den controleur als van den ontvanger,' die in de gelegenheid geweest zijn de
zaak te onderzoeken.
De heer Meerburg. Bij mij is ten deze de vraag opgekomenof de
Baad door eene verordening iemand in zijne broodwinning mag belemmeren.
Ik acht dat hier het geval te zijn en daarom niet billijk en gevaarlijk in
de gevolgen. Voor wien is de bloem? Is die voor den bakker? Dan is
het mij duidelijk gebleken na genomen proeve in de 's Gravenhaagsche meel-
en brood-fabriek (dus zeer onpartijdig), dat zelfs een achtste gedeelte ver
menging dadelijk is te zien aan het brood. Deze verordening belemmert
rliet alleen den tegenwoordigen meelbereider, maar wanneer deze bepaling wordt
vastgesteld zal er nimmer eene doelmatige meel* en broodfabriek alhier kun
nen worden opgerigt. Is er meer surveillance noodig, dan moet hierin
worden voorzienmaar niet door belemmering van industriële inrigtingen.
De heer de Fremery. Ik ben tegen het verzoek. Door den heer
Meerburg is wel aangevoerd, dat het onderscheid tusschen rogge en tarwe
zeer gemakkelijk is te onderkennen bij onderzoek van het brood, ik wil dit
gaarne aannemenmaar de verordening heeft hiermede niets gemeen. Daar
in wordt alleen gehandeld over inrigtingen tot bereiding van meel of bloem,
en wanneer nu werd toegelaten om gelijktijdig èn rogge èn tarwe te mogen
verwerken, zou bij vermenging van beide meelsoorten, door ambtenaren
althans, niet met genoegzame zekerheid kunnen worden beslist welke meel
soort aanwezig is. Bovendien waren dezelfde bepalingen verordend in de
rijkswet van 28 Junij 1854, en deze hebben nooit tot meer dan gewone
klagten aanleiding gegevendie wet is zelfs met eene groote meerderheid van
stemmen aangenomenen heeft aanleiding gegeven tot oprigting van
groote fabrieken, die, gelijk later gebleken is uit de daarstelling van meer
dere inrigtingen met voordeel hebben gewerkt. Van deze verordening zijn
dus ook niet die beletselen in de uitoefening van het beroep te verwachten
als men voorgesteld heeft. Ik had dan ook verwacht, dat men de bezwaren,
die men had, nader zou hebben uiteengezet en in het licht gesteld, maar
men is daarmede in gebreke gebleven. Men heeft wel gezegd: wij willen
dat niet; maar men heeft niet gezegd, wat men dan wil.
De heer du Eieu. Ik geloof, dat wij het verzoek moeten wijzen van de
hand. Zoolang wij eene belastingop het gemaal hebbenwaarin verschil
lende maatstaven voorkomen voor tarwe- en roggemeel, kunnen wij het ver
zoek niet toestaan.
De heer Wttewaall. Men wenseht tarwe en roggemeel gelijkelijk voor
den handel te bereiden; in principe ben ik daar voor, doch geloof dat dit niet
kan worden toegestaan. Zoolang de meerderheid de belasting op het gemaal
wil behouden, niettegenstaande de enorme perceptie kosten, en niet verlangt
den hoofdelijken omslag verhoogd te hebben, is het niet mogelijk controle te
houden en blijft men mijns inziens genoodzaakt alle verzoeken van dien
aard alsnog van de hand te wijzen. Ik ben om die reden tegen het in
willigen van het gedane verzoek.
De heer Hubrecht. Op de gronden, door de vorige sprekers in het
midden gebragt, ben ik ook tegen het toestaan van het verzoek.
De heer Goudsmit. Ik b.en daarentegen voor het toestaan van het ver-
zoek. Men kan de zaak uit tweeërlei oogpunt beschouwenof uit dat van
de gezondheid of uit een fiscaal oogpunt. En nu hebben wij op dit oogen-
blik niet te doen met eene verordening in het belang der gezondheid, maar
behandelen wij veeleer eene verordening van fiscalen aard. Maar boven
dien men zal toch wel niet beweren, dat roggemeel voor de gezondheid
schadelijk is. Dat de burgerij door eene vermenging van de beide meel
soorten zou kunnen worden misleid, is mogelijk, maar de burgerij kan
zelve daartegen wakenhet is niet de roeping van den gemeente-wet
gever. Het geldt alzoo hier, men verbloeme het niet, een fiscalen 'maat
regel. En dan ben ik het eens met den heer Meerburg, dat men eene
groote hardheid zou begaan tegen eene nijvere klasse van ingezetenen om
haar in de uitoefening van haar beroep te belemmeren. Is de administra
tie niet op de hoogte om, bij vermenging van verschillende meelsoorten,
deze te onderscheiden, het is hare taak; het levert geene reden op om door
eene dergelijke controle de gevolgen daarvan door anderen te laten dragen.
Maar bovendienin art. 17 is de vermenging van verschillende graansoor
ten bij straffe verboden. Als nu de administratie die niet kan onderkennen,
hoe zal het dan de regter vermogen? Deze toch zal zich door deskundigen
moeten doen inlichten. Maar als de deskundigen het niet kunnen weten,
hoe zal dan de regter straf toepassen? Eindelijk brengt de vermenging te
weeg, dat het bereide meel daardoor bedorven of liever verslimmerd is,
zoodat er inderdaad geene reden is om eene zoo overdreven vrees te
koesteren.
De heer Tichler. Ik ben niet voor het inwilligen van het verzoek.
Ik geloof, dat het moeijelijk is eene controle te houden over het meel,
dat bij den molenaar bewerkt wordt. Het is mogelijk, dat de vermenging
van verschillende meelsoorten onschadelijk is voor de gezondheid; maar ik
acht niet te min wel een onderzoek noodig, opdat die vermenging niet ter
sluiks geschiede.
De heer Stoffels. Naar aanleiding van art. 17 der verordening heb
ik niet gezegd dat het onmogelijk is, dat de vermenging der bloemsoorten
gevonden wordt, maar dat dit eene groote moeijelijkheid oplevert en, bij
een zoo groot getal ambtenaren als daarvoor gevorderd zoude wordennog
al wat om het lijf zou hebben. Doch het geldt hier niet alleen rogge
bloem, maar ook boonen- en rijstemeel, die met tarwemeel kan wor
den vermengdzoo als ik ook onlangs brood heb geziendat door den
heer Meerburg, als proeve, opzettelijk was doen bakken, in een van welke
brooden, naar ik vermoed, zelfs rijstemeel was vermengd. Nu zegt de
heer Meerburg wel, dat de kleur dit al spoedig zou aanduiden; maar een
brood, vermengd met een derde roggemeel, kost den bakker weinig moeite
wit te makenen ik zou zelfs bij menigeen brood kunnen aanwijzendat
er zeer wit uitziet, en toch niet geheel tarwemeel bevat. Wat nu het be
weren van het doen van belemmeringen betreft, ja, zoolang de accijns be
staat moeten er wel belemmeringen bestaanmaar het doel is deze zoo
gemakkelijk mogelijk te maken, door de voorgedragene verordening.
De heer Meerburg. Ik kan de stellige verzekering gevendat er in
dat brood geen rijstemeel voorhanden was. Het bestond alleen uit tarwe
meel en zekere hoeveelheid roggemeel.
De heer Stoffels. Als daarover quaestie zou moeten bestaan, meen ik
te kunnen aantoonen dat er rijst in was.
Het verzoek, in stemming gebragt, wordt met 16 stemmen tegen 1
(die van den heer Goudsmit) gewezen van de hand.
Alsnu wordt de ontwerp-verordening zelve in behandeling genomen.
Op die verordening zijn door Burgemeester en Wethouders de volgende
wijzigingen voorgesteld:
Op de verordening die wij de eer hadden u over te leggen, en die wij
tevens voor de belanghebbenden in druk verkrijgbaar hebben gesteldzijn
door den korenmolenaar A. Arts eenige bedenkingen gemaakt, die hij op
den kant van het gedrukte exemplaar, hiernevens gevoegd, heeft geschre
ven; op die bedenkingen zijn de hoofdontvanger en de controleur gehoord,
en is daarvan eene conclusie door den Wethouder van Financiën, den heer
de Fremery opgemaakt, waarmede wij ons hebben vereenigd.
Het gevolg daarvan is dat wij u voorstellen:
Art. 6 te doen vervallen.
Art. 16 dus te lezen: //Afvoer van tot meel of bloem bereide tarweenz.
Art. 22 in plaats van //100 pond kleingoed" te lezen: 153 pond klein
goed."
Art. 23 bij het kleingoed, in plaats van f 3, te lezen f 1.96.
De artt. 13 worden achtervolgens zonder discussie of hoofdelijke
stemming aldus aangenomen:
Art. 1. Op de molens of inrigtingen, waar tarwe door maling, zuivering,
builing of schifting tot meel of bloem voor den handel wordt bereidblijft
de verordening van 1/24 December 1855, in verband met die van 5 De
cember 1861, regelende de invordering eener plaatselijke belasting op het
gemaal binnen de gemeente Leydenvan toepassingvoor zooverre daarvan
bij deze verordening niet is afgeweken en andere bepalingen zijn gemaakt.
Art. 2. Molenaarsdie het bereiden van tarwe tot meel of bloem voor den
handel als bedrijf willen uitoefenen, zijn verpligt daarvan vooraf aan het
algemeen kantoor van ontvang kennis te geven. Wanneer zij dat bedrijf
laten varendoen zij daarvan binnen acht dagen ten zelfden kantore aan
gifte; van een en ander wordt hun bewijs gegeven.
Art. 3. Art. 9 der verordening van 1/24 December 1855 is op het berei
den van tarwe tot meel of bloem voor den handel niet van toepassing.
Komt in behandeling
Art. 4. Het is den molenaar-meelbereider verbodenandere granen dan tarwe,
hetzij belast of onbelasttot meel of bloem voor den handel te bereiden.
De heer Goudsmit. Ik verlang over dit artikel geene stemming; maar
ik zou in den geest van den ontwerper in bedenking geven, of de bepaling
niet tot chicanes zou kunnen leiden en gelegenheid geven om fraude te
plegen. Als bv. de molenaar zegt, dat hij de vermenging niet gedaan heeft
voor den handel, maar voor zich en de zijnen, dan zou daaromtrent nog
al twijfel kunnen ontstaan. De bedoeling is duidelijkmaar ik zou in over
weging gevenof het artikel niet anders zou moeten worden geredigeerd.
De heer de Fremery. Dan zou het hoofd der verordening ook veran
derd moeten worden. De bepaling is overigens overgenomen uit de rijkswet,
die ook spreekt van bloem en meel voor den handel en die wet heeft niet
te min goed gewerkten geene aanleiding gegeven tot buitengewone moeije-
lijkheden.
De heer Goudsmit. Ik moet alleen vragenwat men den molenaar bv. zou
kunnen tegenwerpen, die telkens éénen zak maalt onder voorwendsel dat hij
dit alleen doet voor huiselijk gebruik? Ik weet wel, dat geen advocaat
zou schromen die defensie te voeren.
De heer Gevers. Na de gemaakte bedenking zou ik het dan het raad
zaamst vinden, die woorden voor den handel er uit te ligten.
De heer de Fremery. Ik wil het gemaakte bezwaar volstrekt niet weg
cijferen en geloof zelfs dat de aangewezene woorden zonder nadeel kunnen
wegvallen.
De heer Stoffels. Na het aangevoerde' zou ik er mij ook wel mede
kunnen vereenigen om de woorden voor den handel weg te laten.
De Voorzitter. Ik zal dan de vergadering vragenof zij de woorden
wenseht weg te laten.
De heer du Kieu. Ik voor mij vind geene zwarigheid de woorden voor
den handel te behouden. Als zij toch in de rijkswet tot geen bezwaar aan
leiding geven, zie ik niet in, waarom ze hier niet even goed kunnen blij
ven staan.
De heer van der Hoeven. Ik zie geen zwarigheid ze weg te laten
maar in art. 2 zou ik de woorden voor den handel toch gaarne willen be
houden; want daar kunnen zij, dunkt mij, zonder eenig bezwaar behouden
blijven.
De heer Tichler. Ik ben van hetzelfde gevoelen als de vorige spreker.
Ik geloof, dat de bedoelde woorden in art. 2 wel kunnen blijven.
De heer van Outeren. Ook naar mijn gevoelen zouden de woorden
voor den handel in art. 2 zeer goed kunnen blijven.
De heer Goudsmit. Indien de woorden als bedrijf in art. 2 blijven, acht
ik voor den handel niet noodig. Het isdunkt mijeene tautologie.
Wordt besloten de woorden voor den handel in de verordening weg te
laten en in artikel 2 de woorden als bedrijf te behouden.
Art. 4 wordt hierop goedgekeurd.
Art. 5. De molenaar-meelbereider kan bij dat bedrijf gelijktijdig uitoefenen
'dat van meelverkoopermits de bergplaatsen, zoo mede de gebouwen tot
opslag of verkoop van meql, minstens drie honderd ellen van den molen
zijn gelegen. Binnen denzelfden afstand mogen ook geene broodbakkerijen
of meelverkooperijen worden opgerigt.
Wordt aldus goedgekeurd.
Komt in behandeling
Art. 6. Op de molens, waarover deze verordening handelt, moet, be
halve het gewigt in art. 17 der verordening van 1/24 December 1855 be
paald, ook een stuk van 50 Ned. ponden voorhanden zijn.
Ten gevolge der voorgestelde wijzigingen komt dit artikel te vervallen.
De artt. 715 (614) worden aldus goedgekeurd:
Art. 7(6). Bij onderzoek of peiling zullen de molenaars, gedurende den daar-