gen. Uit dat oogpunt was publieke verhuring meer aan te raden dan eene
onderhandsche. Nu ben ik het met den vorigen spreker in beginsel eens,
dat men over het algemeen en voor alle zaken concurrentie niet behoort
af te snijdenmaar bij eene aanbesteding als deze is het niet alleen te
doen om eene goedkoope, maar ook vooral om eene deugdelijke leverantie
te verkrijgen. En dat is blijkens de ervaring thans volkomen met deze
aanbesteding het geval. Bij de huur van land daarentegen komt het hoofd
zakelijk aan op Ifet naleven eener verpligting tot betaling. Beide zaken
staan dus niet gelijk. ]k had mij ook afgevraagd, of het niet consequent
ware, ook hier eene concurrentie te openen; maar, zoo als ik zeg, de ge
vallen zijn niet gelijk. Op grond daarvan hebben wij vrijheid gevonden,
in het belang eener goede leverantievoor te dragen aan Zitman bij con
tinuatie de aanbesteding te gunnen.
De heer Meerburg. Vóór ik het rapport van Burgemeester en Wet
houders gelezen hadwas ik tegen eene continuatie der onderhandsche
aanbesteding, te meer, daar een der adressanten mij over de zaak gespro
ken heeft. Als het nu niet te onbescheiden was, zou ik wel willen vragen,
wie dan niet op behoorlijke wijze met de gedane leverantie gehandeld heeft.
De Voorzitter. Ik moet zwarigheid maken daarop in het openbaar te
antwoordenmaar ik ben bereid dit in privé te doen.
De heer le Poole. Het verheugt mij zeer, dat Burgemeester en Wet
houders zoo over de zaak denken; want ik vind het niet aangenaam, dat
iemand, die goed en trouw geleverd heeft, en blijken heeft gegeven, dat
men op hem vertrouwen kan, van de vergunning tot het leveren zou worden
verstoken. Ik noem het wangunst in eene dergelijke zaak te willen concur
rerenwanneer men reeds van eene andere zijde zooveel debiet heeft, gelijk
de drie requestranten.
De heer Goudsmit. Ik kan niet stemmen in overeenstemming met het
rapport. Ik vind, dat wij, waar het geldt eene som van 1500, niet ver
antwoord zijn, door de leverantie niet aan de openbare mededinging te on
derwerpen. Ik wil zeer gaarne aannemen, dat het geleverde volkomen naar
genoegen was, maar dat neemt niet weg, dat, als ook anderen mededingen,
dit in het geldelijk belang van de stad is. Het betreft hier weder een be
ginsel, waarvan niet dan in zeer zeldzame gevallen behoort te worden afge
weken. Ik heb hooren spreken van wangunst. Ik wil gelooven, dat deze
hier in het spel is; maar in ieder geval profiteert de stad daarbij en knoei-
jerijen zijn bij openbare zeker niet meer dan bij onderhandsche aanbeste
dingen te vreezen.
De Voorzitter. Ik zal thans het verzoek in stemming brengen.
De heer van der Hoeven. Ik zal er voor stemmenniettegenstaande
hetgeen ik vroeger heb in het midden gebragt. Ik vind het principe niet
goedmaar in deze zaak zou ik de onderhandsche aanbesteding voor één
jaar niet afkeuren. Bij mij weegt nog al zwaar, dat bij de jongste aanbe
steding, waar toch voor allen de concurrentie openstond, Zitman de laagste
inschrijver geweest is.
Het verzoek van J. H. Zitman, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt
zijnde, wordt, overeenkomstig het deswege uitgebragt rapport, met 18 te
gen 4 stemmen toegestaan.
Tegen: de heeren Sikkel Groos, Hartevelt, Librecht Lezwyn en Goudsmit.
Mitsdien is daardoor het verzoek van P. Engels, D. J. Couvée en
E. van Baak afgewezen.
V. In beraadslaging wordt gebragt het adres van D. van Leeuwen om
continuatie van de leverantie van het rivierzand.
De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders dienaan
gaande luidt als volgt:
//Wij zijn met de Commissie van Fabricage van oordeel, dat de onder
handsche continuatie dier aanneming in het belang der gemeente kan wor
den geacht en vinden mitsdien volkomen vrijheid u dienovereenkomstig te
raden, de gezegde leverantie van den adressant, onderhands, op nieuw voor
den tijd van vijf jaren, ingaande 1° Januarij ek., te vergunnen, op den
voet en de voorwaarden vervat in het contract van openbare aanbesteding
van 8 December 1857."
De conclusie van dit rapport, waarover door geen der leden het woord
wordt gevraagdwordt aangenomen met L8 tegen 4 stemmen.
Tegen: de heeren Sikkel Groos, Hartevelt, Librecht Lezwyn en Goudsmit
"VI. In beraadslaging wordt gebragt de voordragt omtrent de onder
handsche verhuring van lokalen op het raadhuis.
Burgemeester en Wethouders verklaren in hun rapport, dat zij de vrijheid
nemen de vereischte voordragt te doen, om de bedoelde lokalen tot den
laatsten December aanst. aan het Kijk in huur te latenwaardoor de huur
prijs voor dit jaar tot op het volle bedrag van f 600zijnde dezelfde som
waarvoor deze lokalen in het afgeloopen jaar zijn verhuurd geweest, wordt
gebragt.
Dat voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
VII. In beraadslaging wordt gebragt de voordragt betreffende het com
missariaat van het Delftsche en Haagsche schuitenveer.
De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders dienaan
gaande is van den volgenden inhoud
Wij maken zwarigheid eene voordragt ter vervulling dier betrekking te
doen. Uit aanmerking van het weinige vertier van dat veer, vooral wan
neer men daarvan nog uitzondert al wat buiten de bemoeijing van den
commissaris ligt, vinden wij veeleer vrijheid u voor te stellen, in het
financieel belang der schippers, voor wie de gewone uitkeering aan den
commissaris, bij hunne tegenwoordig niet zeer ruime verdiensten, vrij be
zwarend is, den openstaanden post onvervuld te laten en wijders ons col-
legie te magtigen tot het nemen van zoodanige maatregelen als ter bevor
dering van een goeden gang van zaken geraden zullen voorkomen.
De heer van Kaathoven. Hoe is de betaling van dat aanteekengeld
geregeld?
De Voorzitter. Men betaalt het aan den commissaris.
De heer Gevers. Dit is toch niet uitsluitend zijne bezoldiging?
De Voorzitter. Neen, daarbij komt nog zijne belooning door den
schipper betaald.
De heer Librecht Lezwyn. Die bedraagt, meen ik, een schelling voor
iedere schuit, die afvaart.
De heer Tollens. Ik stel mij voor, dat de schuit zeer wel kan afvaren
zonder dat het commissariaat vooraf een offer van den schipper ontvangt en
zie geene noodzakelijkheid in de betaling van aanteekengeld.
De heer van der Hoeven. Ik ben met de zaak niet bekend genoeg
om daarover eene opinie te kunnen uitbrengen. Maar daar er zoo lang
voor dat veer een commissaris geweest is, zal dit toch wel eene oorzaak
gehad hebben. Nu wij echter tot de ontdekking zijn gekomen, dat dat
commissariaat niet noodig is, moet ik daarmede genoegen nemen.
De Voorzitter. Die ontdekking is reeds sedert lang geschied.
De heer van der Hoeven. Er zijn anders sollicitanten genoeg.
De heer de Moen. Ik kan mij wel vereenigen met de gronden, die
aangevoerd zijn om dezen post te doen vervallen. Maar ik vraag: is er nog
geen gewigtiger reden? hebben wij wel het regt aan de schippers een com
missaris op te dringen? Ik beschouw die vaart te zijn eene particuliere
onderneming, zoo als vele andere middelen van vervoer.
De Voorzitter. De commissarissen bij andere middelen van vervoer
worden niet aangesteld door de stad. Er bestaat in het stuk der veeren
altijd een band tusschen de stadden commissaris en de schippers.
De heer de Moen. Maar die band is tegenwoordig zeer verzwakt. Im
mers meer en meer leggen zich particuliere ondernemingen op de binnen
vaart toe. Maar hoe het ook zijik kan mij zeer goed met de strekking
van het rapport vereenigen.
De heer Librecht Lezwyn. Ik wensch alleen op te merken, dat, wat
betreft de schippersdie nog bestaan en die door de gemeenten Delft
Leyden en 'sHage aangesteld zijn, in hunne instructie staat, dat zij dat
bedrag aan den commissaris moeten betalen.
De heer de Fremery. Ik geloof dat elke communicatie is in het be
lang van de gemeente, en acht het dus wenschelijk, ook het belang van
de schippers te bevorderenwaar dit geschieden kan buiten bezwaar van de
gemeentekas, zoo als hier mogelijk is door de plaats van commissaris niet
te vervullen. De schippers, die in dezen zomer belangrijke nadeelen hebben
geledendoor de vervroegde spoortreinenzullenontheven van de bezwa
rende uitkeeringen aan den commissaris, welligt dan nog bij magte zijn
hunne onderneming voort te zetten, hetgeen mij wenschelijk en nuttig
toeschijnt.
De heer Gevers. Ik zou mij wel met de opheffing van dat commissa
riaat kunnen vereenigen, als dit maar bij andere veeren geene aanleiding
geeftdat ook daar de betrekking van commissaris wordt afgeschaft. Ik acht
die bij andere veeren nog al noodig, zoo als b. v. bij dat van Amsterdam.
De heer de Moen. Bij het Amsterdamsche veer bestaat geen commis
saris meer, maar wel bij de Utrechtsche en Kotterdamsche veeren. Bij
dat van Amsterdam hebben de schippers een boekhouder, in den gewezen
commissaris.
De heer Goudsmit. Ik kan mij wel met het rapport vereenigen om de
betrekking van commissaris bij dit veer voorloopig niet te vervullen. Maar
ik wenschte wel bij eene volgende gelegenheid de vraag behandeld te zien
nopens de noodzakelijkheid der instandhouding van de veren in het al°-e-
meen. De handel heeft vrije concurrentie noodig en eiken dag worden
de bepalingen op het stuk der veren overtreden of ontdoken. Wanneer
dus ook, gelijk het Amsterdamsche beurtveer, de overige veren afgeschaft
werden, zoo waren wij van alle de bemoeijenissen at', die niet meer zijn
in overeenstemming met den geest des tijds.
De heer du Kieu. Ik geloof, dat het van belang is het veer in stand
te houdendaar de schipper op 's Hage nu een voordeel geniet in de be
taling van minder havengeld. In den handel nu verlangt men wel vrije
concurrentie, maar de schippers op 'sHage zouden er niet mede gebaat zijn.
De voordragt wordt hierop aangenomen met 20 tegen 2 stemmen.
Tegende heeren van der Hoeven en le Poole.
VIII. In beraadslaging wordt gebragt het adres van H. van Cazant tot
onderhandsche verpachting van het schoonhouden der Beestenmarkt.
De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders dienaan
gaande is van den volgenden inhoud:
//Wij vinden geene zwarigheid u te raden, des adressants verzoek in te
willigen en hem continuatie te verleenen van de pacht der Beestenmarkt,
voor den tijd van vijf jaren, ingaande 1° Januarij ek., tot gelijke som en
op dezelfde voorwaarden als daaraan thans zijn verbonden."
De heer Hubrecht. Ik geloof, dat het in het belang is der gemeente
om die onderhandsche verpachting te verleenen.
De heer de Moen. Als het werkelijk is in het welbegrepen belang der
gemeente en dit door ondervinding is gestaafd, en wanneer er daarenboven
een waarborg is, dat wij door dezen pachter goed bediend worden, dan
ben ik er voor deze zaak te continueren volgens rapport.
De Voorzitter. Die bediening laat niets te wenschen over, en wij
ondervinden van dezen pachter ook de meeste hulp bij het innen van het
marktgeld.
De heer Meerburg. Ik ben ook niet tegen de zaakmaar ik moet
vragen, of die verpachting niet meerder kan opbrengen. Het is toch van
algemeene bekendheid, dat die markt aanzienlijk is vermeerderd; en hoe
meer zij toeneemt, hoe meer mest er verkregen wordt. Zoo zoude het
nog meer aan de stad kunnen opbrengen.
De Voorzitter. Ik geloof ook, dat het belang der gemeente mede
brengt, dat de verpachting zooveel mogelijk opbrengt; maar ik geloof te
vens, dat de tegenwoordige pachter de zaak zelve zeer behartigt. Van
dit laatste hebben wij de zekerheid gekregen. Wij hebben daaromtrent
altijd met den meest mogelijken lof van hem hooren gewagen, en als wij
de zaak aan openbare mededinging overgaven, zouden wij stellig gevaar
loopen slecht te worden bediend, en zouden wij meer achterwaarts dan
voorwaarts gaan. Wij hebben daarvan elders de ondervinding gehad. Wij
kunnen bezwaarlijk pachters aantreffen, die met zooveel zorg de zaak zouden
behartigen als hij. En tegen onverschilligheid, heeft men daarmede te
strijden, hetgeen bij een anderen pachter het geval konde worden, is inder
daad dikwijls weinig te doen.
De heer Krantz. Na de inlichtingen van den Voorzitter ben ik niet
tegen de voortduring van deze pacht. Maar ik zou alleen willen vragen,
of het wel zaak is dit weer voor vijf jaren te doen. Dit acht ik een ter
mijn die nog al ruim is. Wij weten nietwelke veranderingen er tusschen-
tijds in de zaak kunnen komen. Wanneer de pacht b. v. op twee jaren
gesteld werd, zou daartegen, dunkt mij, wel geen bezwaar kunnen bestaan.