De heer Goudsmit. Ik wenschte een enkel woord in het midden te brengenwaardoor de wensch der Commissie zou kunnen worden bevredigd. Men wil de zaak in haar geheel laten en aan de later te benoemen amb tenaren noch verhooging noch verlaging van tractement toewijzen. Als nu de raad besloot, dat deze verhooging alleen strekt tot vergoeding van het verlies door de tegenwoordige titularissen te lijdendan ware niets geprae- judicieerd en tevens aan het verlangen der Commissie voldaan. De Voorzitter. Het woord verhooging is eigenlijk minder goed geko zen want het geldt meer eene vergoeding voor het gemis van het genot van vrije woning, dat deze ambtenaren hebben gehad. Het is dus in we zenlijkheid niet eene verhooging van tractement Ik moet intusschen op merkendat het niet voor den eersten keer is, dat eene dergelijke zaak is te berde gebragt. Al vroeger, bij de verhuring van het huis bij de Witte poort, is reeds eene vergoeding van 50 gegeven en is het huis aan een ander voor hooger bedrag afgestaan. Het punt van schadevergoeding is dus geene nieuwe zaak, die nu eerst ter sprake komt. En wij waren van oordeel, dat dezelfde gronden, die toenmaals voor eene schadevergoeding hebben gepleitook moeten gelden voor allen die in een gelijk geval verkeeren. De heer de Moen. Het doet mij genoegen, mijnheer de Voorzitter, dat onze denkbeelden niet ver van elkander zijn. Onze bedoeling was de tegenwoordige commiesen portiers, die nu schade lijden, vergoeding te ge ven. Wanneer deze dus komen te overlijdenof wel eene nieuwe betrek king mogten erlangen, dan voorzie ik, dat Burgemeester en Wethouders een ander voorstel zullen doen, maar niet dat aan iederen volgenden com mies-portier een dergelijk hooger bedrag boven het gewone tractement worde toegekend, alleen aan de tegenwoordige, die genot van vrije woning hadden en nu door den verkoop zullen missen. De Voorzitter. Dit komt ook overeen met hetgeen ik zeide: dat het woord verhooging een niet goed gekozen woord ismaar dat het hier al leen betreft eene vergoeding voor ondervonden gemis. De heer de Fremerv. Hoewel de Commissie van Financiën gunstig ge adviseerd heeft op het voorstel van het dagelijksch bestuur tot wijziging van de jaarwedden van de commiesen-portiersis daarneven de wensch uit gedrukt om vervolgens bij vacature die betrekking te doen wegvallen, en alsdan in de dienst te voorzien door commiesenwaardoor eene bezuiniging zoude verkregen worden van ƒ350.Om met grond te kunnen beoordee- len of deze maatregel in het belang zoude zijn van de gemeente, acht ik het noodig te doen uitkomen dat de commiesen portiersdie met meerder juistheid adsistent-gaarders zouden kunnen genoemd worden, dezelfde dien sten bij nacht moeten bewijzen als de gaarders bij dag, terwijl zij ook ge regeld gedurende enkele uren op den dag en bij afwisseling ook op den Zondag in den voor- of namiddag als hunne plaatsvervangers moeten optre den; aan hun wordt dus hetzelfde, zoo niet meerder vertrouwen geschonken als aan de gaarders. Ik geloof dus dat de billijkheid eischt de belooning hooger te stellen dan voor de commiesenzoo is het ook immer begre pen. Ook hebben niét alle commiesen de geschiktheid om in hunne plaats op te treden. Ik meen dus dat op de voorgestelde wijze niet behoorlijk in de dienst zoude voorzien wordenen acht het bovendien niet raadzaam aan de commiesen het uitzigt op deze bevordering te ontnemen; hun ijver en waakzaamheid zouden er welligt onder lijden. De heer Goudsmit. Ik herhaal, hetgeen ik zoo even zeide, dat dooi de aanneming van mijn voorstel op niets wordt vooruitgeloopenen dat deze verhooging niets gemeen heeft met het tractement, in het vervolg toe te kennen. Ik stel daarom alsnog bepaaldelijk voor te besluiten, dat, ter zake van het ontruimen dier huisjes, aan de tegenwoordige commiesen-por tiers eene tegemoetkoming worde verleend voor het verlies, daardoor te lijden. De Voorzitter. Ik geef gaarne toe en ik geloof ook dat wij in dien geest zouden kunnen besluiten. Ik vraag dus, of de vergadering geen be zwaar zou hebben een besluit te nemen in den geest als door den heer Goudsmit is ontwikkeld. De heer Hubrecht. Ik wenschte op te merken, dat de stad nog eenige huisjes bezit, die niet op de overgelegde lijst voorkomen: een pakhuis en zolder in de Smitsteeg, naast het gebouw van de stads-timmerwerf, en van waar tot dien zolder ook toegang bestaat, en eenige huisjes geheel ver heeld aan de school Baaihal; deze panden zijn met opzet in deze voor- dragt niet opgenomen. Het voorstel, zoo als het laatstelijk door den heer Goudsmit is geformu leerd, wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. VI. Voordragt tot onderhandsche verhuring van de woning boven het telegraafkantoor. Die voordragt is van den volgenden inhoud: «Burgemeester en Wethouders hebben de eer u bij deze voor te dragen de woning boven het telegraafkantoor onder de hand te verhuren, in te gaan met den lslen Mei aanst.voor den tijd van vijf jaren en alzoo ein digende den 30sten April 1868, tegen de som van 120 'sjaars, aan den tegenwoordigen eerst aanwezigen telegrafistonder voorwaarde dat hij bij eventuele verplaatsing met het loopende vierendeeljaars van gezegde huur worde ontslagen." De heer Goiidsmit. Ik heb geene bepaalde aanmerking op de voordragt; maar wensch alleen te vragen, waarom wij ons binden voor vijf jaren, ter wijl de huurder, bij eventuele verplaatsing, de woning kan verlaten, zonder voor meer dan drie maanden te zijn gehouden. De Voorzitter. Ik meen, dat er geene andere reden voor die vijf jaren bestaat, dan dat geen ander ligtelijk van die woning nut zou kunnen trek ken. Het is niet aan te nemendat iemand anders dan die bij den tele graaf geplaatst is, er zal komen wonen, bepaaldelijk dewijl er geen andere toegang isdan die welke tevens tot het kantoor leidt. De heer Hubrecht. Ik kan hier nog bijvoegen dat, in overleg met den heer Krieger, de huur van deze bovenwoning op vijf jaar wordt voorgesteld. De voordragt wordt hierop aangenomen zonder hoofdelijke stemming. VII. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting, dienst 1862. De Commissie van Financiën raadt dien staat goed te keuren en vast te stellen. De conclusie van dit rapport wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Voordragt tot het verleenen van een verhoogd subsidie aan het Gereformeerd Minnehuis, over 1862. Het rapport der Commissie van Financiën bevat het volgende //De Commissie van Financiën, in wier handen werd gesteld eene mis sive van Regenten van het Gereformeerd Minnehuis, waarbij zij verzoeken teruggave der door hen betaalde gemeente-belasting voor brood, vleesch en steenkolen, over 1862, heeft, aangezien daaraan behoefte bestaat, daartegen geene bedenkingen en raadt aan die administratie toe te leggen een verhoogd subsidie ad 508,64.,}, gelijkstaande met de door hen hier boven bedoelde betaalde belasting." De conclusie van dit rapport wordt mede zonder beraadslaging of hoof delijke stemming aangenomen. IX. Voordragt omtrent het verleenen van pensioen aan de gemeente ambtenaren. De nadere voordragt van Burgemeester en Wethouders dienaangaande luidt aldus: //Wij hebben de eer de inlichtingen over te leggen bij onderscheidene gemeentebesturen ingewonnen met betrekking tot de regels aldaar voor het pensionneren van gemeente-ambtenaren aangenomen. Het zal u gereedelijk blijken dat men, blijkbaar van de overtuiging doordrongen dat de mate der toegelegde bezoldiging zulks niet toeliet, nergens, op min beduidende uitzondering na, van die ambtenaren eene bijdrage heeft gevorderd, waar door wij ons in de bedenking daartegensteeds bij ons bestaandekrachtig ondersteund zien. Tevens werd het ons duidelijk, dat, waar men elders regels meende te moeten stellen, deze voor de gemeentekas in de toepas sing meerder bezwaar zullen opleveren, dan wanneer aan het door ons aangeprezen beginsel wordt vastgehoudenom de voorschriften op te volgen door de rijkswet gesteld. Wij kunnen dan ook gerustelijk verklaren, uit dien hoofde met te meerder vrijmoedigheid bij onze voordragt te volharden." De heer Sikkel Groos. Ik heb geene beschouwingen. Ik wensch alleen dat een pensioenfonds zoo spoedig mogelijk tot stand kome; hoe langer de zaak uitgesteld wordt, hoe minder wij tot een resultaat komen. De heer de Moen. Zou het niet doelmatig zijn, dat de Secretaris nog eens las de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën? Want daar het reeds weken geleden is, dat de zaak behandeld is, zullen vele leden misschien vergeten hebben wat de Commissie had voorgesteld. De Voorzitter. Het ware dan het best, alle conclusiën voor te lezen; want de onze is de oudste en zou dus nog eerder kunnen vergeten zijn. Wordt alsnog voorlezing gedaan van de conclusiën der rapporten van Bur gemeester en Wethouders en van het rapport der Commissie van Financiën. De conclusie van het eerste rapport van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: »Op al deze gronden maken wij zwarigheid u aan te raden, alle uitzigt op pensioen onherroepelijk te doen wegvallen. In het welbegrepen belang der gemeente schijnt het ons veeleer wenschelijk, op den thans gevolgden voet voort te blijven gaan Wij bedoelen, dat aan niemand eenig regt op pensioen zij toegezegd of voorgespiegeld en de Baad zich uitdrukkelijk voorbehoude het in bijzondere omstandigheden als gunst te verleenen onder dien verstande echter, dat alleen zij in aanmerking kunnen komen, welke in de termen vallen bij de wet van 9 Mei 1846 (Staatsblad n1*. 24) gesteld, en dat de maatstaf van berekening worde gevolgd bij die wet aangenomen." De conclusie van het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud //Dergelijke pensioenfondsen ook zelfs bij gemeenten als deze op te rigten laat het getal ambtenaren niet toe, en evenwel acht de Commissie het geene wenschelijke zaak op het tot hiertoe betreden pad voort te gaan. Zij zoude gaarne den ambtenaren het pensioen verzekeren, maar zij verlangt dit niet te doen geheel ten koste van de gemeentekas; zij acht het billijk dat de belanghebbenden daartoe bijdragen, terwijl daarentegen de gemeente zich zoude moeten verbinden tot bijpassing van het ontbrekende. Alleen op deze wijze kan zij u als beginsel het pensionneren van ambtenaren aanbevelen en neemt zij de vrijheid u in dien geest hiernevens eene concept-verordening aan te bieden." De conclusie van het daarop gevolgde rapport van Burgemeester en Wet houders bevat het volgende: yWordt als regel aangenomenalleen tegen jaarlijksche bijdrage van eenig deel der bezoldiging blijft voortaan uitzigt op pensioen geopend, men make die bijdrage niet voor ieder verpligtend, gelijk, blijkens de overgelegde concept-verordening, in de bedoeling der Commissie van Financiën ligt. Al leen van hen, die zich dat uitzigt wenschen te verzekeren, kan redelijker wijze een offer worden verlangd. Ieder der tegenwoordige en toekomstige gemeente-ambtenaren beslisse dan zelf of hij zich die vermindering van in komst wil getroostendan wel voor goed van alle aanspraak op pensioen afstand wil doen. Verpligte bijdrage toch is, wij kunnen dit niet genoeg herhalen, in onze schatting hard voor hen die, zonder die voorwaarde, soms op jeugdigen leeftijd, matig bezoldigd, in dienst traden; zij is inzonderheid hard voor de ambtenaren bij de belastingen en de agenten van policie, die telkens slechts voor één of drie jaren worden benoemd en die er dus aan zijn blootgesteld, ook zonder dat zij hooggaande redenen tot beklag geven, uithoofde van mindere geschiktheid, door de ervaring gebleken, uit de dienst te worden verwijderd. Die hardheid nu vermindert, waar de keuze wordt vrijgelaten en de bijdrage vrijwillig geschiedt. Om in zoodanig geval alle moeijelijkheid later af te snijden, zoude, naar onze meeningdie keuze binnen een bepaalden termijnvan 6 maanden bij voorbeelddoor ieder nieuw aangestelde moeten gedaan worden, zonder dat daarop later, bij verhooging van rang of bezoldiging, konde worden teruggekomen, terwijl aan de reeds in functie zijnde, binnen denzelfden termijn en onder gelijke voorwaardede gelegenheid zoude moeten worden aangebodendesgelijks eene keuze uit te brengen." De Voorzitter. Blijkens die rapporten bestaan er dus eigenlijk drieërlei mee ningen. De eerste, van Burgemeester en Wethouders, is om geene nadere regelen te stellenmaar eenvoudig voort te gaan met de regelen die tot nog toe gevolgd zijn: niet om den ambtenaren het toekennen van pensioen te verzekeren of hun het uitzigt daarop te gevenmaar om van onze zijde de vrijheid te behouden om, naar gelang van omstandigheden, al of niet een pensioen te verleenen, met inachtneming alsdan van de regelen bij de rijkswet gesteld. De tweede raeening, die van de Commissie van Finan ciën, is om de ambtenaren te verpligten tot het bijdragen in een pensioen fonds en hun alzoo regt op pensioen te geven; terwijl in de derde plaats het laatste denkbeeld van Burgemeester en Wethouders is om, bijaldien tot zoodanig pensioenfonds mogt worden besloten de bijdrage daarin^ door de ambtenaren niet verpligtend te stellen maarfacultatief te laten. Zijdie dan geene bijdragen hadden verstrekt, zouden nimmer uitzigt op pensioen hebben. De heer Sikkel Groos. Ik ben voor de oprigting van een pensioen fonds, in den zin der Commissie van Financiën. De heer van der Hoeven. Ik heb geene de minste reden om af te wijken van hetgeen reeds in de vorige vergadering door mij in het midden was gebragt. Uit de stukken is mij gebleken, dat men ook elders in den zelfden geest, als ik wenschelijk keurde, te werk gaat. Ik ben dus door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2