schied is binnen de grenzen waarin bet behoorde. Men betaalt de diensten,
die gepraesteerd worden; gunsten verleenen is niet de roeping der gemeente.
En toch zien wij hoe door medelijden bewogen velen er toe komen een juist
beginsel te verzaken. Waar alzoo het kwaad niet kan worden gekeerd,
vind ik goed, dat het door regeling worde getemperd. Daarom verdient
ook meer aanbeveling het denkbeeld van verpligte bijdrage. Wij zullen dan
althans een minimum hebben voor hetgeen vereischt wordt om in die
gunst te deelen, een waarborg alzoo, dat er niet naar luim en willekeur
zal gehandeld worden. Wat de opmerking van den heer du Rieu aan
gaat, die tegen de beoordeeling van elke aanvrage in het bijzonder is en
daarom het voorstel der Commissie ondersteund heeft, zoo moet ik zeggen
dat dit voorstel door mij zoo niet is opgevat. Ik heb het denkbeeld der
Commissie zóó begrependat' het den Raad altijd onverlet zou blijven om
te beslissenof er al of niet pensioen zal worden verleend.
De Voorzitter. Dat kan ik bezwaarlijk aannemen om, wanneer b. v.
iemand dertig jaren of langer dienst beeft gehad en tot het pensioen heeft
bijgedragen, hem te kunnen zeggen: wij zullen overwegen of er termen
bestaan om u dat pensioen te verleenen. Ik zou dat alleronbillijkst vinden.
Men dient toch althans aan hendie er toe bijgedragen hebbenhet uit-
zigt op het genot van pensioen te waarborgen.
De heer Goudsmit. Ik meende, dat de Commissie uitging van het
denkbeeld van niet verpligte bijdrage. Maar misschien vergis ik mij op
dat punt.
De Voorzitter. De onverpligte bijdrage is door ons voorgesteld.
De heer Goudsmit. Dan kan ik er mij zeer goed mede vereenigen
daar, indien men al het kwaad niet kan wegnemen, er ten minste vaste
regelen zullen worden gesteld om de aanspraak te wettigen. En ik vind de
zaak ook daarom goed, omdat men daardoor er te eer toe zal komen om
ook de tractementen te verhoogen, en daarop dus bij het doen van iedere
nieuwe benoeming te letten.
De heer van der Hoeven. Na al het gehoorde zou ik de voorkeur geven
aan het eerste gevoelen van Burgemeester en Wethouders. Ik weet wel,
dat tegenover belooning diensten moeten overstaan, of liever dat belooning
dienst veronderstelt; maar niet alleen nog dadelijk betoonde dienstenook
vroeger bewezen diensten van iemand, die trouw en eerlijk zijne betrekking
waarnam, kunnen en mogen door belooning worden erkend. En ik kan
niet inziendat de zaak groote uitgaven zal vereischen of een groot gedeelte
van ons budget zal uitmaken. Zoolang de belooningen gering zijn, vind
ik het eene uitgaaf, die wij volkomen kunnen verantwoordenom personen
die door ouderdom of ongesteldheid niet meer geschikt zijn hunne betrek
king waar te nemeneen pensioen te verleenen. Gingen wij nu over tot
het vormen van een pensioenfonds door contributie der ambtenaren, en ver
hoogden wij daarbij (zoo als ik van een lid dezer vergadering meen te heb
ben gehoord) naar die verhouding tevens de tractementendan komt de
zaak op hetzelfde neer, en wij geven eigenlijk pensioen ten koste der ge
meente. Wanneer men eenmaal die contributie laat betalen, zijn er toch
gevallen denkbaardat het pensioen niet kan worden toegekend wanneer de
ambtenaar wegens wangedrag of om andere redenengebrek aan dienstijver
of om mindere geschiktheid in het waarnemen zijner betrekking, moet
ontslagen worden. In zoodanig geval dient hij toch het uitzigt op pen
sioen te verliezen. Zal in dat geval die contributie hem gerestitueerd
worden? Ik hen te meer tegen eene contributie, die verpligtend is, omdat
dan alle denkbeeld wegvalt omzoo als de heer Goudsmit het ook wensehe-
lijk achtte, in ieder bijzonder geval te onderzoeken, of er gronden bestaan
om het pensioen te verleenen.
De heer Stoffels. Ik voor mij zou aan het eerste voorstel van Burge
meester en Wethouders de voorkeur geven. Het pensionneren van gemeente
ambtenaren, die jaren trouwe dienst hebben bewezen, is naar mijne beschei
den meening eene billijke zaak; hunne toekomst moet voor den ouden dag niet
te donker zijn, te meer omdat zij van hun tractement, zoo als het thans
bepaald is, niet kunnen overhouden, om ook maar eenigermate er in te
voorzien. Het is ook waar, zoo als de heer van der Hoeven aanmerkte,
dat een reeks van jaren ons leert, dat de zaak der pensionnering niet zoo kost
baar voor de gemeente geweest is, als men bij eene eerste overweging den
ken zoude. Ik ben daarom zeer voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Wat het voorstel der commissie van Financiën aangaatdaar ligtmeen
ik, iets ongelijkmatigs in. Het is toch alleen over ambtenaren van deze gemeente,
dat wij te spreken hebben. Nu hebben wij ervan 25 jaren oud, die een tracte
ment van f 500 genieten. Zij kunnen ongeveer vijftig jaren tot dat pen
sioen bijdragen, eer zij er het genot van hebben. Wij hebben er daaren
tegen die 60 jaren oud zijn, die dus zeer weinig tot het fonds kunnen bij
dragen en alzoo spoedig daarvan genieten kunnen. Wanneer men de deel
neming dus niet facultatief stelt, ligt er iets onbillijks in dat voorstel.
Ziedaar de redenen, waarom ik voor het primitief voorstel van Burgemees
ter en Wethouders blijf gestemd. Mogt dat den bijval der vergadering
niet vinden, dan zou ik de aanneming van hun nader voorstel aanprijzen.
De heer de Moen. Ik ben voor het stellen van vaste regelszoo als
het in het rapport der' Commissie van Financiën is blootgelegd. Wat het
geopperde bezwaar betreft, dit is te vinden, als de verordening tot een
vast en uitvoerbaar plan wordt gemaakten daarbij de bezwaren van de heeren
van der Hoeven en Goudsmit worden overwogen. De verordening is niet
overgelegd met het doel om die als zoodanig bepaaldelijk vast te stellen
maar slechts als een schemaom het doelwaarvan de Commissie uitging
te verduidelijken, daar dat in ons gewoon rapport niet alzóó was op te
nemen. Wordt dus het beginsel aangenomendan zal der Commissie voor
de huishoudelijke verordeningen dit ontwerp worden in handen gesteld.
De heer Gevers. Ik mag niet ontveinzen, dat het voorstel der Com
missie mij wel eenigzins toelacht om een fonds daar te stellen waaruit de
ambtenaren zullen worden gepensionneerd. Maar bij mij staat op den voor
grond, dat het bijdragen daartoe niet facultatief, maar gebiedend zou moeten
zijn, en dat die bijdragen niet in stadskas zouden moeten worden gestort,
maar in eene kas of fonds, dat afzonderlijk zou worden beheerd. Ik zou
er eindelijk voor ,zijn vaste regelen te stellenwanneer men aanspraak op
pensioen kan maken. Ik vind het goed aan de ambtenaren het vooruitzigt
te geven, wanneer zij buiten staat geraken om langer in dienst der gemeente
werkzaam te blijven, in het genot van pensioen te worden gesteld.
De heer Meerburg. Ik vereenig mij geheel met het gevoelen van den
heer van der Hoeven.
De heer Tichler. Met de voorstellen der Commissie van Financiën kan
ik mij wel vereenigen. Ik zou echter van gevoelen zijn, dat het wensche-
lijker ware den ambtenaren vrij te laten om al of niet in dat pensioenfonds
deel te nemen. Er zijn ambtenaren, die een klein tractement hebben en
die wij dus niet moeten bezwaren.
De heer Tollens. Ik kan mij zeer goed vereenigen met het voorstel
om aan de ambtenaren der gemeente pensioen te verleenen; en acht het
zelfs wenschelijk, dat het gemeentebestuur zorg drage voor hunne toekomst.
Maar aan den anderen kant acht ik het ook wenschelijk, dat er door de
ambtenaren zeiven zorg worde gedragen en zij in hun eigen belang zich
eenige opoffering getroostenom na het verlaten hunner betrekking en het
gemis hunner bezoldiging geen gebrek te hebben. Ik wenschte daarom het
pensionneren facultatief te zien bepaald.
De heer le Poole. Ik geloof met de Commissie, dat eenmaal die on
ophoudelijke aanvragen om pensioen een einde moeten nemenen ik weet
daartoe dan ook geen beter middel dan zoo als door haar voorgesteld is.
Maar ik zou er dan altijd voor zijn om het bijdragen in het pensioenfonds
facultatief te stellen; want als men vaste regelen voor het genot van pen
sioen gaat stellen, dan zal dit dikwijls moeijelijk kunnen zijn in de toepas
sing. Iemand b. v. die acht kinderen heeftkan niets missenen die daar
entegen twee kinderen heeft, kan veel missen, maar anders kan ik mij
wel met het voorstel der Commissie vereenigen, omdat daardoor het moei-
jelijke van die herhaalde aanvragen zal hebben opgehouden.
De heer Wttewaall. Mijnheer de Voorzitter, ik acht om verschillende
redenen dit onderwerp onder de moeijelijkste, welke hier besproken moeten
worden. Van de voorstellen kan ik mij nog het beste vereenigen met het
rapport van de Commissie van Financiën. Gaarne wist ik echtervoor dat ik
mijne stem moet uitbrengen, wat in eenige andere groote steden van ons
land voor regel is aangenomen.
De Voorzitter. Ik kan daar moeijelijk op antwoorden.
De heer de Moen. Ik vind het denkbeeld niet zoo ongegrond om zich
ten deze eenigzins te regelen naar hetgeen in andere gemeenten plaats heeft.
Ik noch mijne medeleden in de Commissie van Financiën hebben daar
aan gedacht, anders zouden wij zeker den Secretaris hebben verzocht infor-
matiën in te winnen bij eenige voorname gemeenten, zooals dit onlangs
plaats had voor de tractementen bij het Gymnasium.
De heer van der Hoeven. Zou ik dan mogen verzoeken, dat, alvorens
met de zaak worde voortgegaan en eene beslissing worde genomen, dat in
winnen van informatiën alsnog geschiede?
De heer de Moen. Ik ondersteun dat denkbeeld zeer.
De Voorzitter. Ik zou aan de ledendie dat denkbeeld ondersteunen
willen vragen, in welke gemeenten zij die informatiën zouden willen geno
men hebben.
De heer van der Hoeven. Men zou zich tot de provinciën Noord- cn
Zuidholland kunnen bepalen, en daartoe b. v. uitkiezen Haarlem, Amster
dam, Rotterdam, Delft en den Haag.
De Voorzitter. Ik zal den heer Wttewaall vragenof hij er een voor
stel van maakt.
De heer Wttewaall. Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Het voorstel is ondersteund. Ik zal dus in stemming
brengen het voorstel om aan Burgemeester en Wethouders op te dragen het
nemen van informatiën naar de wijzewaarop deze zaak in andere gemeen
ten is geregeld.
De heer van Outeren. Ik ben zoozeer van gevoelen dat eene vaste re
geling van dit onderwerp noodzakelijk is dat ik een onderzoek dienaangaande
elders onnoodig acht. Ik heb in het vorig jaar mijne meening omtrent deze
zaak doen kennen, welke echter gebleken is toen weinig bijval te vinden.
De heer Sikkel Groos. Ik ben voor het voorstel en bovendien, dat
de verordening worde gesteld in handen der Commissie voor de huishoude
lijke verordeningen.
De heer de Fremkry. Ik ben niet voor het nemen dier informatiën.
De zaak is reeds van zoo vele zijden beschouwd, dat ik meen dat wij genoeg
zaam op de hoogte zijn, om nu reeds een goed en wel gemotiveerd besluit
te nemen. Ik acht het dus minder noodig te weten, wat daaromtrent in
andere gemeenten plaats heeft. Ook kan die regeling, welhgt reeds voor
jaren vastgesteld, niet aan de verwachting hebben beantwoord,
zouden alzoo op een dwaalweg kunnen gebragt worden. Ik kan mij
niet vereenigen met het gedane voorstel.
De Voorzitter. Ik zou er wel voor zijn, vooraf het nader onderzoek
in te stellen; terwijl ons plan was om, als eenmaal het beginsel door de
Commissie voorgestaan mogt worden aangenomen, de verordening te stellen
in handen der Huishoudelijke Commissie. Deze zouden toch anders mogelijK
gevaar kunnen loopen nutteloos werk te doen.
De heer van der Hoeven. Ik heb het voorstel van den heer Wttewaall
niet ondersteund in dien zindat wij juist gehouden zouden zijn te doen
wat in andere gemeenten plaats heeftmaar om althans voor flat wij zeiven
daaromtrent een besluit nemen, eenigzins te worden ingelicht nopens de
wijze, waarop de zaak elders geregeld is.
De heer de Moen. In dien zin als de heer van der Hoeven het vooi-
stel van den heer Wttewaall heeft opgevat, heb ik het ook ondersteund.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop overeenkomstig het voorstel
van den heer Wttewaall besloten.
én wij
daarom
VII. Voordragt omtrent den afkoop van eeuwigdurende renten.
Die voordragt is van den volgenden inhoud
//Overeenkomstig het in uwe vergadering uitgedrukt verlangen, hebben
wij ons tot afkoop van eeuwigdurende renten gewend aan HH. Uijkgraa
Hoogheemraden van Rijnland en Regenten van het St. Anna aalmoeshuis
alhier. De eersten hebben te kennen gegeven hiertoe niet ongenegen te
zijn en zijn bereid daartoe aan de Vereenigde Vergadering het vereisc i e
voorstel te doen, waartoe zij gaarne den maatstaf van dien afkoop wensclien
te vernemen. Wij nemen daarom de vrijheid u voor te stellen dien te be
palen tegen den penning XX, een maatstaf dien wij,
bruikelijk, ons voorstellen dat bij r'~"
als tegenwoordig ge-
dat Collegie wel ingang zal vinden. Min-