde wijze meerdere ruimte zal worden verkregen. Wat het geopperde denkbeeld van den heer van Kaathoven betrefc, gesteund door den heer Tichler, om de waterbogt voor de markt aan te plempen, en op die wijze de markt te vergrooten, daarmede kan ik mij niet vereenigen. Die breedte is reeds nu niet aanzienlijk; daar treft men op drukke dagen soms tachtig groote en kleinere vaartuigen aan, terwijl andere elders plaats zoeken. De vernaauwing van deze kom zoude groote moeite veroorzaken met lossen en laden en den handel eene stremming doen ondervindenwaarom het denkbeeld eener aanplemping, mijns inziens, geene aanbeveling verdient. De heer van Kaathoven. Ik wil niet betwijfelen of de telling van 80 schepen juist is. Maar wanneer nu handel in die schepen gedreven wordt, dan zou die daar niet noodig zijn, wanneer de markt breeder was. De heer Tollens. Ik ben met het plan zeer ingenomen, doch zou niet gaarne mijne stem geven aan het denkbeeld eener aanplemping, waardoor die waterkom bij de Beestenmarkt in ruimte zou verliezen. Die ruimte is daar wel noodig en een sieraad daarenboven. Ik aeht de aanplemping ook niet noodigdaar de voorgenomen demping der IJzeren gracht grond genoeg zal doen winnen. Wat den heer Lezwyn betreft, die de bevoegdheid be twist om deze uitgaaf te bestrijden uit den post voor onvoorziene uitgaven, zoo geloof ik, dat die post hier juist zijn contingent kan leveren voor het te kort komende. Bij het vaststellen der begrooting heeft men aan de dem ping der IJzeren gracht niet gedacht. Het is hier dus ook werkelijk eene onvoorziene uitgaaf, die daarom uit den post voor onvoorziene uitgaven moet gevonden worden. Ik geef den heer Lezwyn gaarne toe, dat in de eerste plaats de post van onvoorziene uitgaven dienen moet en bestemd is voor ziekten of andere vooraf niet te berekenen calamiteiten; maar ik kan niet toegevendat onder onvoorziene uitgaven niet evenzeer zouden kunnen begrepen worden zoodanige kosten van reparatie als anderzinswaarop te voren niet gerekend was. De heer de Fremery. Ik kan moeijelijk instemmen met het denkbeeld van den heer Lezwyn dat het raadzaam zoude zijn thans nog geene beslis sing te nemen omtrent de voorgestelde uitbreiding van de markt, en het meer regelmatig zoude zijn de uitgaven voor dit werk aan te vragen op de begrooting. Ik geloof, dat, als de vergrooting wenschelijk is en de Baad het eens is nopens het nut der uitgaaf, de zaak niet moet worden uitge steld, omdat, wanneer eerst bij de begrooting de gelden worden toegestemd, het werk zelf niet voor den volgenden zomer gereed zal kunnen zijn, ter wijl de meeste behoefte aan plaats reeds in de maanden Mei en Junij bij de drukke voorjaarsmarkten Zich doet gevoelen. Ik meen dus dat er alle reden is om nu reeds met het werk aan te vangen en men de geschikte gelegenheid, om eene nuttige verbetering daar te stellen, niet ongebruikt moet laten voorbij gaan. Dé heer Hubrecht. Door den héér Wttewaall is reeds opgemerktdat hetgeen door den heer van Kaathoven is aangevoerdminder verkieslijk zoude wezen. De aanplemping van een gedeelte der kom voor de Beesten markt zoude een zeer groot ongerief gevenomdat aldaar groote behoefte bestaat voor ligplaats van schepen, vooral bij marktdagen, gelijk ik mij hiervan overtuigd heb bij de laatste zoo druk bezochte marktdagen. In het bestek is de tijd van oplevering op 31 October gesteld; gelijk de Voor zitter weet, is de indiening van het plan, door de nu tegelijk voorge stelde demping, eenigzins vertraagd. In het belang van het werk geef ik in overweging, om den tijd van oplevering met 14 dagen te verlengen en alzoo te stellen op 16 November, met bijvoeging, dat het brons- en ver- niswerk eerst in het voorjaarop aanzegging van wege dé Commissie van Fabricage, zal moeten geschieden. De heer van Outeren. Ik bën zeer gestemd voor de voordragt ten aanzien der ijzeren brug en evenzoo voor de demping van de Ijzeren gracht, maar ik ben het daarentegen niet eens met het denkbeeld der Commissie van Financiën, om den heer Beuzemaker ten zijne kosten te belasten met het middel om de fabriek uit de Oude Vest van versch water te voorzien. De kosten daarvan zijn nu begrepen in de som voor de demping uitge trokken en beloopen geen belangrijk bedrag. En zoo de heer Beuzemaker al niet, volgens strikt regt, op de vergoeding dér kosten van dien aan te leggen duiker aanspraak maken kan, dan meen ik toch, dat uit het oog punt van billijkheid daarin van wege de stad behoort te worden voorzien. Ik geef toe dat zoodanige vergoeding misschien een antecedent kan daar- stellenwaaróp men zich later beroeptmaar dit mag nti geen bezwaar opleveren; want telkens kan de mate van billijkheid aart het oordeel van den Baad worden onderworpen, die dan in ieder géval op dé omstandighe den zal hebben te letten. De heer Hubrecht. Ik vermeen dat de billijkheid medebrengtom nu eenmaal de heer Beuzemaker eene fabriek heeft met het genot van on middellijk versch water uit de gracht te kunhen trekken, wat hem buiten zijn toedóen wordt ontnomen, de stad het leggèn van den duiker moet be kostigen. De heer Krantz. Ik wensch nog even het woord te mogen hebben, mijnheer de Voorzitter, om te zeggen, dat het mij leed doet den schijn te hebben, de belangen van de nijverheid niet te behartigen, Maar het is juist het antecedent dat men zoude stellen waarvoor de commissie heeft gewaarschuwdwant als men het principe van vergoeding aanneemt zal dit van zeer nadeeligen invloed kunnen zijn bij het tot stand brengen later, van meer belangrijke werken, die ten algemeenen nutte strekken. De heer Driessen. Als ik mij niet bedrieg, bevindt zich aan de ver lenging der IJzeren gracht nog eene andere fabriek, die ook in dezelfde ca tegorie zou vallen. Ik bedoel de Canieleon. De Voorzitter. Die ligt aan de gracht, die naar het plantsoen loopt, en komt dus hier niet in aanmerking. De heer Meerburg. Mijnheer de Voorzitter, ik wenschte nog aan de Commissie van Fabricage op te merken, dat in de maand November die markt bijzonder vol is. Als zij dus het werk eenigzins kon bespoedigen, ware dit eene zeer wenschelijke zaak. De heer Hubrecht. Het dempen der IJzeren gracht zoude in den lijd van vier maanden kunnen geschieden. De Voorzitter. Ik zal thans in de eerste plaats in stemming brengen de voordragt tot het maken eener ijzeren brug over den Ouden Singel bij de Turfmarkt, onder bepaling tevens, dat de oplevering, in plaats van op 31 October, op 16 November zal plaats hebben, en het brons- en vernis- werk in het voorjaar zal geschieden. De heer le Poole. Zal dan ook gelijktijdig over de demping worden beslist? De Voorzitter. Neen; maar ik had nog verzuimd den heer Krantz gelegenheid te geven een voorstel te doen betrekkelijk de trottoirs. De heer Krantz. Ik doe het voorstel, mijnheer de Voorzitter, om eene brug met trottoirs te leggen, die ik meen dat voor de veiligheid van voetgangers noodig zijn; De Voorzitter. Ik wensch alleen op te merken, dat de rijweg door trottoirs versmald zou worden. Wanneer men dus aan de ééae zijde aan de voetgangers het voorregt geeft eener breedere passage, is dit daarente gen een nadeel Voor dé rijtuigen. De heer Krantz. Wanneer een rijtuig op de brug is, wacht het andere om die te passerenmaar de voetgangers worden niet ontzien. De Voorzitter. De voetgangers zouden dan ook moeten wachten. De heer Krantz. De Commissie van Fabricage had ook de trottoirs in haar programma opgenomenmaar van het plan afgescheidenomdat het te veel geld zou kosten. De Voorzitter. Ik wilde maar het bezwaar opperen en daarop in dachtig maken, dat door de toevoeging van trottoirs de brug onvermijde lijk zou worden versmald. De heer van der Hoeven. Is die brug even breed als die gemaakt is achter de Paardensteeg? De Voorzitter. Ik geloof dat zij in haar geheel dezelfde breedte zal hebben als het rijpad van de brug aan de Paardensteeg. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat het dan moeijelijk is er nog meer breedte af te nemen. De heer Hubrecht. De brug, zoo als nu is voorgesteld, zal eene breedte van vier el hebbendoch met trottoirs zal het berijdbare gedeelte 2.90 el worden. De Borstelbrug heeft tusschen de trottoirs eene breedte van 3.80 el. De heer Meerburg. De ondervinding heeft mij geleerd, dat de trottoirs op bruggen te Botterdam op verre na niet zoo breed zijn; en dus zouden zij hier evenzeer smaller kunnen worden gemaaktdaar hier toch zooveel passage niet is als te Botterdam. B. v; op de bascule-bruggen naar het Oude Hoofd zijn de trottoirs veel smaller. De heer Hubrecht. De trottoirs zullen ieder negentig duim breed zijn breeder was wenschelijkmaar het zoude op de kosten van grootën invloed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 3