De Voorzitter. Niet alleen in liet hoofd, maar ook in de Verordening zelve is aan de Commissie die opdragt tot herziening gegeven. De heer van Kaathoven. Ik geloof nogtans, dat het niet juist is; en ik beroep mij op het feit, dat sedert de invoering der gemeentewet er nooit een voorstel tot wijziging is gedaan. Wanneer de herziening dier verorde ningen niet imperatief in de gemeentewet is voorgeschreven, dan geloof ik, dat men ook een abuis heeft begaan met haar voor de Commissie te bepa len. Artt. 177 en 178 der gemeentewet slaan, meen ik, alleen op de verordeningendie deze voorafgaan. De Commissie kan facultatief tot die herziening overgaanmaar behoeft het niet te doenen daarom moest het ook niet in de Verordening zijn opgenomen. Elk lid kan daartoe een voorstel doen, en de Eaad kan zooveel te meer tot eene herziening beslui ten; maar de vraag is alleen, of de Commissie kan geacht worden verpligt te zijn eene herziening voor te dragen. Was zij daartoe verpligt en heeft zij dit tot hiertoe niet gedaandan had zij daartoe door den Baad moeten zijn aangemaand, zoo als die aanmaning vroeger gerigt was tol de Commis sie van de strafverordeningenis zij daartoe niet verpligt en was de bedoe ling facultatief, dan is de bijvoeging overbodig, want ieder lid van den Gemeenteraad heeft daartoe het regt. De "„oKzitter. Dan zou er een uitdrukkelijk voorstel tot wijziging dier bepaling moeten worden gedaan; en ik zou het ook wel wenschelijk achten, dat het verschil langs dien weg wordt uitgemaakt. Dat overigens van den Baad nog nimmer eene interpellatie uitging, is welligt daaraan toe te schrijven, dat men liefst wilde afwachten wat door de Commissie mogt wor den voorgesteld. De heer van der Hoeven. Ik wilde vragenof, wanneer dergelijke Commissie benoemd is (gesteld, dat dit is in overeenstemming met de be palingen der gemeentewet), of dan wel, juist daarom, imperatief eene voor draf; tot herziening van haar kan worden afgewacht. Ik kan dat niet aan nemen- want het herzien sluit in het bestaan van gebreken, meen ik, wanneer die gebleken zijn. Maar ik kan niet denkendat er imperatief zij voorgeschreven, dat die verordeningen voortdurend moeten worden herzien, zoodanig, dat er niets meer te herzien zou overblijven. Ik geloof dus, dat dat herzien altijd facultatief is voorgeschreven, en dat dit derhalve alleen zou moeten afhangen van de inzigten der Commissie. Maar nooit kan het, dunkt mij, de bedoeling zijn, dat die herziening haar ten allen tijde zou zijn opgedragen. De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat de heer van der Hoeven van zijn gevoelen zal terugkomen, als hij art. 177 der gemeentewet inziet. De Voorzitter. De bepaling van art. 177 is, wat de strafverorde ningen aangaat, imperatief voorgeschreven. Maar dat neemt niet weg, dat de zaak der herziening, waar die gevorderd wordt, ook kan worden opgeno men in de verordeningen betrekkelijk de huishouding der gemeentezonder dat zij daarom verpligtend behoeft te wezen. De heer van Kaathoven. Als ik een' last krijg, acht ik dien verplig tend. Ik zou mij aan de uitvoering daarvan niet onttrokken hebbenwan neer ik vermeend had, dat die geëischt werd door de voorschriften van de gemeentewet. De Voorzitter. Ik zal dan de Commissie uitnoodigen het gemaakte bezwaar over te nemen, om, indien zij dit mogt deelen, daaromtrent een nader voorstel te kunnen doen. De heer van der Hoeven. Het komt mij voor, dat art. 177 der gemeen tewet alleen eene tijdelijke kracht heeft en alleen betrekking heeft tot het onderzoek, of de verordeningen eene voldoende werking hebben of met el kander in strijd zijn. Maar ik kan niet inzien, dat het zou bedoelen om telkens tot eene herziening over te gaan. Intusschen, ik kan mij vergissen. V. Wordt overgegaan tot benoeming van een tweeden onderwijzer in de wiskunde aan het Stedelijk Gymnasium. De voordragt van hh. Curatoren hieromtrent is van den volgenden inhoud: //Curatoren van het Stedelijk Gymnasium alhier, hebben de eer UEdel- Achtb. te berigten omtrent de verzoekschriften, die door verschillende per sonen, verlangende bij de vervulling van de thans vacerende betrekking van tweeden onderwijzer in de wiskunde aan genoemde inrigting in aanmer king te komen, op gedane oproeping van wege Burgemeester en Wethou ders zijn ingediend. Het getal sollicitanten heeft zich bepaald tot 14. Cu ratoren hebben gemeend deze sollicitanten te moeten onderscheiden in die, welke door akademisch onderwijs hunne opleiding vormden, en in die, welke op andere wijze de vereischte bekwaamheidom als onderwijzer in de wiskunde op te treden, zich eigen maakten. Vooraf nemen zij de vrijheid UEdel-Achtb. op te merken datbij de vervulling van de tegenwoordige va cature de benoeming van eenen onderwijzer, die akademisch onderwijs ge noten heeft, naar hun oordeel, nu de mogelijkheid daartoe bestaat, de verkieslijkste moet geacht worden te zijn, om reden, dat men daardoor niet genoodzaakt wordt het onderwijs in de natuurkunde steeds aan den eersten onderwijzer in de wiskunde op te dragenen bij ontstentenis van dezen, de gelegenheid heeft hem in dat deel der lessen door den tweeden onderwijzer in dat vak te doen vervangen, terwijl men daarenboven van een zoodanig onderwijzer in het algemeen eene meer veelzijdige ontwikke ling kan verwachten. Onder eerstgemelde categorie van sollicitanten meenen Curatoren uwe aandacht te moeten vestigen op twee zeer verdienstelijke personen, met name de hh. Dr. A. van Oven en P. van Geer, Phil. Nat. Cand., van welke zij evenwel den eerstgenoemde, op grond van zijnen doctoralen graad en zijne bijzondere geschiktheid tot het geven van onderwijs, ter benoeming ten sterkste aanbevelen; terwijl zij niet mogen nalaten onder de sollicitan ten die geen akademischen graad bezittenden heer J. van Loghemdie gedurende zijn lang verblijf hier ter stede zich als een zeer verdienstelijk en kundig onderwijzer heeft doen kennenals zeer aanbevelenswaardig te vermelden. //Wat de overige sollicitanten betreft, hoezeer gaarne hun vele verdiensten toeschrijvende, vinden Curatoren echter, op grond van onbekendheid daar mede, geene vrijheid op hen in het bijzonder uwe aandacht te vestigen. De uitslag der stemming is, dat bij eene eerste stemming worden uitge- bragt op de heerenvan Geer 9van Loghem 6van Oven 5 stemmen met l blanco-briefje. Bij eene tweede, vrije stemming erlangen de heeren: van Geer 14, van Loghem 4 en van Oven 2 stemmen, met 1 blanco-briefje. Mitsdien is benoemd de heer P. van Geer, Phil. Nat. Cand.thans werk zaam te Noordwijk. VI. Wordt overgegaan tot benoeming van een regent over het Gerefor meerd Minnehuis. De voordragt deswege bevat de volgende namenMr. L. D. Suringar en G. Wilhelmy Damsté. De uitslag der stemming is, dat met 17 stemmen benoemd wordt de heer Mr. L. D. Suringar, terwijl 4 stemmen waren uitgebragt op den heer G. Wilhelmy Damsté. VII. In beraadslaging wordt gebragt de rekening van de Stedelijke Gasfabriek over 1861. Als Commissarissen der Gasfabriek verwijderen zich de heeren le Poole, ten Sande en Hubrecht, krachtens het bepaalde bij art. 24 der gemeente wet, gedurende de behandeling dezer zaak. Het rapport der Commissie van Pinaneiën is van den volgenden inhoud: De Commissie van Pinaneiën heeft onderzocht de rekening van Com* missarissen der Stedelijke Gasfabriek over 1861, door u ten fine van berigt en raad in hare handen gestelden vermits zij geene bedenkingen op deze heeft, neemt zij de vrijheid u te raden: 1°. deze op te nemen en te sluiten in ontvangst tot 132,76S.71j, in uitgaaf tot 120,175.40, en alzoo sluitende met een batig saldo van f 12593.31)hetgeen de rendanten gehouden zijn in hunne eerstvolgende rekening in ontvangst te verantwoorden 2°. op te nemen de rekening van het reservefonds over 1861, in ontr vangst tot 16921.50), in uitgaaf tot f 7326.99, alzoo sluitende met een batig saldo van 9594.51), hetgeen de rendanten gehouden zijn in hunne eerstvolgende rekening in ontvangst te verantwoorden 3". te bepalen dat de winst worde gesteld op eene som van f 27286.69, welke in ontvangst in de gemeentekas over de dienst van 1862 zal worden verantwoord." De „heer Hartevelt. Ik wenschte alleen te vragen (is het volgens be staande voorschriften, dan verzoek ik mijne vraag als niet gedaan te beschou wen), waarom de rekening en verantwoording van de Stedelijke Gasfaoriek van een afgeloopen jaar eerst plaats heeft na verloop van acht maanden in het volgende jaar. Kan dit veel vroeger geschieden, dan zoude ik gaarne de reden dezer vertraging kennen. De Voorzitter. Dit is eene vraag, die ik moeijelijk kan beantwoorden en die de Commissarissen zeiven zullen dienen toe te lichten. Maar de rekening is van den 15 Junij gedateerd. Zij heeft eenigen tijd gevorderd om te worden nagezien en is daarbij in handen gesteld van de Commissie van rinanciën. De heer Krantz. Zonder te ontkennendat de tijd ook mij wat lang I voorkomt, eer die rekening is ingediend of in behandeling gekomen, geloof ikdat de verontschuldiging van Commissarissen daarin ligtdat aan de verbruikers van gas restitutie gegeven wordt, naar mate er gas verbruikt is; en dat geschiedt niet in het begin van het jaar, maar later. Daarom geloof ikdat Commissarissen tot het opmaken der rekening eenigen tijd langer noodig hebben dan gewoonlijk het geval is bij andere inrigtingen. Maar ik vereenig mij wel met het denkbeeld van den heer Hartevelt om heeren Commissarissen nader over dit punt te hooren. De heer Librecht Lezwyn. Ik wilde vragen, of de rekening met eindigt met 1 December, en of zij dus niet loopt van 1 December tot 1 December. Als ik het wel hebgeschiedt de verantwoording door Commissarissen eene maand te voren, en dus eerst met uit0. November. Door die maand ver schil blijft de rekening dus eene maand langer uit. De heer van der Hoeven. Na hetgeen de heer Lezwyn heeft gezegd, zou dus de tijd van indiening nog eene maand later zijn en dus in Julij wel meer dan zes maanden geweest zijn. De heer Krantz. De Gasfabriek is zeker eene van de nuttigste zaken, die in den laatsten tijd te Leyden zijn opgerigt, en door het geven van goed licht, mits tegen billijken prijs, wordt het belang der ingezetenen be hartigd. Maar ik geloof toch, dat het hoofddoel bij de oprigting der fabriek uit het oog is verloren, dat nooit het doel is geweest eene financiële speen- latiemaar veeleer om, vooruitziende de voordeelen van het gasverbruik', aan 'de ingezetenen te verschaffen goed licht tegen den laagst mogelijken prijs. Dat° beginsel intusschen is geheel uit het oog verloren. De onder neming der Gasfabriek is geworden eene financiële speculatie, die met goed succes"is bekroond, daar alle gelden, door de gemeente gegeven, bereids in overwinsten terug ontvangen zijn, maar nu geloof ik dan ook, dat het tijdstip daar is om hierin eene verandering te brengen en meen niet geheel onjuist te zijn, als ik beweer, dat de prijs bijna tot op de helft zoude

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 2