De heer Tollens. Zou het niet duidelijker zijn om tussclien de woorden dat en onderzoek te plaatsen het woord tweede? Want hier is sprake van een eerste en een tweede onderzoek. De heer Librecht Lezwxn. De bepaling kan niet anders slaan dan op dat tweede onderzoek. De Voorzitter. Verlangt de heer Tollens hieromtrent ook een bepaald voorstel te doen? De heer Tollens. Neen, mijnheer de Voorzitter. (De heer Gevers verlaat de vergadering.) De heer van Outeren. Ik refereer mij nu hier aan het zoo even gezegde. De Voorzitter. Maar er is eene conditie in art. 5. De heer van Outeren. Die conditie blijft bij de door mij bedoelde wijziging uitgedrukt. De Voorzitter. Er wordt in art'. B bedoeld, dat het ook ziet of zien kan op het verbod van art. 3. De heer van Outeren. Ik beschouw art. 3 toepasselijk daar waar de hoeveelheid niet anders dan door meting of tonning kan Worden gevonden. Maar au gaat de verordening verder en zegt in art. 4 wat er gebeurt, als de opneming tot tweemalen toe is gedaan zonder meting of tonning, doch waarmede de belanghebbenden niet te vreden zijn. Dan moet er een derde onderzoek plaats hebben door meting of tonning; wie de kosten daarvan dragen zal wenschte ik in eene en dezelfde bepaling te zien voorgeschreven. De heer de Fremery. Ik zou in bedenking willen geven, of die ver korting wel zoo aanmerkelijk is om daarom eene verandering in de veror dening te maken. Het is spoedig gedaanmaar ik moet opmerkendat deze verordening reeds in verschillende handen is geweest, en goedgekeurd is zoowel door den controleur en ontvanger der belastingen als door som mige belanghebbenden. Ik zou nu wel tegen die verandering op zich zelve geen bezwaar hebben, maar betwijfel toch, of zij wel zoo aanmerkelijk is om die wenschelijk te maken. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat die verandering niet zeer doelmatig is te achten. Art. 5 komt mij voor eene algemeene bepaling te bevatten terwijl art. 4 op een speciaal geval betrekking en eene andere strekking heeft, zoodat art. 5 daar niet op terugslaat. De Voorzitter. Ik geloof, dat art. 5 op art. 3 slaat; maar in het eerste gedeelte van art. 3 wordt de bevoegdheid gegeven om de opneming te doen, ook dan, als het geval in de laatste alinea bedoeld niet aanwezig is. De heer Goudsmit. Art. 5 bevat eene algemeene bepaling, dat in elk geval de kosten van tonning of meting door de belanghebbenden zullen worden gedragen. De heer van Outeren. Die algemeene bepaling ligt juist in art. 3 laatste alinea. Was de strekking van art. 5 ook van algemeenen aard, dan zou, mijns inziens, de verordening op dit punt tweemalen hetzelfde voor schrijven. Wat dat art. voorschrijft behoort uitsluitend bij art. 4. De heer Goudsmit. Ik kan dat niet inzien. Art. 3 betreft een ander ge val, namelijk, dat de brandstoffen zóó geborgen zijn, dat er een onder zoek moet plaats hebben; terwijl art. 5 spreekt van het geval, dat gebleken is, dat er te veel is aangegeven. De heer van Outeren. Ik wenschte die bijvoeging aan het slot van art. 5 te hebben gemaaktwaardoor een artikel werd bespaard. De heer Goudsmit. Maar dan zou de bepaling niet gelden daar, waar geene tegenspraak is, terwijl zij ook alsdan van toepassing moet zijn. De heer van Outeren. Ik hecht er niet bijzonder aan. Ik meende, dat de door mij voorgestelde bijvoeging tot vereenvoudiging zou strekken en de duidelijkheid er bij winnen zou. Ik wil gaarne mijn voorstel, als niet gedaan, beschouwen. Het artikel wordt hierop onveranderd goedgekeurd. De verdere artikelen worden aldus goedgekeurd: Art. 5. De kosten van meting of tonning {voor de steenkolen wordt dit: weging of meling; voor liet brandhout: metingworden door de belangheb benden gedragenindien de uitkomst eene mindere hoeveelheid van vijf ten honderd of daarboven oplevert dan bij de aangifte is vermeld. Art. 6. Alle inslag tusschen de aangifte en het onderzoek is verboden en heeft het verlies van aanspraak op teruggave van betaalde plaatselijke belasting ten gevolge. Art. 7. De teruggave van betaalde plaatselijke belasting geschiedt aan het algemeen kantoor van ontvangst in den loop der maand Mei 1863, te gen overgave der aangifte en behoorlijke quitantie. {Voor de steenkolenmet bijvoeging van: 2de alinea, art. 7). Wanneer de belanghebbende nog termijnen van crediet heeft open staan, wordt het bedrag wegens den aanwezigen voorraad op die onaangezuiverde termijnen afgeschrevenen geschiedt de teruggave alleen van het meerdere waarop hij aanspraak heeft. Art. 8. De nog onaangezuiverde termijnen van crediet blijven verschuldigd op de wijze, geregeld bij art. 3 der 'Verordening van 30 Junij/20 Augus tus 185)7, op het verleenen van termijnen van crediet van de betaling dei- belasting aan handelaars in steenkolen te Leyden (Gem.-blad n°. 22), terwijl, wanneer de belastingschuldige in gebreke blijft, binnen den gestelden ter mijn aan zijne verpligting tot betaling te voldoen, de geheele door hem verschuldigde belasting in eens en dadelijk moet worden voldaan. De invordering daarvan geschiedt volgens de bepalingen der artt. 258 tot en met 262 der Wet van 29 Junij 1851 (Staatsbl. n°. 85). De ontwerp-verordeningalsnu in haar geheel in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met algemeene stemmen aangenomen. "VII. In behandeling komt een staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting van 1862. De Commissie van Financiën heeft dezen staat van af- en overschrijving, betreffende de overeenkomst met het Rijk over het onderhoud van den weg buiten de Wittepoort, onderzocht en goed bevonden, en raadt dien vast te stellen. Deze staat, waarover door geen der leden het woord wordt gevraagd, wordt goedgekeurd, zoo als hij is liggende. VIII. Vervolgens wordt in beraadslaging gebragt de voordragt tot on- derhandsche verhuring van: a. het magazijn in de Smidssteeg, 6. het huis aan de Wittepoort. De Voorzitter. Ik moet hieromtrent mededeelen, dat, nadat reeds de voorwaarden gereed gemaakt warende huurder van het huis verklaard heeft zich terug te trekken. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend, dat nu de voordragt tot onderhandsche verhuring van dat huis is vervallen; en zij brengen alzoo thans alleen in beraadslaging de onderhandsche verhuring van het magazijn in de Smidssteeg. De voordragtdie tot geene beraadslaging aanleiding geeftwordt hierop alleen wat laatstgemelde verhuring aangaat, aangenomen zonder hoofdelijke stemming. IX. In beraadslaging wordt gebragt de voordragt tot het in gebruik verleenen van het schoolgebouw op de Haarlemmerstraat. Burgemeester en Wethouders verklaren in hun rapport, dat zij geene be denkingen er tegen hebben dat aan den kerkeraad der Ned.-hervormde gemeente, ten behoeve van het godsdienstig onderwijs, dat lokaal in gebruik worde verleend. De heer Goudsmit. Tegen de zaak zelve heb ik geene bedenking, maar alleen tegen den regtsvorm, waarin het lokaal ten gebruike wordt afgestaan. Bedrieg ik mij niet, dan wordt er verwezen naar art. 868 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, waar het zakelijk regt van gebruik of bewoning wordt geregeld. En nu beroep ik mij op het oordeel der regtsgeleer- den uit den ltaadof dit in overeenstemming kan worden gebragt met de onderwerpelijke vergunning, die precario verleend wordt. Ik zou dan ver langen dat de vergunning eenvoudig verleend werd tot wederopzeggens toe. Ik vrees anders, dat de concessie, zoo als zij nu geformuleerd isaanleiding zal kunnen geven tot moeijelijkhedenten aanzien van de kosten van on derhoud. De Voorzitter. De aanhaling der bepalingen van het Burgerlijk Wet boek is alleen geschied om te doen uitkomen, dat de diaconie met de kos ten van onderhoud belast is. De heer Goudsmit. Ik heb dit vermoedmaar dan is het eenvoudiger en meer overeenkomstig met den aard der zaakom zonder aanhaling van wets artikelen die op geheel andere instellingen betrekking hebbente bepalen tot wederopzeggens toe en met den last van het onderhoud." De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben er niets tegen. Met die wijziging wordt de voordragt aangenomen zqnder hoofdelijke stemming. X. In beraadslaging wordt alsnu gebragt het adres van N. van Went tot het leggen van eene stoep voor het huis wijk VII, n°. 779. Overeenkomstig het rapport der Commissie van Fabricage raden Burge meester en Wethouders de vergadering het verzoek in te willigen, mits de stoep niet meer dan 95 Nederl. duimen buiten den gevel uitspringe en de adressant hierin volge de aanwijzing van rooimeesters. De heer du Rieu. Ik heb er niets tegen, het verzoek toe te staan; maar ik moet al weder opmerkendat ik het niet goedvind eene stoep te leggenalvorens daarop de goedkeuring van den Raad is erlangd. De heer Hubrecht. De opmerking van den heer du Rieu is juist. Het ware misschien wenschelijk, dat er eene verandering in de politie-verorde- ning gemaakt wierd op dit stuk, namelijk om de vergunning tot het leggen en verleggen van stoepen aan het dagelijksch bestuur op te dragen zoo als o. a. te 'sGravenbage en te Delft het geval is. De heer van Kaathoven. Ik ondersteun zeer het gevoelen van den heer du Rieu. Ik vind het ook, dat de raad een dwaas figuur maakt, als eene stoep reeds gelegd is, dan eerst eene deliberatie te houden over de concessie daartoe. Ik geloof evenwelmet betrekking tot hetgeen door den heer Hubrecht gezegd is, dat het in casu een afstand geldt, die alleen door den Raad kan worden beslist. De heer Hubrecht. Ik kan dit den heer van Kaathoven niet toegeven. In de door mij genoemde plaatsen wordt het zeker beschouwd als tijdelijk in gebruik geven van gemeentegrond. De heer van Kaathoven. Dan zou het wenschelijk zijn, dit ook hier te doen. De Voorzitter. Ik ben er zeer voor, en zal intusschen gaarne de be handeling van dergelijke zaken bespoedigen. Nu waren andere meer belang rijke onderwerpen aan de orde: de begrootingen der godshuizen en van de gemeente. Een en ander heeft nog al wat tijd gevorderd. De heer van Kaathoven. Hier is quaestie van drie maanden. De Voorzitter. Ik vraag verschooning; het request is van 11 October. Het voorstel om de vergunning te verleenen wordt hierop aangenomen zonder hoofdelijke stemming. XI. In behandeling komt het adres van J. van der Tas, tot het inne men van grond bij de Marendorps-achtergracht. Burgemeester en Wethouders radenovereenkomstig het rapport van Bur gemeester en Wethouders, den grond ter oppervlakte van twee vierkante el af te staan tegen den koopprijs van f 2nadat die grond alvorens aan de openbare dienst zal zijn onttrokken. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dienovereenkom stig besloten. XII. In behandeling komt het adres van G. J. Rollandet, tot het bou wen van een schuitenhuis. Overeenkomstig het rapport van de Commissie van Fabricage, raden Burgemeester en Wethouders aan den adressant de gevraagde vergunning te verleenen, mits de passage niet belemmerende en betalende het regt van ƒ2.50, bepaald bij art. 3n°. 6, van het tarief, vastgesteld 5 Maart 1857. Dit voorstel wordt op gelijke wijze aangenomen. XIII. Eindelijk worden in beraadslaging gebragt adressen om afschrij ving van plaatselijke directe belasting. Overeenkomstig de voordragt van Burgemeester en Wethouders, waarmede de Commissie van Financiën zicb heeft vereenigdwordt, zonder beraadsla ging of hoofdelijke stemming, besloten:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 3