De heer Tollens. Ik zou dat nog al moeijelijk achten. Of men zou al de ingezetenen van Leyden een merkteeken moeten geven, of ieder vreem deling zou aanspraak maken op den titel van Leydens ingezetene om van de tolbetaling vrij te wezen, en zoo doende had men toch ten behoeve ook van vreemden het tolgeld afgekocht. De Voorzitter. Het betreft hier een wensch, die eigenlijk bezijden de begrooting ligt. Indien de Raad overigens thans het totaal cijfer der uit gaven verlangt te kennendan is de Secretaris in staat dat mede te deelen. Het blijkt, dat, zonder buitengewone uitgaven, het totaal cijfer der uit gaven, na de verschillende in den loop der beraadslaging daarin gebragte wijzigingen bedraagt 3641 74.50. Alsnu wordt overgegaan tot de behandeling der INKOMSTEN. Hoofdstek I. Ontvangsten wegens vroegere diensten. No. 1. Batig saldo der laatst vastgestelde rekening, voor zoo verre daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming is gegeven f 22269.451. Hoofdstuk II. Opbrengst van belastingen en heffingen. Afdeeling I. Opcenten op 's rijks directe belastingen. Nos. 24 worden aldus goedgekeurd: 15 opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen 9085.62; 10 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen f 63.25^5, 10, 15, 20, 25 opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel f 21687.08j. Afdeeling II. Plaatselijke directe belastingen. Nos. 5 en 6. Hoofdelijke omslag 54000; Idem bij suppletoir kohier 1250. De Voorzitter. Volgens de gewoonte van vorige jaren stel ik voor, de behandeling van deze posten te verdagen tot na afloop der overige punten. Dienovereenkomstig wordt besloten. Afdeeling III. Belastingen op voorwerpen van verbruik. No. 7. Belasting op het geslagt, met uitzondering van varkens- en schapenvleesch f 21000. De Voorzitter. Ik moet hierbij opmerken, dat Burgemeester en Wet houders geen bezwaar hebben zich te vereenigen met de meening van de Commissie van Financiën, die den post wenscht te hebben uitgetrokken tot een bedrag van 21500. De reden van het verschil met hetgeen in de begrooting is uitgetrokken, kan zich gereedelijk oplossen, als men in het oog houdt, dat men in de becijfering bij het opmaken der begrooting heeft moeten afgaan op de uitkomst van zeven maanden, terwijl de Com missie op een tijd van negen maanden is afgegaan. Tot laatstgemeld bedrag wordt de post goedgekeurd. No. 8. Belasting op het binnenlandseh gedistilleerd ƒ69000. De Voorzitter. Om gelijke reden als zoo even door mij is medegedeeld, is deze post tot dat bedrag uitgetrokkendoch zal hij ingevolge het ver langen der Commissie, moeten worden voorgedragen tot een bedrag van ƒ70000. Tot laatstgemeld bedrag wordt de post goedgekeurd. Nos. 9 en 10 worden aldus goedgekeurd: Belasting op het buitenlandsch gedistilleerd ƒ2500; Belasting op de likeuren 25. No. 11. Belasting op het gemaal f 70000. Be heer Meerburg. Ik zou vreezen, dat deze post te hoog is opge voerd; want de goedkoopte van andere voedingsmiddelen zal hier ook van invloed zijn, in dien zin, dat minder verbruik ook mindere opbrengst ten_ gevolge heeft. Ik vrees, dat voor dit artikel de opgegeven som niet zal wórden opgebragt. De Voorzitter. Eene dergelijke vrees kan ik niet deelen. Maar wij we ten het nietliet is altijd eene raming. Het is mogelijk, dat de uitkomst minder voordeelig zal zijn; maar wij moeten het afwachten. De heer de Fremf.ry. Ik wensch te zeggen, dat, wat mij betreft, ik de opmerking van den heer Meerburg voor zeer juist acht. Ik geloof ook dat,- als men den maatstaf van negen maanden met dien van zeven maan den vergelijkt, het uitgetrokken bedrag niet is te verwachten. Maar toch is het verschil op het totaal van deze derde afdeeling gering, en bedraagt niet meer dan f 2000; daarom hebben Burgemeester en Wethouders ge meend het gemeen overleg te bevorderen, door op dit verschil niet te wijzen. De heer le Poole. Uit de opgave der Leydsclte Courantdie on der de aandacht van het publiek wordt gebragt, zie ik, dat de middelen in de eerste 9 maanden van 1861 hebben opgebragt f 155200.61, en in de eerste 9 maanden van 1862 f 146736.03, en alzoo eene vermindering op leverende van p. m. 9000. Als dat toch daar zoo duidelijk slaat, moet de burgerij door de thans voorgedragen cijfers in verwarring geraken en men verkeert daardoor in dwaling. De heer de Fremery. Heeft de lieer le Poole dan het cijfer van de brand- stolfen er van afgetrokken? De heer le Poole. Ja. De heer Librecht Lezwijn. De heer le Poole moet de cijfers verge lijken met de raming van het vorige jaar, en niet met de opbrengst. Het is niet dezedie vergeleken kan worden om eene uitkomst te verkrijgen. De belastingen hebben in 1861 opgebragt f 214000, dus verre boven de ra ming. Over dat jaar werd de belasting op het gemaal geschat op f 65000 en zij heeft opgebragt f 70000. Dit moet in aanmerking worden genomen bij de begrooting, die wij op dit oogenhlik maken. De heer le Poole. Maar eene raming is geen vastheid. De heer de Fremery. De heer Lezwyn heeft opgemerkt, dat voor 1861 de raming is geweest 65000 en de post opgebragt heeft f 70000. Dat is juist, doch in 1861 was de opbrengst van dit middel over negen maanden 52905 03en in dit jaar over gelijk tijdvak slechts f 49649.181 het is dus waarschijnlijk dat ook de opbrengst in het volgende jaar minder zal zijn daarom acht ik het aangegeven cijfer nu te hoog. De heer Librecht Lezwyn. Ik heb van een geheel jaar gesproken. De heer de Fremery. Ik heb de brandstoffen buiten aanmerking ge laten. j De Voorzitter, Verlangt de heer le Poole ook hieromtrent een voorstel te doen? De heer le Poole. Neen; ik heb maar een bezwaar gemaakt. j De beer du Rieu. Ik vind ook zwarigheid deze som uit te trekken. De Commissie van Financiën heeft wel eene berekening gemaakt, waarop haar cijfer berust; maar nader cijferende, kwam het mij wel waarschijnlijk voor, dat er te veel was geraamd. Ik geloof, dat de goedkoopte der voe dingsmiddelen wel degelijk van invloed is op de opbrengst van den accijns. Ik acht het daarom voorzigtiger en stel voor er nog een paar duizend gulden af te nemen. De heer de Moen. De Commissie heeft geheel gevolgd pag. 10 der memorie van toelichting op de begrooting. Niettegenstaande Burgemeester en Wethouders moesten terugkomen op een cijfer van f 66000, hadden zij toch den moed om te onderstellen, dat de post wel f 70000 zou op brengen. Evenwel, als men nagaat de opbrengst in de eerste negen maan den van 1862, dan kan die onderstelling niet opgaan, want toen was die opbrengst f 49649; en als men er de drie nog overige maanden in evenre digheid bij berekent a f 16549, dan is het wel onmogelijk om tot een cijfer van f 70000 te komen, waardoor de raming over dit loopende jaar van 66000 blijkt juist te zijn. De Voorzitter. De omstandigheid van de goedkoopte der levensmid delen was bij het opmaken der begrooting nog niet bekend. De heer de Moen. Juist; maar als men in aanmerking neemt, dat men nu eene raming maakt voor het volgende jaar, dan weet men niet, of wij die goedkoopte zullen behouden. Het is niet te wenschendat b.v. de aardappelen weder tot den toestand van 1861 zullen komen en even duur worden. Maar het is mogelijk, en dan werd het verbruik van brood onder de geringere klasse meer en zouden de inkomsten op dit artikel het voorgestelde cijfer kunnen bereiken. De heer de Fremery. Wanneer de Raad er toe konde komen den post tot f 68000 uit te trekken, dan geloof ik, dat daartegen geen bezwaar zou bestaan. Maar om den post met ƒ4000 te verminderen, daar zou ik tegen zijn; want dan, geloof ik, zou de totale raming niet aau de uitkomst beantwoorden. De heer Librecht Lezwyn. In 1861 is er ontvangen /"214000. Daar gaat af f 21000 voor de brandstoffen, en 10 pCt. voor mindere opbrengst van den accijns; dan is de uitkomst 183019 en nu zijn de artt. in de begrooting gebragt op f 183025. De heer de Fremery. De grondslag, bij de memorie van toelichting genomen, is tot nog toe niet wedersproken. Het blijkt dus niet, dat die niet goed zou zijn. Wanneer alzoo die grondslag juist is, dan moet ik weerspreken de berekening van den heer Lezwyn; want als ik volgens dien maatstaf vraag, hoeveel de vermoedelijke opbrengst zijn zal, dan kom ik niet verder dan tot 179000, terwijl door de Commissie is voorgesteld 181000. Dat maakt een verschil van f 2000. Het voorstel van den heer du Rieu, strekkende om den post te vermin deren tot een bedrag van ƒ68000, dat voldoende ondersteund is, wordtin hoofdelijke omvrage gebragt en aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegen: de heeren Goudsmit en ten Sande. No. 12 wordt aldus goedgekeurd: Belasting op den wijn, kunstwijn en fruitwijn 17000. De heer Cock komt ter vergadering. No. 13. Belasting op den turf f 1200. De heer Gevers. Bijaldien men overgaat tot afschaffing eener belasting, acht ik dien op de brandstoffen raadzaam, doch ik vraag of het verstandig is daartoe over te gaanzoolang het nog onbeslist is of de voordragt tot afschaffing van 's lands accijns zal worden goedgekeurd. Te 's Hage is de voordragt vermoedelijk uit dien hoofde afgewezen bij den Gemeenteraad. De Voorzitter. Bij de vorige behandeling van het budget bestond nog geen bepaald uitzigt, dat door de regering de afschaffing der belasting op de brandstoffen zou worden voorgedragenen evenwel werd toen reeds het voorstel tot gedeeltelijke afschaffing in dezen Raad gedaan. En wat den Haag betreft, dat kan moeijelijk worden bijgebragt als een voorbeeldwaaropmen zich ten deze kan beroepen; want daar, gelijk mij uit de beraadslagingen in den Haagschen Gemeenteraad gebleken iswas de grond waarom men tot die afschaffing niet wensehte over te gaan, voornamelijk deze, dat de stad niet onaanzienlijke leeningen had aangegaan en dat het, in het uit zigt, dat er nog belangrijke werken moesten worden ondernomen, gevaar lijk was te achten in deze oogenblikken eene belasting als deze af te schaf fen. Dat zijn omstandigheden, die gelukkig vreemd zijn aan deze stad. Wij kunnen ons derhalve niet volkomen aan het voorbeeld van den Haag spiegelen. De heer Stoffels. Ik spreek niet over de belasting op den turf, maar over de brandstoffen in bet algemeen. Ik heb gisteren daarover in enkele trekken het woord gevoerd, met bet oog op de begrooting, en de vraag gesteld, of het wenschelijk is eene belasting, die 26000 a 27000 op brengt af te schaffen. Als men uit de voor ons liggende begrooting ont waart, dat het batig saldo der vorige rekening grootendeels reeds is ver bruikt, terwijl nog zoo even besloten is de inkomsten met 2000 te ver minderen, dan bestaat bij mij de vrees, dat wij in bet toekomende jaar den hoofdelijken omslag aanmerkelijk zullen moeten verhoogenwant van waar anders het noodige aangevuld Ik heb gisteren ter loops gesproken van de prijzen van den turf en doen uitkomen, dat in 1852 die prijzen in de veenen aanmerkelijk lager waren, en dus niet afhankelijk waren van de belasting. In 1853 was de prijs niet hooger dan in 1855, toen de be lasting niet bestond. Die prijzen waren gelijkelijk variërende na de invoe ring der belasting in 1857. Daaruit blijkt dus, dat de invloed van de be lasting niet groot was, en dat, wanneer in den winter de prijs hoog is, dit alleen het gevolg is van de speculatie der handelaars. Maar ik beroep mij geheel op de begrooting, en dan vraag ik, of het raadzaam is de be lasting op de brandstoffen af te schaffen, en wat beter is, die belasting of eene verhooging van den hoofdelijken omslag? Ik geloof het eerste, en daarom zal ik mij tegen hare afschaffing verklaren. De heer Krantz. Wat de beschouwing, ontleend aan die batige saldo's, betreft, die acht ik onjuist. Immers die waren belangrijk eu daardoor was men in de gelegenheid onder anderen nieuwe schoollokalen te bouwen waartoe in andere gemeenten leeningen moesten gesloten worden. Daaruit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 3