doet. Het langt alles af van de omstandigheidof hij lang afwezig wenscht
te blijven. Ik zou het toch vreemd vinden, voor eene korte afwezigheid
eene benoeming van een ander te doen plaats hebben. Ik geloof niet, dat
de zaak zóó dringt.
De heer de Fremery. Het zou dan toch wensehelijk zijn, dat er bij
eene langere afwezigheid voorzien werd in zijne betrekking.
De heer le Poole. Dan zijn de keurders geene zelfstandige menschen
meer, als er voor eene afwezigheid van enkele dagen eene surveillance noo-
dig is. Zij moetendunkt mijook zelfstandig kunnen handelen. En om
nu zoo benaauwd te zijn voor eene afwezigheid van weinige dagenzou ik
wat al te erg vinden.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer de Fremery niet langer op de
zaak staat, zoodat dit punt als afgedaan kan worden beschouwd.
Het nieuw art. 5 wordt hierop goedgekeurd.
Art. 5 (nu 6). Jaarlijks, in de maand December, doet hij verslag van
zijne verrigtingen aan den Gemeenteraad.
Afschrift van dat verslag wordt aan de Gezondheids-commissie medegedeeld.
De heer le Poole. Is die termijn niet wat heel lang? Zou die persoon
niet een paar malen in het jaar dat verslag kunnen indienen, of om de
drie maanden
De heer Sikkel Groos. Ik zou er willen hebben bijgevoegd: //Hij
doet daarenboven maandelijks verslag aan Burgemeester en Wethouders."
De heer de Moen. Ik ondersteun zeer het denkbeeld om maandelijks
aan Burgemeester en Wethouders een beknopt verslag aan te biedenhetzij
er wat bevonden is of niet, waardoor tevens controle is op den voortdu-
renden ijver, en overigens jaarlijks aan den Raad een verslag in te dienen.
De Voorzitter. En dan zou ook hier moeten volgen het mededeelen
van afschrift aan de Gezondheids-commissie. Of zou de Commissie dat af
schrift alleen willen doen geven van het laatste verslag?
De heer Sikkel Groos. Van het laatste.
De heer de Moen. Ten ware Burgemeester en Wethouders van oordeel
waren, dat ook van het andere verslag een afschrift aan de Gezondheids-com
missie diende te worden toegezonden.
De Voorzitter. De bevoegdheid daartoe blijft altijd bestaan.
Met de bijvoeging, door den heer Sikkel Groos voorgesteld, wordt het
artikel goedgekeurd.
Art. 6 (nu 7). Bij het waarnemen zijner bediening is hij verpligt, wanneer
de belanghebbende dit vordert, het bewijs zijner aanstelling te vertoonen.
Wordt zonder beraadslaging goedgekeurd.
Art. 7 (nu 8). Tot het verrigten der hem opgedragen werkzaamheden
wordt hem het regt toegekend, onder inachtneming van art. 3 der Wet van
31 Augustus 1853 (Staatsbl. n°. 83), de winkels en plaatsen, waar de nering
doenden in levensmiddelen hunne waren bewerken en bergenten allen
tijde binnen te treden.
De heer de Fremery. Ik zou aan de Commissie willen vragenof het
geen hier bepaald is, wel noodig is. Ik zie de noodzakelijkheid niet in
om ten allen tijdeen dus zoowel vóór als na zons-ondergangeene opne
ming te doen.
De heer Sikkel Groos. Het geval is denkbaar.
De Voorzitter. Ik zie geen bezwaar om de woorden »ten allen tijde"
te behouden. Ik voorzie niet, dat de keurder in het holle van den nacht
de menschen zal bemoeijelijken; maar ik geloof toch, dat er na zons onder
gang vrij wat kan gebeurenzoodat het wel noodig is ook dan toe te zien.
Het artikel wordt hierop goedgekeurd.
De instructie in haar geheel wordt vervolgens met algemeene stemmen
aangenomen.
V, Komt in beraadslaging het concept-raadsbesluit en de verordening,
houdende instructie voor den Praelector in de verloskunde.
De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft daaromtrent de
volgende missive aan den Gemeenteraad ingezonden
a De Raadscommissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft de eer
op het advies van de Commissie van geneeskundig toevoorzigt in bedenking
te geven
dat eene verordening, inhoudende eene instructie, nog andere bepalingen
kan behelzen behalve die instructie
dat overigens niets gemakkelijker zou zijn dan van art. 1 der Verorde
ning te formeeren een afzonderlijk raadsbesluit;
dat het misschien raadzaam ister voorkoming eener nuttelooze disputatie
over vormreeds nu den vorm van een afzonderlijk raadsbesluit aan te
nemen, met opneming in art. 2 eener bepaling, die door de Geneeskundige
Commissie is voorgesteld, en die mede niet in de instructie behoort; dat
daarom de Commissie aanraadt dezen laatsten vorm aan te nemenen te
dien einde een ontwerp in dien zin hiernevens voegt;
dat bij dit raadsbesluit geene personen worden uitgeslotenmaar wel be
trekkingen
dat ieder, die eene uitgeslotene betrekking bekleedt, door het nederleg-
gen dier betrekking de reden van uitsluiting doet vervallen
dat eene cumulatie van gemeente-betrekkingen niet wensehelijk is;
dat mede niet wensehelijk is, aan belanghebbende personen de beoordee
ling over te laten van hunne eigene geschiktheid, waaromtrent men zich
zoo ligtelijk illusiën kan maken
dat de ondervinding de moeijelijkheid leert om uit publieke betrekkingen
te ontslaan en dat dus de gelegenheid van daartoe verpligt te worden zoo
veel mogelijk dient te worden vermeden.
De Commissie kan zich met de verder gemaakte opmerkingen vereenigen
en stelt dus voor nevensgaande Verordening vast te stellen.
Dc Commissie voor de huishoudelijke verordeningen,
(get.) N. Sikkel Groos.
A. Librecht Lezwyn.
H. C. Hartevelt."
Het raadsbesluit luidt als volgt:
Art. 1. De betrekking van Lector is onvereenigbaar met die van hoog
leeraar van stads doctor of van stads-chirurgijn.
Art. 2. Om tot Lector benoemd te wordenmoet men de verloskundige
praktijk gedurende vijf jaren hebben uitgeoefend.
De Voorzitter. Ik open in de eerste plaats de algemeene beschouwin
gen over het concept-raadsbesluit.
De heer Hubrecht. Ik heb geene algemeene beschouwing over dit
raadsbesluit, maar zal mijne stem tegen art. 1 uitbrengen. Het noodzake
lijke der bepaling, daarin voorkomende, zie ik niet in; de raad moet vrij
zijn, wien zij tot deze betrekking wil benoemen, en om door de voorge
stelde uitsluiting de keuze te beperken is, dunkt mij, niet wensehelijk.
De heer van der Hoeven. Het is moeijelijk over dit raadsbesluit eene
algemeene beschouwing te voeren, daar het raadsbesluit eigenlijk maar twee
artikelen bevat. Ik zal dan, in overeenstemming mei den heer Hubrecht,
over artikel 1 spreken. Ik kan echter hier niet in wederlegging treden van
argumentendie vóór het artikel pleitenwant ik heb ze vruchteloos gezocht.
Ik meende, dat die in het advies van de Plaatselijke Commissie van ge
neeskundig toevoorzigt konden gelegen zijn. Maar ik heb mij vergist;
want de Commissie is niet van oordeel, dat de betrekking onvereenigbaar
is met die van hoogleeraar. Ik heb toen gedacht, dat er ook andere con
sideration zouden kunnen bestaan, die het niet wensehelijk dellen zijn om
die betrekkingen te vereenigen. Ik heb ze ook niet gevonden in de ter
visie liggende stukken. Ik moet mij daarom bepalen om op te geven
welke de redenen zijn, die mij doen meenen dat het wensehelijk is, dat
art. 1 niet bleef. De grondendie ik daarvoor hebzijn dezeten eerste
omdat er een hoogleeraar is, die de betrekking verlangt en men dus, door
deze bepaling aan te nemen, genoodzaakt zou wezen hem reeds dadelijk
van de lijst te schrappen, hoezeer men misschien geen gelukkiger keus zou
kunnen doen om die betrekking te vervullen; maar ten andere, omdat er
buitenslands ook onderwijs in de verloskunde aan vroedvrouwen door hoog
leeraren wordt gegeven, zoo als ik althans van enkele Duitsche hoogescholen
stellig kan verzekerenen omdat ik overtuigd ben dat ook elementair en
eenvoudig algemeen bevattelijk onderrigt over eenig vak van kennis het best
gegeven kan worden door hemdie in dat vak het meest ervaren is. Daar
om zou ik het wensehelijk achten, den hoogleeraar niet uit te sluiten.
De heer Kluit. Ook ik zoude gaarne zien dat dit raadsbesluit, ten
minste art. 1, daaruit wegviel. Ik vermeen dat het geval, waarin juist de
stad Leyden als akaderaiestad verkeert, thans dubbel behoort geapprecieerd
te worden in de keuze tot vervulling der thans vacerende betrekking en dat het
aan den Raad is gretig de gelegenheid tot benoeming aan te grijpen van den
genen der sollicitanten, die en door zijne groote kennis, en door zijne er
varing en ambitie, ten nutte en zegen der zaak zoude zijn.
De heer Gevers. De heer Salomon was lector in de verloskunde en
stads-vroedmeester. Het komt mij ongeraden voor den hoogleeraar in de
verloskunde uit te sluitenboven anderen moet hij geschikt geacht worden om
vroedvrouwen op te leiden. De reden dier uitsluiting bestaat welligt daarin,
dat de hoogleeraar door de vacantie, die hij des zomers heeft, gedurende
3 maanden afwezig kan zijn, doch daarin was te gemoet te komen door
de betrekking te splitsen, het onderwijs der vroedvrouwen aan den hoog
leeraar op te dragen en tot stads-vroedmeester een chirurgijn te dezer
stede aan te stellen.
De heer Librecht Lezwyn. Als lid van den Raad heb ik geene consi-
deratiënen als lid der Commissie zal ik er mij bij nederleggenals de
meerderheid art. I wil weglaten.
De heer Goudsmit. Volgens mijn oordeel is er geene enkele reden voor
het behoud van het artikel bij te brengen. Ik geloof integendeel, dat men
met beide handen de hulp van een hoogleeraar moet aannemen. Wetenschap
en praktijk brengen dit mede. Het is toch zeker, dat het best in eenig
vak kan doceren hij, die den. geheelen omvang van dat vak kent. Het
gemaakte bezwaar ligt hoofdzakelijk in de vacantie; maar dan moet de
hoogleeraaraan wien de betrekking wordt opgedragenzelf wetenin hoe
ver hij de stad kan verlaten.
De heer Stoffels. Ik zie ook geene gronden genoeg om art 1zooals
het ligtaan te nemen en een hoogleeraar uit te sluiten van die betrekking
maar ik geloof ook, dat de houding, die wij daardoor als Gemeenteraad
tegenover de akademie zouden aannemen, niet goed zou zijn. Het zou mij
dus zeer aangenaam zijn, dat het artikel verviel.
De heer du Rieu. Ik ben ook tegen de uitsluiting. Dit geeft mijns
inziens welligt iets vijandigs tegenover de akademie te kennen. Het spreekt
toch van zelf, dat, als een hoogleeraar onderwijs geeft in de verloskunde,
daarvan de studenten het meest profiteren. Maar daar wij nu toch over
art. I handelenmogen wij ook over art. 2 spreken en dan wenschte ik
wel, even als wij ten aanzien van den wetenschappelijken keurder bepaald
hebbendat deze den graad van philosophiae naturalis doctor bezitten moet
dat ook ten aanzien van den lector voorgeschreven werd, dat hij den graad
zou bezitten van medicinae et artis obstetriciae doctor.
De heer Sikkel Groos. Hier is geen quaestie van vijandigheid tegenover
de akademie; maar de uitsluiting is alleen gegrond op de omstandigheid,
dat het den hoogleeraren aan den noodigen tijd ontbreekt en de termijn
der vacantie de uitoefening der betrekking in den weg staat. Ieder kan zich
nu illusiën maken; maar het is zeker, dat de vacantie aan de hoogleeraren
de gelegenheid geeft om zich te verwijderenen dat de kraamvrouwen
geene vacantie hebben om de hulp der hoogleeraren af te wachten. Dit
alleen is de reden voor de voorgestelde uitsluiting.
De heer de Moen. Ik heb mij zeiven de reden afgevraagd van de uit
sluiting, en die is grootendeels door den heer Groos medegedeeld. Ik be
schouw het ook zoodat de hoogleeraren in de geneeskunde het te druk
hebben en te weinig tijd voor bijzaken, niet alleen uit hoofde van het da
gelijks collegie geven, maar bovendien omdat men dikwijls wordt geconsul
teerd buiten de staden dan de akademische vacantiën. Daardoor moet
noodwendig deze dienst, en wat erger is, oogenblikkelijke hulp aan arme
kraamvrouwen lijden. Ik ben het overigens met den heer du Rieu eens
omtrent de wenschelijkheiddat ook hier, even als voor den wetenschappe
lijken keurder de graad van doctor is gevorderdvoor den lector als ver-
eischte ook de graad van doctor worde voorgeschreven.
De heer Tollens. Ik laat de door den heer de Moen aangevoerde be
zwaren in het midden; maar ik geloof, dat in ieder geval door het opne
men dezer bepaling eene niet bedoelde onbeleefdheid aan den hoogleeraar
zou worden gedaan, die zich reeds als candidaat heeft aangemeld. Wat
het denkbeeld van den heer du Rieu aangaat, daarmede vereenig ik mij vol
komen, en ik geloof dan ook, dat de lector, met het oog op moeijelijke
gevallenalthans evenzeer eenen waarborgenden akademischen graad behoeft
als een keurder van levensmiddelen.
De heer de Moen. Als ik er nog dit mag bijvoegen, dat mijn be
zwaar niet alleen slaat op de hoogleerarenmaar ook op de stads-doctoren en
chirurgijns. Door de vermeerdering van bedieningen, en drukte, moet het een
of ander lijden. Zooals het artikel gesteld is, zijn zij evenmin benoembaar.
De heer Sikkel Groos. Ik meendat de heer de Moen dwaalt. Hij
die stadsdoctor is, kan benoemd worden. Onvereenigbaarheid in de uit
oefening verschilt van benoembaarheid. Volgens het concept kan een stads
doctor worden benoemden is hij bevoegd de nieuwe betrekking uit te
oefenen, mits hij zijne betrekking van stads-doctor verlate.
De ,heer de Moen. Ik geloof niet, dat de benoeming kan geschieden
van wien ook, die op het oogenblik zijner benoeming stads doctor of chi
rurgijn is, naar de letter van het voorgestelde artikel.
I)e heer Librecht Lezwyn. Er staat niet, dat hij niet kan benoemd
wordenmaar dat beide betrekkingen onvereenigbaar zijn.
De Voorzitter. Het aangevoerde door de heeren Groos en Lezwyn is
volkomen juist. Een stads doctor kan de betrekking niet aannementen zij
I hij afstand doe van zijne tegenwoordige betrekking. Hij kan dus, onder
die voorwaarde, wel degelijk benoemd worden.