ieder lid der vergadering vrij staat om zicli al of niet naar dat gevoelen te gedragen. De heer van Kaathoven. Ja, ik weet wel, dat de Commissie slechts een gevoelen heeft geuit, maar een gevoelen, dat gepaard ging met eene uitsluiting. Ik stel mij voor, dat de loop van zaken deze is geweest. Uit genomen den heer Moddermanis geen van de heeren leden een deskun dige in deze zaak. Het spreekt bijna van zelf, dat men den deskundige ge raadpleegd heelt, en dat zijne uitspraak als chemicus moest zijn voor een chemicus. Wanneer men zich voorstelt, dat in dien raad ook een botanicus zitting had, dan zou dit oordeel misschien geneutraliseerd zijn geworden, ja het Iaat zich zelf denken, dat, wanneer in de plaats van een chemicus een botanicus zitting had, een botanicus zou zijn aanbevolen. De Voorzitter. Ik geloof toch, dat ook wij geene deskundigen zijn, in de strikte opvatting van het woord. De heer van Kaathoven. Ik matig mij ook dien naam niet aan. Ik beoordeel als lid van den Gemeenteraad het rapport der Commissie. Wan neer er mondeling gestemd werd, dan zou dit zijn om reden te geven van de stem die ik zal uitbrengen. Ik keur de aanbeveling en uitsluiting af, omdat bij de oproeping niets meer gevraagd werd dan het radicaal van philosophise naturalis doctor. Toen onlangs bij gelegenheid van de sollici tatie naar de betrekking van lector in de verloskunde de Plaatselijke Genees kundige Commissie is gevraagd om berigt en raad, heeft zij zich bepaald tot het uiten van meening over de benoembaarheid van den hoogleeraar in de verloskunde, maar zij heelt zich onthouden van eene aanbeveling. De Voorzitter. De zaak door u bedoeld staat niet gelijk met de tegen woordige. De Plaatselijke Commissie van geneeskundig toevoorzigt heeft over eene verordeningin hare handen gesteldhaar oordeel geformuleerd. Zij had zich niet over de personen uit te latendie requesten indienden. De heer van Kaathoven. Ik geloof toch, dat de bedoeling niet was de Gezondheids-commissie eene aanbeveling te laten doen. De Voorzitter. Neen; maar haar was opgedragen op de requesten te rapporteren. Dat rapporteren is een gevoelen uitspreken. De heer Krantz. Ik heb niet veel te voegen bij hetgeen reeds door u, mijnheer de Voorzitter, is gezegd. Het is niet aanneemlijk, dat het de bedoeling van den Itaad geweest is, dat de Gezondheids-commissie slechts zoude onderzoeken of die heeren waren philosophiae naturalis doctor maar integendeel verlangd heeft ingelicht te worden omtrent de meerdere of mindere geschiktheid van den een en den ander, voor de betrekking van wetenschappelijk keurder. De Gezondheids-commissie nu heeft geoordeeld, dat scheikunde hoofdvereischte was. Wel is waar is slechts één lid der Com missie speciaal scheikundige, maar dat was geene verhindering voor de overige leden om elders inlichtingen te vragen, indien zij dit tot staving van hun gevoelen noodig achtten. Het komt mij dus voor, dat aan het advies van de Commissiemeerder waarde moet worden gehechtdan aan de individuële opinie van den heer van Kaathoven. Alsnu tot de benoeming overgaande, worden voor deze en de verder aan de orde gestelde benoemingen de heeren Wttewaall, ten Sande en van Outeren door den Voorzitter uitgenoodigd om met hem het stembureau uit te maken. De uitslag der stemming is, dat worden uitgebragt op de heeren H. van Hall 12L. C. Levoir 9 en C. C. J. Teerlink 2 stemmen. Mitsdien is benoemd de heer Dr. H. van Hall. II. Benoeming van een hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijstweede klassevoor jongens. De voordragt van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende: «Voor de betrekking van vierden hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der tweede klasse, voor jongens, op eene jaarwedde van f 600, hqbben zich op onze oproeping acht sollicitan ten aangemeld, wier stukken hiernevens worden overgelegd. In overleg met den hoofdonderwijzer dier school en den distrikts-sehool- opziener, hebben wij ter vervulling dier betrekking eene voordragt van drie personen opgemaakt, die wij de eer hebben u bij deze aan te bieden, ten einde daaruit de benoeming te doen, als: 1. Johan Cornelis van Druten, hulponderwijzer alhier; 2. Willem Jacobus Bonte, hulponderwijzer te Delft; 3. Arie Dirk Sol, hulponderwijzer te Katwijk aan den Bijn." De uitslag der stemming is, dat met 22 stemmen benoemd wordt J. C. van Druten, zijnde 1 stem uitgebragt op J. P. F. Kosters. III. Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs, tweede klasse, voor meisjes. De voordragt van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende: «Onder overlegging der stukken, ingezonden door haar die verlangen in aanmerking te komen voor de betrekking van derde hulponderwijzeres aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der tweede klasse, voor meisjes, op eene jaarwedde van f 500, hebben wij de eer u het na volgende drietal voor te dragen, door ons opgemaakt in overleg met de betrokken hoofdonderwijzeres en den distrikts-schoolopzienerten einde daar uit door uwe vergadering eene keuze zou worden gedaan, als: 1. Antje Sepp, kweekelinge alhier; 2. Wilhelmina Catharina Heidmanhulponderwij zeres te Gorinchem; 3. Maria Susanna Beekman hulponderwijzeres te Buren." De uitslag der stemming is, dat met 22 stemmen benoemd wordt mej. A. Sepp, zijnde 1 stem uitgebragt op W. C. Heidman. Tot eene tweede vrije stemming overgegaan zijnde, erlangen de heeren Gevers 15, Driessen 7 stemmen en Tichler 1 stem; weshalve de heer Ge vers voor de beide opgemelde onderwerpen benoemd is tot lid.der Commis sie van Financiën. V. Voordragt betrekkelijk den weg buiten de Rijnsburger poort. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud «Wij weten uit dien hoofde niets anders of beters te raden, dan dat uwe vergadering besluite, tot bedoeld einde (verplaatsing van den tol) een adres aan° Z. M. te rigten en daartoe, overeenkomstig het reglement van orde, eene commissie benoeme." De heer van Outeren. Ik kan mij met de conclusie van het rapport wel vereenigen. De heer van Kaathoven. Ook ik ben zeer voor de conclusie van het rapport; maar bij gelegenheid der discussie in de vorige vergadering heeft de heer Driessen aangemerkt, dat het niet duidelijk was of het contract zou geëxpireerd zijn in 1861 of 1862, in beide gevallen met de maand December. Wanneer dus dat contract niet is opgezegd, zou ik willen we ten of daardoor tacite het contract niet moest worden geacht gecontinueerd te zijn. De Voorzitter. Ik geloof het niet. De heer van Kaathoven. Bij het vorige contract was dat toch het geval. De Voorzitter. Het vorige contract is voor veertien jaren geconti nueerd, zoodat na verloop daarvan het contract van zelf is komen te ver vallen. En een bewijs, dat ook commissarissen niet van het denkbeeld eener stilzwijgende continuatie waren, is juist daarin gelegen, dat zij zich geadresseerd hebben om het contract op nieuw aan te gaan. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurdzijnde mitsdien besloten zich ten voorschreven einde aan Z. M. te adresseren en daartoe eene commissie te benoemen, terwijl wijders besloten is in de volgende vergadering tot benoeming dier commissie over te gaan. VI. Voordragt tot het verleenen van pensioen aan gemeente-ambtenaren. De Voorzitter. Het zal moeijelijk zijn hieromtrent eene bepaalde con clusie voor te lezen. Ik neem de vrijheid te herinneren, dat er omtrent de zaak als het ware drieërlei beschouwingen zijn in het midden gebragt. Wethouders hebben voorgesteld met het verleenen van Burgemeester en en derhalve de de verschillende meeningen De heer van Outeren. regeling te gemoet gaat. gemeente-ambtenaren IV. De Voorzitter. Mag ik de heeren nu verzoeken over te gaan tot benoeming van een lid ter aanvulling der Commissie van Financiënten einde te rapporteren over het voorstel wegens de gas-fabriek en de rekening der Gezondheids-commissie? Hiertoe overgegaan zijnde, worden uitgebragt op de heeren: Gevers, Tichler en Driessen elk 5 stemmenLibrecht Lezwyn 3Hartevelt en Tol lens elk 2 stemmenen Kluit 1 stem. De Voorzitter. Er zal derhalve eene tweede stemming moeten plaats hebbendaar niemand zelfs eene betrekkelijke meerderheid verkregen heeft. De heer Tichler. Ik zou in bedenking willen geven, of ik wel tot die Commissie mag behoorendaar ik toch niet bevoegd ben de rekening der Gezondheids-commissie te onderzoeken. pensioen alsnog op de gebruikelijke wijze voort te gaan aanvragen daartoe telkens te beoordeelendaarbij de bepalingen der lands wet in acht nemende. Daarentegen heeft de Commissie van 1' inanciën het wenschelijk geacht vaste regelen te stellen voor het pensionneren der ge meente-ambtenaren en om deze tot het bijdragen in een daartoe op te rigten fonds te verpligten. Van de zijde van Burgemeester en Wethouders, die overigens bij hun voorstel blijven volharden, wordt later in bedenking gegeven omindien het voorstel der Commissie van Financiën ingang mogt vindende bijdrage alsdan niet verpligtend te stellenmaar facultatief voor iederen ambtenaar, ten einde deze geheel vrij blijve om naar mate zijner omstandigheden te kunnen handelen. Ik geloof, dat dit in korte woorden zijn, die over de zaak zijn ontwikkeld. Ik verblijd mij dat dit onderwerp eene vaste Indien het ontwerp voor het pensionneren van als het door de Commissie van Financiën is voorgedragenmogt worden aangenomendan stel ik mij voor dat die re geling uitmuntend zal werken. Mij dunkt dat de zaak daarbij .duidelijk is uiteengezet en het ontwerp volledig is en billijk, en het tevens steunt op de belangen der ambtenaren zoowel als op die der stad. Wanneer deze zaak, volgens het beschrijvings-billet, in eene vorige vergadering was ter sprake gebragthad ik mij ééne bedenking veroorloofd, of het wel wenschelijk ware het bijdragen aan het pensioenfonds verpligtend te stellen. Thans, na het sedert ingekomen rapport van Burgemeester en Wethouders, vervalt die bedenkingmet welk rapportalthans wat het laatste gedeelte betreft ik mij volkomen vereenig. De Voorzitter. Ik moet opmerkendat de Commissie niet bedoeld heeft de verordening qua talis te behandelen. Zij heeft die alleen overge legd als een middel om haar denkbeeld aanschouwelijk te maken. De heer du Rieu. Aan het idéé, in het rapport der Commissie ontwik keld om te dezer zake vaste regelen te stellenhecht ik nog al. Ik vind het namelijk niet goed, telkens de vraag te behandelen: zal deze of gene ambtenaar worden gepensionneerd, met hef oog op de diensten, die hij ge- praesteerd heeft, en of hij geldelijke middelen heeft of niet? Daarom geloof ik, dat het voorstel der Commissie de voorkeur verdient en zou ik tevens gaarne zien, dat de bijdrage tot het pensioen verpligtend wierd gesteld. De heer van Kaathoven. Ik kan mij zeer goed met het voorstel ver eenigen; maar ik geloof, dat het nog al moeijelijk zal zijn het besluit toe te passen, ofschoon ik anders wel voor het facultatief stellen der bijdrage zou zijn. Het betreft toch, meen ik, hoofdzakelijk nu het stellen van het principe van pensionnering en het -vormen daartoe van een fonds. De Voorzitter. Burgemeester en Weihouders wenschten de zaak op den ouden voet te behouden, om namelijk, wanneer een ambtenaar in de termen verkeerde, dat hij volgens de rijkswet op pensioen zou kunnen aan spraak maken, in ieder bijzonder geval die aanspraak te onderzoeken en naar gelang daarvan het pensioen al of niet toe te kennen. De Commissie Financiën, in wier handen onze voordragt was gesteld ten fine van meende, dat het beter was vaste regels te stellen en alle ambte naren tot het pensioen te doen bijdragen, om zoodoende aan allen, die volgens de bepalingen der rijkswet, als lands-ambtenaren regt op pensioen zouden gehad hebben, een gelijk regt toe te kennen. Burgemeester en Wethouders hebben daarop nader aangedrongen om wanneer het denkbeeld der Commissie ingang vond, de bijdrage niet verpligtend te stellen. De heer van Kaathoven. Na die nadere toelichting van den Voorzitter kan ik mij daarmede zeer vereenigen. De heer Goudsmit. Ik vereenig mij gaarne met het denkbeeld der Com missie. Ik geloof, dat het verleenen van pensioenen tot dusverre niet ge- van rapport

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2