om te toonen, dat eene geschreven bepaling geene doode letter is. Ik ge loof dat de ondervinding bewezen heeftclat dit noodig is en het ook voor de Commissie van Fabricage wenschelijk is, dat zij wete, dat de boete in het vervolg worde toegepast. De heer Le Poole. Ik ben er ook zeer voor de boete voortaan op f 5 te brengenmaar niet om dan nu weer toe te gevenmaar integen deel de boete streng toe te passen. Ieder baas, die eenigzins bij de hand ismoet zorgendat hij van het noodige materiaal voorzien is. Er wordt nu doorgaans te veel op die remissie gesteund, en dat acht ik verkeerd; maar daarom kan ik mij dan ook zeer goed vereenigen met het voorstel om de boete te bepalen op f 5 in plaat3 van ƒ10. Te veel mag men niet bezwaren. De Voorzitter. Ik zal niet trachten ons rapport krachtig te verdedi gen want ik moet eerlijk erkennendat voor de zaak geene krachtige verdediging te vinden is. Ik geef volkomen toedat eene voorgeschreven boete geene doode letter behoort te zijn; dat er doorgaans te veel gerekend wordt op ontheffing; dat men aan de boete de hand moet houden; en men heeft te regt gevraagdwat zou de boete anders beduiden Dat alles is volkomen waar en kan moeijelijk worden tegengesproken. Maar dit staat vast: de boete was te hoog. Die te hooge boete heeft steeds aanleiding gegeven, dat er remissie werd verleend en men daarop gesteund heeft. In het vervolg zal het uitzigt daarop worden weggenomen en zal aan de op legging der boete krachtig de hand worden gehouden. Nu had de Com missie van Fabricage voorgesteld die verminderde boete reeds thans ten deele toe te passen. Ik moet erkennen, dat wij misschien bij onze voordragt te edelmoedig zijn geweest; en wat mij betreft, gaarne beken ik dat ik, met het oog op het rapport van den Architectgehoor gevende aan 's mans daarbij uitgedrukten wensch, er toe gebragt ben om de door hem voorgestelde amnestie op allen toe te willen passenaannemende dat de redenen van ver ontschuldiging voor allen, al zij het niet in gelijke mate, pleiten. Ziedaar wat ons geleid heeft om het tegenwoordig voorstel te doen. Maar ik her haal, er zijn daarvoor geene krachtige gronden aan te voeren. Ik zal de zaak nu in drieën splitsen. Ik moet evenwel nog vooraf de aanmerking maken, dat ik mij aanvankelijk had afgevraagd: zou de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen niet moeten worden geraadpleegd? en als de Commissie het verlangde, zou het nog kunnen geschieden. Maar het gold hier geene verandering in de verordening zelve, in hare oeconomie; het betrof blootelijk de verandering van een cijfer. Deze omstandigheid alleen had mij geleid om deze verandering niet te stellen in handen van de Com missie voor de huishoudelijke verordeningen; maar de zaak was mij niet ontgaan. De heer Sikkel Groos. Wat mij betreft, heb ik er vrede mede, en ik zal er dus in berusten. De Voorzitter. Ik zal dan nu, zoo als ik gezegd heb, het voorstel in drieën splitsenen in de eerste plaats in omvraag brengen om ontheffing van boete te verleenen aan A. Verhoog, J. van der Tas, J. van der Mark en P. van der Kampwaaromtrent Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage eenstemmig zijn; in de tweede plaats om de ont heffing ook te verleenen aan van der Reydenhetgeen door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, maar niet door de Commissie van Fabri cage; en, ten derde, of de algemeene voorwaarden in dien geest zullen worden veranderd, dat de boete in het vervolg zal worden gesteld op f 5. De heer van der Hqeven. Ik erkendat het in den geest van het rapport der Commissie is om nu reeds dadelijk de verminderde boete toe te passen. Maar ware het dan niet beter, dit punt het allereerst uit te maken? De Voorzitter. De Commissie van Fabricage had voorgesteld aan van der Reyden eene boete van f 5 op te leggen. Ik geef volkomen toe, dat het misschien beter ware het derde punt het eerst uit te maken. De heer Krantz. Wanneer wij nu het derde punt uitmaken, bepalen wij, dat de boete voortaan zal bedragen f 5. Ik moet echter opmerken, dat somwijlen de omstandigheden kunnen verschillen, en dat er zijn waarin het juist doelmatiger ware eene boete van 10 op te leggen. De heer Hubrecht. Ik geloof niet, dat vroeger in eenig geval de boete van 10 is toegepast. Ik moet echter opmerken, dat art. 12 der algemeene voorwaarden bepaalt, dat de aannemer zal verbeuren 1 pCt. van de aan- neemspenningen beneden de 1000 en f 10 bij hoogere aannemingen, voor iederen dag dien hij langer, dan bepaald was, daaraan werkt. Nu echter stelt de Commissie van Fabricage voor, eene boete van 5 voor iederen dag, onverschillig de som der aanneming. De Voorzitter. Ik geloof dat ƒ5 reeds een goed bedrag kan zijn. Geldt het eene te late oplevering van een a twee dagendan is de som zeer zeker van geen groot belang, doch in die vertraging ligt weinig ongerief. Maar is het daarentegen eene vertraging van ettelijke weken, dan maakt de boete eene beduidende som uit. De heer van der Hoeven. Ik had mij afgevraagd, of het wel wen schelijk was eene gelijkmatige toepassing eener zekere som voor boete in acht te nemenen of het niet beter ware eenen anderen maatstaf te volgen naar gelang van den omvang en de kostbaarheid van eenig aanbesteed werk. Maar daar ik volstrekt niet in staat ben daaromtrent een voorstel te doen, zal ik mij daarvan onthouden. Ik wenschte nogtans wel, dat er, naar mate van de omstandigheden, eene andere regeling voor de som der boete kon worden gemaakt. De heer Hartevelt. De heer Stoffels heeft zoo straks eene redenering gehoudendie ik niet regt begrepen heb. Wij hebben toch eene goede brug en eene goede school, zeide ZEd. alsof dat eene verontschuldiging voor te late oplevering is Als het werk niet goed is, wordt de aannemer niet betaald. De boete strekt voor niet tijdige oplevering en heeft niets te maken met goed werk. En wat het niet gemakkelijk verkrijgen van steen betreft, is mede geen reden tot remissie van boete, maar juist eene om die toe te passen; de voorwetenschap heeft bestaan bij de verschillende aannemers; zij hadden dus in tijds moeten zorgen van steen voorzien te zijn. De heer Meerburg. Zou niet aan aller verlangen worden voldaan, wanneer men bepaalde, dat de boete in het vervolg hoogstens f 10 en minstens 5 zal bedragen De Voorzitter. Wie zal dan het quantum bepalen, als men bezwaren bijbrengt voor de niet tijdige oplevering? Ik vind het beter eens en voor altijd de boete op 5 te bepalen. De heer Krantz. Ik heb meermalen betreurd, dat er zoo weinig tijd gegeven wordt om inzage van rapporten of stukken te nemen, zoo als nu wederom het geval is, en waarbij toch verschillende belangen betrokken zijn. Mij heeft gisteren en heden de tijd tot kennisneming ontbroken. Ik acht het daarenboven gevaarlijk in eene verordering veranderingen te maken, zonder die voor zich te hebben. Wat het principe aangaat om van boeten remissie te gevendit acht ik zeer verkeerdwil men publieke aanbestedin gen dan moeten de contracten gehandhaafd worden. Eenigen tijd geleden is wel door de Commissie van Financiënop een in hare handen gesteld verzoek tot het geven van remissie geadviseerd, maar de aannemer was overleden, en men twijfelde of de borgen tot de uitvoering van het contract verpligt waren. De Voorzitter. De redenwaarom wij reeds thans de geheele zaak der te late oplevering en de wijziging der voorwaarden wilden hebben in be handeling genomen, is, dat de Commissie van Fabricage verlangd had, dat dit alles was afgedaanvoordat de nieuwe architect in functie trad. Daarom alleen is dit voorstel niet langer dan gewoonlijk ter visie gelegd. Maar ik moet nog eens zeggen, dat het zeer zeker zou geschied zijn, als de veran dering ingreep in de gansche oeconomie der verordening. Het geldt hier alleen de vraag, of de boete voortaan 5 zal bedragen. Dit kan zeer goed, ook zonder voorafgaande raadpleging van langeren duur, door de Vergade ring worden beoordeeld. Dit was de redendie mij heeft doen besluiten de zaak aan de orde te stellen. Maar ik heb bedenking hooren maken te gen het voorstel om de zaak nu af te doen. In dat geval, zoo de Raad dat verlangt, zou de zaak in eene volgende vergadering moeten worden be handeld. De heer van der Hoeven. Als gij, mijnheer de Voorzitter, kondet goedvinden het eerst in stemming te brengen het besluit om de boete op f 5 te bepalen. Wanneer men vooraf wist, welke boete nu reeds zou wor den toegepast, kon dit invloed op het uitbrengen der stemmen hebben. De Voorzitter. Ik stel dan voor, in de eerste plaats art. 12 der al gemeene voorwaarden te wijzigen enonverschillig het bedrag der aanne mingssom, de boete te bepalen op ƒ5. Dat voorstel wordt aangenomen met 17 tegen 2 stemmen; hebbende de heer Krantz zich buiten stemming gehouden. Tegen: de heeren Wttewaall en van Kaathoven. Het tweede voorstel van Burgemeester en Wethouders, overeenstemmende met dat van de Commissie van Fabricage en strekkende om aan A. Verhoog, J. van der Tas, J. van der Mark en P. van der Kamp, remissie der boete te verleenen, wordt aangenomen met 11 tegen 9 stemmen. Tegen: de heeren Krantz, Wttewaall, van der Hoeven, de Moen, van Kaathoven, Hartevelt, Tollens, Librecht Lezwijn en Kluit. De Voorzitter. Nu komt het op hetzelfde neer, wat in rondvraag wordt gebragt, of de voordragt der Commissie van Fabricage of die van Burgemeester en Wethouders. Blijft de eerste in behandeling, dan kunnen de ledendie met mij voor de ontheffing gestemd zijndaaraan hunne goedkeu ring weigeren. De heer Krantz. Gij stelt dus niet voor, hem van de boete te ont heffen De Voorzitter. De Commissie van Fabricage heeft verschillende rede nen opgegevenwaarom zij meende hem niet geheel van boete te kunnen ontheffen. De heer Hubrecht. De aannemer der school op de Aalmarkt en van het Telegraafkantoor is herhaalde malen door de Commissie van Fabricage ge waarschuwd, en gewezen op de gevolgen van te late oplevering. De redenen van verontschuldiging zijn in zijn adres opgenoemd, en bestaan hierin, dat een gedeelte van zijn werkvolk ook aan de Borstelbrug werkzaam was; die redenen achtte de Commissie niet voldoende, daar een aannemer dan maar moet zorgen niet meer werk op zich te nemen, dan waaraan hij kan vol doen. Deze aannemer is dus niet gelijk te stellen met de andere. De Voorzitter. Ik breng nu in omvraag het voorstel van de Com missie van Fabricage, om aan den aannemer van der Reyden de boete van 5 op te leggen. Dat voorstel wordt aangenomen met 14 tegen 6 stemmen. Tegen: de heeren du Rieu, Krantz, Meerburg, de Fremery, Stoffels en de Voorzitter. VII. De adressen van J. J. Verdonk en L. M. Schipper, J. P. Kop c. s. en C. Omvlee tot vernieuwing van de brug over den Ouden Singel voor de Scheistraat. Burgemeester en Wethouders raden in hun rapport deu adressanten te kennen te geven, dat de vergadering persisteert bij haar besluit, den 7 Augustus dezes jaars genomenen voorts te besluiten dat op verdere requesten, welke te dezer zake mogten worden ingediend, zal worden over gegaan tot de orde van den dag. De heer van Outeren. Ik vereenig mij volkomen met het rapport. De heer van der Hoeven. Als ik mij niet bedrieg, heb ik behoord tot de minderheid, die meende, dat het wenschelijk was de brug te behou den. Ik zal daartoe geene nieuwe argumenten behoeven aan te voeren. Men dient wel in het oog te houden, dat er eigenlijk zijn drie bruggen, waardoor men langs de Oude Vest aan de andere zijde kan komen. De afstand, op zich zeiven gering, wordt daardoor in de daad vrij aanmerkelijk. En dit brengt mij tot de meening, dat het wenschelijk is deze brug alsnog te herstellen. De heer de Moen. Ik zal stemmen voor de handhaving van ons besluit. De heer Librecht Lezwyn. Ook ik heb tot de leden behoorddie de brug wenschten te behouden. Ik zeg dat ook nu nog. Als ik mij niet bedrieg, zullen de kosten van herstel slechts 2100 behoeven te zijn, terwijl de kosten van afbraak f 2500 zullen bedragen. En nu meen ik. dat de kosten van onderhoud op de groote som van de fabricage-werken van geen invloed kan zijn om daarvoor de geburen het ongerief te doen lijden. De heer Hubrecht. De heer Lezwyn vergist zich. Indien slechts het noodzakelijke aan de brug bij de Turfmarkt werd verrigt, zoude hiervoor f 2100 worden vereischt. De heer Librecht Lezwyn. Wat ik aangevoerd heb, is te bewijzen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 4