noodig was te mogen voorstellen. Het spijt mij intusschen, dat ik het rapport van de Kamer van Koophandel niet kan laten voorlezen. De Voor zitter der Commissie van Fabricage, in wier handen dat stuk gesteld was, heeft tijdelijk de stad verlaten en ik was niet bedacht het vooraf op te vragen. Het verheugt mij echter, dat hier een lid der Kamer van Koop handel op dit oogenblik tegenwoordig is, hetwelk aan mijn geheugen ver moedelijk zou kunnen te gemoet komen. Zooveel weet ik althans, dat de Kamer de kraan niet noodig heeft geacht, maar dat zij wel wensehelijk heeft geoordeeld het gebruik der sprieten bij het Rotterdamsche en Amster- damsche veer zoodanig gewijzigd en verbeterd te ziendat zij met vrucht kunnen worden gebezigd. Ik kan inij die zaak niet in hare technische bij zonderheden herinneren; maar indien ik het wel heb, zal de verbetering dier sprieten eene minder kostbare zaak zijn, die evenzeer aan het doel voldoet. Het is dus alleen de vraag, in hoever er termen bestaan om aan het tweede verzoek der Kamer van Koophandel te voldoen. Deze zijn de redenen, waarom wij voorstellen de woorden en kraan in het ontwerp-regle- ment te doen vervallen. De heer Krantz. Ik wensch aan te vullen hetgeen door u gezegd is, mijnheer de Voorzitter, dat namelijk de Kamer van Koophandel en Fabrie ken de daarstelling eener groote kraan, waaraan groote kosten zouden ver bonden zijn, niet noodig achtte, omdat daarvan zelden gebruik wordt ge maakt. De meeste fabrieken liggen aan het water, en groote vrachten kunnen direct per schuit worden aangevoerd. Maar de bedoeling der Ka mer is toch de bestaande spriet te behouden en die te verbeteren door het aanbrengen van een raderwerk. De heer de Fremery. Nu de Kamer van Koophandel meent dat er aan eene stads-kraan geene behoefte meer isen de sprieten aan het Amsterdam- sche en Rotterdamsche veer zijn overgedaankomt het mij meer geschikt voor, ook al moet aan de laatste eenige verbetering worden aangebragt, het toezigt op te dragen aan den commissaris, onder bepaling dat een ieder regt zal hebbenonder diens toezigtdaarvan gebruik te maken. De heer Sikkel Groos. Ik stel voor, deze ontwerp-verordening alsnog te stellen in handen der Commissie voor de huishoudelijke verordeningen. Het verlangen daarnaar is vroeger door die Commissie te kennen gegeven. De Voorzitter. Ik heb er niet3 tegenmaar ik meende in der tijd te hebben gehoord, dat er bij de Commissie geene bedenking bestond, en zij alleen wenschte, dat het reglement zou worden gesteld in hauden van de Kamer van Koophandel. Aan dien wensch is voldaanen de aan merking dier Kamer heeft geleid tot eene wijziging in het reglement. Ik moet echter bekennen dat dit door mij verondersteld gevoelen der Commissie niet zoo bijzonder duidelijk in hare missive is uitgedrukt; en ik ben dus bereid aan het verlangen der voorstellers te voldoen om het reglement als nog in hare handen te stellen. Zoodra men een nader advies wensehelijk acht, ben ik bereid de zaak alsnog uit te stellen. De heer Goudsmit. Ik wenschte eene enkele vraag te doendeze na melijk, of het reglement voor de waagwerkers met het tarief niet behoort tot de belasting-verordeningen. Volgens art. 238 der gemeentewet worden voor plaatselijke belastingen gehouden of daarmede, wat de toepassing van artt. 232237 betreft, gelijkgesteld, onder anderen, de in naam der ge meente gevorderde weegloonen en andere gelden voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of inrigtingen, en dat van door of van wege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ik moet in de eerste plaats de vraag doen, of niet het reglement zou moeten worden geschoeid op de leest eener belasting-verordening. Ik weet wel, dat dit bij het vroe ger reglement niet is geschiedmaar, daar sedert de gemeentewet een andere regtstoestand geboren iswenschte ik wel daaromtrent te worden ingelicht. De Voorzitter. Ik wil gaarne uwe bedenking overnementen einde die nader bij ons collegie te overwegen. Indien dat gevoelen gedeeld wordt dan zal daarvan het natuurlijk gevolg zijn, dat ook de Commissie van Fi nanciën zal moeten worden gehoord. De heer Goudsmit. Ik erken, dat de zaak in de uitvoering eenigzins moeijelijk is, maar dit doet voor het regt niets af; doch ik heb dan eene tweede vraag. De Kamer van Koophandel heeft in het algemeen gezegd dat zij geene bedenkingen had. Dit is niet voldoende; de noodzakelijkheid om een advies in te winnen van de Kamer van Koophandel steunt op een koninklijk besluit van 1827 (Staatsblad n°. 25), en daarbij is voorgeschre ven dat de Kamers van Koophandel bepaald moeten worden gehoord over het tarief van dergelijke regten. De vraag zal dus tevens zijn, of de Ka mer van Koophandel ook over dit punt niet meer consideratiën zou moeten kenbaar maken dan zij in algemeene termen heeft gedaan. De Voorzitter. Het is mij geblekendat het rapport der Kamer vgn Koophandel niet van den aanvang af bij de stukken heeft gelegen; maar zoo als het hier voorhanden isheeft zij zich bepaald uitgelaten over het tarief, voor zooveel het vervoer van pand tot pand betreft, 't geen»zij daarin wenschte te zien opgenomen. De heer Goudsmit. Ik meendat zij in het algemeen wel eene aanvul ling van het reglement verlangd heeft, maar zich niet over het tarief heeft uitgelaten. Intusschen moet zij volgens gemeld besluit speciaal omtrent dit punt worden geraadpleegd. De Voorzitter. Dan ontbreekt er slechts dat bepaalde woord aan het geen van de Kamer vart Koophandel uitging. Zij zal begrepen hebben, dat reglement en tarief één geheel uitmaakten. Immers er staat: n Tegen het vaststellen van het haar medegedeeld concept-reglement be staat bij de Kamer geen bezwaar. Maar zij wenscht daarin eene kleine aan vulling. Volgens het bestaand gebruik vervoeren de waagwerkers niet en kel goederen van en naar de waag, maar ook, des gevraagd, van een par ticulier pand of van de veeren naar andere panden. Daar in het concept reglement van dit punt geen gewag wordt gemaakt, zou men hieruit later kunnen besluitendat dit voortaan verboden wasen dit zouden wij niet wensehelijk achten. Wij zouden dus gaarne in het reglement eene bepaling zien opnemen, dat het aan de waagwerkers vrijstaat, op aanzoek der be langhebbenden ook van pand tot pand en van en naar de veeren te ver voerenin zoo verre er personeel beschikbaar blijft, welks dienst voor het vervoeren van en naar de stads-waag op het oogenblik niet vereischt wordt." Al wat zij dus wenscht, schijnt te slaan op het tarief, en zij verklaart dat tarief overigens in eenen goedkeurenden zin te hebben beoordeeld. De heer Goudsmit. Ik heb eene derde algemeene opmerking. Dit re glement is een nieuw reglement, waardoor het vroegere is afgeschaft. Nu bevat het reglement een en ander wat wel verondersteld, maar niet bepaald wordt: b. v. het bestaan van een geraagtigde van den waagmeester, die eerst nu afzonderlijk zal moeten worden aangewezen. Het reglement schept een nieuwen toestanden daaraan moet bepaalde aanwijzing voorafgaan wil de regeling volledig zijn. De Voorzitter. Ook dit punt zal in aanmerking worden genomen. De heer de Moen. Ik geloof niet, dat dit onderwerp vatbaar is om in eene verordening voor belasting te worden gegotenWant dan zou men de waagwerkers voor stedelijke ambtenaren moeten verklaren, hen als zoodanig bepaald aanstellen en uit stads-kas beloonen, al hunne gereedschappen, wa gens, paard, enz. als stads-eigendom overnemen en onderhouden, terwijl hunne inkomsten dan ook in stads kas zouden moeten worden gestort maar hoe dan die verschillende kleine inkomsten te controleren? zoo als in zake van belasting het geval moet zijn. Dat is echter ten deze in het geheel niet het geval. Ik beschouw dit concept niet andprs dan als een reglement van orde of instructie in het belang van private personen jegens een corps, waarop het bestuur gezag en toezigt uitoefent in het belang der burgerij. Het weegloon aan de waag wordt wel voor stads rekening ontvangen en in stads-kas gestort als belasting, en in zoo verre aan art. 238 voldaanter wijl ook de waagmeester uit stads-kas zijne inkomsten geniet als stedelijk ambtenaar; maar de waag zou ook kunnen bestaan en een ieder zou er zich van kunnen bedienen, al was er niet één waagwerker, door zijn eigen volk, waartoe ook het concept-reglement aan de orde de volkomen vrijheid laat. De heer Goudsmit. Ik wensch alleen deze opmerking te maken, dat ik die onderscheiding in de wet niet kan lezen. De wet houdt voor plaatselijke belastingen alle in naam der gemeente gevorderde regten of gelden voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerkenbezittingen of inrigtin gen, onverschillig of zij definitivelijk komen in de stads-kas of niet. Maar er is reeds door den Raad beslotendat mijne opmerking zal uitmaken een punt van overweging bij de Commissie, zoodat ik het niet noodig acht in eene nadere ontwikkeling te treden. De heer de Moen. Wanneer ik die waagwerkers in het werk stel, zijn zij voor dat werk mijn privé bedienden en geen gemeente ambtenaren. De waao- is geheel voor rekening der gemeente, dat is iets anders, en wordt ook°sedert jaren naar art. 238 geregeld; maar dat kan niet het geval zijn met de waagwerkers. Het is eene private werk-ondernemingzooals er meer zijn, turfdragers bijv. enz. Intusschen, ik heb mijn gevoelen gezegd en geef het voor beter. De heer de Fremery. Het verschil is daarin gelegen, dat de waag is eigendom van de stad, waarom ook de weegloonen in stads-kas behooren gestort te worden, gelijk werkelijk geschiedt; de waagwerkers daarentegen gebruiken eigen paard, wagens en verder materiëel, in het onderhoud waar van zij uit eigene verdiensten moeten voorzien. Over hun loon kan dus naar mijn inzien niet worden beschikt, daar de diensten, door hen bewezen, niet door of van wege het gemeentebestuur worden verstrekt, gelijk gevorderd wordt in art 238 van de gemeentewet. De heer de Moen. Daarom heb ik ook gezegd, dat, wanneer het regle ment gegoten wierd in eene belasting verordeningalle werklieden der waag voor rekening der gemeente zouden moeten worden aangesteld, gereedschap pen enz. vrij hebben en verpligt zouden zijn het geld in stads kas te storten. Wordt zonder hoofdelijke omvrage besloten de verdere behandeling dezer zaak te verdagen en de verschillende bedenkingenin deze vergadering daaromtrent geopperdte stellen in handen der Commissie Voor de^ huis houdelijke verordeningen. II. De Voorzitter. AlSnu is aan de orde de voordragt tot opheffing van den ijk op de botervaten. Ik zal thans laten voorlezen het adres van Brandhoff Isselman. Dat adres is van den volgenden inhoud; Geeft mét verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende J. J. Brandhoff Isselman, winkelier alhier, dat hij heden kennis bekomen heeft van een voorstel tot afschaffing van den facultativen ijk op de botervaten, hetwelk in de raadsvergadering van 30 April ek. zal worden in behandeling gebragt. Requestrant zou, indien hij al de nadeelen wilde opsommen, welke sints de opheffing van het prov. reglement op den ijk der botervaten zoowel de kuipers als de koopers en verkoopers van boter getroffen hebben, noodeloos in herhalingen vervallen van betgeen door hem en voorname bo- terkoopers uit deze en andere gemeenten bij vorige gelegenheden reeds is in het midden gebragt. Requestrant bepaalt zich derhalve thans alleen tot het eerbiedig maar dringend verzoek dat, vóór het nemen van een^ definitief be sluit, een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek moge worden ingesteld haar den toestand van het tegenwoordig botervaatwerk en den invloedwelken deze toestand heeft op den handel in een artikelwaarvoor onze stad steeds is beroemd geweest. Requestrant vleit zich dat dat onderzoek zal leiden tot de overtuiging, dat een verpligte ijk, immers vooralsnog, niet kan gemist wor den enj in stede van de vrijheid van handel te belemmereneen krachtigen waarborg zal opleveren tegen bedrog en kwade praktijken en bevorderlijk zal zijn aan den bloei van onzen boterhandel." De Voorzitter. Ik meendat het onderhavige request de behandeling van onze voordragt niet behoeft in den weg te staan. Er wordt door den adressant verlangd een nader onderzoek. Maar waarover? Over het al ot niet behouden van den verpligten ijk. Nu begrijp ik niet, waarom wij den onverpligten ijk niet kunnen afdoen. Als het toch blijkt, dat in het alge- loopen jaar reeds van de maand Augustus geen enkel vat voor dien ijk is aangeboden, dan weet ik niet wat duidelijker aanwijzing kan worden ver langd. Bestaan er inderdaad nog redenen van beklag over kwade praktijken, waarom vorderen dan de koopers niet dat er geijkt vaatwerk worde geléverd. Zij waren daartoe immers in de gelegenheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2