in bedenking geven ten deele aan het verlangen des schrijvers te voldoen,
door de aangeboden exemplaren in dank aan te nemen, en zullen die dan
eerstdaags aan de leden worden rondgezonden.
Deze wordt aangenomen voor kennisgeving.
I. De Voorzitter. Aan de orde is het onderzoek van den geloofsbrief
en de verdere stukkenovergelegd door het nieuw benoemde lid van den
Gemeenteraad, Mr. K. J. F. C. Kneppelhout van Sterkenburg. Ik zal de
heeren van Outeren, Tichler en du Eieu verzoeken zich met dat onderzoek
te willen belasten, terwijl ik gedurende dat onderzoek de vergadering voor
eenige oogenblikken zal schorsen.
De Commissie zich voor eenigen tijd verwijderd hebbende, wordt, na
afloop van haar onderzoek, door den heer van Outeren gezegd, dat
de Commissie de eer heeft te rapporteren, dat zij de geloofsbrieven van den
heer Mr. K. J. F. C. Kneppelhout van Sterkenburg heeft onderzocht en in
behoorlijke orde bevondenzoodat zij adviseert dien heer toe te laten als
lid van den Eaad.
Met algemeene stemmen wordt tot de toelating van het nieuwbenoemde
raadslid besloten.
Aan de orde is voorts:
II. Benoeming van een lid der plaatselijke Schoolcommissie.
Voor deze en de verdere aan de orde gestelde benoemingen worden de
heeren van OuterenMeerburg en du Eieu door den Voorzitter aangewezen
om met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Door de plaatselijke Schoolcommissie zijn aanbevolen de heeren Mr. F. B.
Coninck Liefsting en Dr. W. N. du Eieu.
De uitslag der stemming is, dat met 13 stemmen benoemd wordt de heer
Mr. F. B. Coninck Liefsting, zijnde er 6 stemmen uitgebragt op den heer
du Eieu.
III. Benoeming van een commies-portier en van een commies bij de
plaatselijke belastingen,
Door Burgemeester en Wethouders wordt tot commies-portier aanbevolen
de oudste commies in rang Willem de Koning, als door de waarneming
zijner bediening deze aanbeveling allezins verdienende.
De uitslag der stemming is, dat met algemeene (19) stemmen benoemd
wordt W. de Koning.
Ter vervulling der daardoor opengevallen betrekking van commies, waar
voor de beide oudste adsistent-commiesen portiers de Vroede en Bourgeois
verzocht hebben niet in aanmerking te komenwordt door Burgemeester en
Wethouders aanbevolen de adsistent commies-portier Pieter Schoutendie
zich door naauwgezetheid deze onderscheiding waardig maakt, terwijl hij
tevens geacht kan worden de noodige geschiktheid daartoe te bezitten.
De uitslag der stemming is, dat met 18 stemmen benoemd wordt P. Schou
ten terwijl 1 stem is uitgebragt op Schoor.
IV. Benoeming eener Commissie tot het opmaken van een adres ter
verplaatsing van den tolboom op den weg buiten de Bijnsburgsche poort.
De uitslag der stemming is, dat uitgebragt worden op de heeren Tieboel
Siegenbeek 11Goudsmit 8Tollens 7van Outeren 6Krantz 5 Ge
vers en Hubrecht elk 3, Librecht Lezwyn 2 stemmen, Cock, ten Sande,
de MoenTichler, Hartevelt en Kluit elk 1 stem, en 2 blanco-briefjes;
weshalve tot leden der Commissie, bij betrekkelijke meerderheid, benoemd
zijn de heeren Tieboel Siegenbeek, Goudsmit en Tollens.
De heer Cock verlaat de vergadering.
V. De Voorzitter. Ik zou nu de vergadering verzoeken te willen
overgaan tot de benoeming» der beide ledendie met den heer de Moen
zullen uitmaken de Commissie van Financiën.
Daartoe besloten zijnde, worden uitgebragt op de heeren Librecht Le
zwyn 14, Gevers 11, Meerburg 5, Wttewaall 2 stemmen, terwijl 2 blanco
briefjes in de bus worden gevonden. Zijnde mitsdien benoemd de heeren Li-
breeht Lezwyn en Gevers.
De heer Sikkel Groos verlaat de vergadering.
VI. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebegrootingdienst 1862.
De Commissie van Financiën vindt vrijheid de vergadering te raden dien
staat tot af- en oversehrijvng eener som van 5639.op de gemeente
begrooting van 1862 vast te stellen.
Dienovereenkomstig wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten.
VII. Voordragt tot het verleenen van vergunning aan A. van Moorsel,
om eene sloot te schieten, ter afscheiding zijner panden van den Haarlem
mer trekweg, en daartoe gedeeltelijk grond van dien weg te bezigen.
Burgemeester en Wethouders, die de zaak hebben onderzocht, hebben
geene bedenking tegen het verleenen der gevraagde vergunning, zoodat
zij geene zwarigheid maken de vergadering te raden dit besluit te nemen.
Ook dit voorstel wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen.
VIII. Concept-verordening houdende wijzigingen in de verordening van
1/24 December 1855, in verband met die van 5 December 1861, rege
lende de invordering eener plaatselijke belasting op het gemaal binnen de
gemeente Leydenaangehaald bij Koninklijk besluit van 30 December
1855 n°. 58; meer bijzonder wat betreft de molens of inrigtingen in welke
tarwe tot meel of bloem voor den handel wordt bereiden bezwaarschrift
daartegen door P. van Geer.
De Voorzitter. Zoo iemand over deze verordening ook algemeene be
schouwingen wenschte te voeren, open ik daartoe de beraadslaging.
De heer Stoffels. Ik wenschte de vraag te doen, of, alvorens wij over
gaan tot behandeling dezer verordening, het niet wenschelijk ware uit te
makenof wij al of niet aan het verzoek van den adressant zullen voldoen.
De Voorzitter. Mij dunkt, dat het 't meest zal te pas komen bij de
betrokken artikelen de vraag te beslissen, of al of niet aan het verzoek
van den adressant zal worden voldaan.
De heer de Moen. Ik appuyeer zeer het denkbeeld van den heer Stof
fels om dat beginsel allereerst uit te maken. Dan zijn wij al een heel eind
verder. Het geldt toch hetzelfde verzoek als hetgeen door Arts gedaan is?
De Voorzitter. Arts is sedert overledenmaar ik zal het request van
den tegenwoordigen adressant laten voorlezen en daarover dan in de eerste
plaats de beraadslagingen openen.
De Secretaris leest bedoeld request voor. Het luidt als volgt
u Aan den Eaad der gemeente Leyden geeft te kennenPieter van Geer,
eigenaar van eene door stoom gedrevene maalderijmet vergunning van
Gedep. Staten van Zuidholland, tot het malen van mout en granenaan
welke maalderij hij heeft verbonden eene inrigting tot het builen en berei
den van alle meelsoorten.
Dat hij heeft kennis genomen van eene verordening houdende wijzigingen
enz. enz., waaruit hem is gebleken: de artt. 4, 5, 16 en 19 genoegzaam
zijn dit bedrijf binnen deze gemeente onuitvoerbaar te maken en zijne
inrigting met vernietiging te bedreigen.
Dat hij wil erkennen aan het toezigt en de controle op het gemaal vele
bezwaren verbonden zijn, doch niet van dien aard, dit aanleiding kan of
mag geven, dit bedrijf worde geweerd of bij andere takken van nijverheid,
waar evenzeer accijns van wordt gegeven, ten achteren gesteld.
Eedenen waarom hij zich wendt tot den Eaad dezer gemeente, met
verzoek de verordening op het gemaal zoodanig worde gesteld en aangeno
men het zoo belangrijk bedrijf van molenaar-meelbereider in deze gemeente
kan worden ten uitvoer gebragt."
De Voorzitter. Ik geloof, dat wij dan nu het principe zullen dienen
uit te maken, of de verordening ook toepasselijk is op het bereiden van
rogge tot meel. Derhalve zal moeten worden beslist, of wij zullen voldoen
aan het verlangen daartoe door den adressant uitgedrukt.
De heer van der Hoeven. Zou het niet beter zijn, daar wij toch een
adres over deze zaak ontvangen hebbendat daarover vooraf een opzettelijk
rapport worde uitgebragt Er is wel een enkel woord over gezegdmaar
niet zoo uitvoerig als het misschien wenschelijk ware. Zouden deze beraad
slagingen dus niet kunnen worden uitgesteld, tot dat wij over het verzoek
van den heer van Geer een bepaald rapport hadden ontvangen? Dan zou
de zaak geregelder in eene volgende vergadering kunnen worden behandeld.
De Voorzitter. Er is een rapport bij de verordening gevoegd.
De heer van der Hoeven. Ja, maar dat zijn slechts eenige woorden.
Het komt mij voor, dat dit weinig den naam van rapport mag dragen. Ik
kan de zaak niet beoordeelenmaar ik zou meenendat het meer geregeld
was over het adres een bepaald rapport uit te brengen, dat meer geschikt
was om daarop eene beslissing te nemen.
De Voorzitter. Ik geef toe, dat het rapport niet lang is. Ik moet
evenwel herinneren, dat het verwijst naar de beschouwingen in de memorie
van toelichting vervat en dat op het adres gehoord zijn zoowel de controleur
als de ontvanger.
De heer van der Hoeven. Ik geef volkomen toe, dat het rapport
overeenkomt met hetgeen de memorie van toelichting bevat, maar ik moet
alleen opmerken, dat niet al de artikelen der verordening, waartegen de
adressant bezwaar heeft, alleen op de twee gemelde soorten van meel be
trekking hebben.
De heer de Fremery. Ik wensch alleen op te merken, dat het verzoek
van den heer van Geer niets anders inhoudt dan dezelfde vraag, door Arts
gedaan en dat daarop verschillende malen is berigt èn door den controleur
èn door den ontvanger. Er is geen nieuw verzoek gedaanhet is wel een
ander mandie het verzoek doetmaar de quaestie is geheel dezelfde.
De Voorzitter. Als ik daar nog mag bijvoegen, dat de wensch is uit
gedrukt, dat de verzoeker in de gelegenheid zou worden gesteld zijn ver
langen beter uit te drukken en nader toe te lichten. Hem is daartoe ge
durende veertien dagen de gelegenheid verschaft, doch daar is geen gevolg
aan gegeven.
De heer Librecht Lezwijn. Ik zal mij verklaren tegen de inwilliging
van het verzoek.
De heer Stoffels. Ik zal mij even als vroeger tegen het verzoek ver
klaren. Hetzelfde heb ik te kennen gegeven ten aanzien van het verzoek
van Arts. Toen in het vorig jaar bij Burgemeester en Wethouders het
plan bestond om deze verordening te ontwerpenheb ik er met den heer
van Geer, als zijnde meelfabriekant, over gesproken, in de meening, dat
deze het best in staat was daaromtrent inlichtingen te geven. Ik heb hem
destijds verzocht die inlichtingen schriftelijk mede te deelen. Hij had
toen geene andere bezwaren dan die uit de nog bestaande verordening van
December 1854 voortvloeiden. Gedeeltelijk is hierin reeds bij raadsbesluit
voorzien. De nog hinderlijke bepalingen, bij genoemde verordening, wor
den bij de thans aangebodene weggenomen. Het is nu niet de vraag of de
belasting bezwarend is. Die belasting bestaat eenmaal. De heer van Geer
heeft zelf verklaard, dat het ongerief niet is gelegen in de heffing van
accijns, als wel in de formaliteiten daaraan verbonden. Het is nu alleen
de vraag om het der fabrieken zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Daar
aan nu is zooveel doenlijk.-in deze verordening te gemoet gekomen, zoodat
er inderdaad geen bezwaar overblijft. Tijdens Arts in leven was, heeft
van Geer geen bezwaar gemaakt en is hij niet opgekomen. Na het over
lijden van Arts is hij met bezwaren voor den dag gekomen. Ik heb hem
echter aangetoond, dat er werkelijk geen bezwaar bestaat, ook in het alge
meen belang. Ik heb vroeger gedurende drie dagen op den n^ilen van
Arts de genomene proeven bijgewoond en toen is mij gebleken, dat het
zeer moeijelijk is op den molen rogge en tarwebloem uit elkander te hou
den, wanneer zij beide worden gemalen, zonder het toezigt voor een
groot deel verloren gaat, en er eene geschikte gelegenheid tot ontduiking
bestaat. En wat nu het algemeen belang betreft, moet ik aanmerken, dat
er velen zijndie in eene vermengde hoeveelheid van tarwe- en roggebloem
denken, dat het enkel tarwe is, omdat de rogge er moeijelijk in herkend
kan worden, en het voorhanden zijn daarvan althans niet wettig kan wor
den bewezen. Dus de burgerij zou in plaats van tarwebrood een deel rogge
brood eten. Dat zijn de grondenwaarom ik blijf tegen het toestaan van
het verzoek, en ik stem hierin geheel overeen met het gevoelen, zoo van