c. H. J. Colpa ƒ2; Dé lieer Cock. Ik wenschtc wel te weten, mijnheer de Voorzitter, hoe lioog het tegenwoordig traetement van den heer Sieherer is. De Voorzitter, f 800, benevens f 200 voor het doceren in het Latijn. De heer Cock. Dan moet ik zwarigheid maken om mij met het voor stel te vcreenigen. Het Gymnasium kost reeds veel. Ik beschouw de kos tener aan besteed, als geheel verloren. Ik geloof, dat liet beter ware geen Gymnasium te hebben dan een zoodanig als dit; maar, nu wij het eenmaal hebbenzou de opheffing moeijelijkheid opleveren. Om echter nog meer kosten voor die inrigting te makendit acht ik niet doelmatigte meer, daar een onderwijzer in de Hoogduitsche taal geen zoo groot ge leerde behoeft te zijn. Zoodanig onderwijzer heeft zijnen scholieren weinig meer te leerendan een Duitsch boek met gemak te lezen, tamelijk vlug Duitsch te spreken en het des noods verstaanbaar te schrijven. Elke Duit- sche schoolmeester kan dat en er zijn onderwijzers genoeg in Duitschland te vindendie het voor veel minder geld willen doen. Ik zie dus geene noodzakelijkheid tot verhooging van traetement en zal tegen het voorstel stem menofschoon ik niet het minste of geringste wil afdingen op de verdien sten van den heer Sieherer. De heer du Kieu. Ik maak geene zwarigheid om in het voorstel te tre den. Ik geloof dat die verhooging den heer Sieherer moet worden gegeven, daar anders door het benoemen van onze docenten elders ons Gymnasium wordt afgebroken. De heer van dek Hoeven. Ik wenschte alleen dit te zeggen (want als medelid van het eollegie van Curatoren zal ik voor het voorstel stemmen), dat ik de tractementen aan het Gymnasiumover het geheel genomente gering acht. Zij zijn tegenwoordig, als ik het zoo uitdrukken mag, nog geringer gewordensedert de Gemeenteraad goedgevonden heeft de tracte menten van dc. onderwijzers der lagere scholen betrekkelijk vrij aanzienlijk te maken. Ik acht het dus wenschelijk, dat over het algemeen de traele- menten worden verhoogd. Maar hier bestaat thans een bijzonder geval. Wij hebben namelijk te gelijkertijd een ander verlies aan het Gymnasium te betreuren. Het zou noodeloos zijn daaromtrent thans eene voordragt te doen. De heer Mulder intusschen zal naar den Haag vertrekken. En het zelfde zou vermoedelijk met den heer Sieherer het geval zijn. Een gelijk soortig geval nu heeft zich onlangs in Botterdam voorgedaan ten opzigtc van den heer Piagetdie ook in den Haag tot leeraar benoemd wasdoch aan wien men, om hem te behouden, in Botterdam eene verhooging van 1000 heeft toegekend. Ik zal dus voor deze, persoonlijk ten behoeve van den heer Sieherer voorgedragen verhooging stemmen, in de hoop, dat het gevolg dier verhooging hetzelfde zal zijn als van die te Botterdam. De heer Lidrecht Lezvvvn. Ik kan aan het voorstel mijne toestem ming niet geven. Daargelaten dat het Gymnasium reeds zoo veel aan de stad kost, is het in ieder geval eene verhooging van traetement en reeds is door twee leden gezegd dat de tractementen van dc andere docenten te gering zijn. Wat te Botterdam is geschied doet niets af, die stad is niet met Leyden en Leyden niet met Botterdam te vergelijken. Het is een antece dent, dat tot vele gevolgen aanleiding kan geven, vooral in den tegenwoor- digen toestand van het schoolwezen. Wij hebben in den laatsten tijd een aantal onderwijzers en onderwijzeressen benoemd en zijn daarmede gelukkig geslaagd; maar hoe gelukkiger hoe meer kans dat zij elders beroepen wor den en zal men in zulk geval die mensehen ook moeten koopen Ik zal tegen het voorstel stemmen. De heer van Outeren. Ook ik zal om de aangevoerde gronden van hen, die tegen het voorstel zijn, daartegen stemmen; de redenen, die door den heer Lezwyn duidelijk zijn uiteengezet, zijn bepaaldelijk de mijne. De heer .Tollens. Ik zal daarentegen voor het voorstel stemmen. De vergelijking van den heer Lezwyn tusschen het rijke Botterdam en Leyden is onjuist. De stad Botterdam is met schuld bezwaard en Leyden niet. Ik zou het alzoo voor onze stad eene schande vindenindien tot deze ver hooging niet mogt besloten wordennu welligt het behoud van een hoogst verdienstelijk docent daarvan afhangt. Mij dunkt, men moet niet klein geestig eene uitgave schromendie in het belang is van kunsten en weten schappen, noch angstig berekenen of men voordeel genoeg van zijn uitge schoten geld verwachten kanals of het eene financiële operatic gold. Dit geldt vooral voor 's lands eerste academiestad. Wanneer nu de koopstad Botterdam, die zoo zwaar belast is, zoo onbekrompen handelt, clan kunnen en moeten wij dat in deze nog veel meer doen. De heer Driessen. Aangezien heeren Curatoren de diensten van den heer Sieherer zoo zeer waarderen en er zoo zeer prijs op stellen hem voor het Gymnasium alhier te behoudenzal ik mij er niet tegen verzetten de be looning met 400 te verhoogen, ofschoon ik het juist in dit geval, nu het om een Duitschen docent te doen israadzaam zoude geacht hebben eene oproeping in Duitsche steden om een geschikt persoon te doen. Ik houd mij overtuigddat men voor vrij wat minder geld er in zoude ge slaagd zijn, jonge letterkundigen te verkrijgen, wel iri staat, om zoowel in het Duitsch als in het Latijn grondig en goed onderwijs te geven. De heer de Moen. Met de overige leden der Commissie van Financiën heb ik mij noode vereenigd om te adviseren voor het voorstel van heeren Curatorenwant de uitgaven zijn reeds zoo hoog, dat ik voor mij (ik wil het openlijk erkennen) vreesde, bij de krachtige argumenten van Curatoren, tegen het voorstel te stemmen. Ik wil niet medewerken tot eene vernieti ging van het goede onderwijs, door den heer Sieherer op het Gymnasium gegeven; maar heb tevens den wensch geuit, dat in eene volgende begroo ting van Curatoren op andere artikelen zooveel mogelijk worde gespaard, zoodat dc uitgaven in massa voor het Gymnasium niet verhoogd worden. Dit is ook in het rapport onzer commissie opgenomenen een enkel artikel aangegeven, waarvan zich mijne medeleden ter leeskamer hebben kunnen overtuigen. Ik zal voor het voorstel stemmen. Het voorstel, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aan genomen met 12 tegen 6 stemmen. Tegen: de heeren Gevers, Cock, Librecht Lezwyn, van Outeren, ten Sande en Taets van. Amerongen. III. Alsnu brengt dc Voorzitter in omvrage het verzoek van den heer H. Mulder, waaromtrent het rapport van Curatoren aldus luidt: //Curatoren van het Stedelijk Gymnasium alhier, onder terugzending van het verzoekschrift van den heer H. Mulder, bij den Gemeenteraad ingediend, strekkende om met 1 September ek. uit zijne betrekking van tweeden Prae- ccptor aan bovengemelde inrigting te worden ontslagenbij apostillaire dis positie van den Burgemeester, dd. 20 Augustus 1862, n°. 1564, in hunne handen gesteld om te dienen van berigt en raad, hebben de eer UEd. Achtb. in antwoord daarop te adviseren dat aan genoemden adressant een eervol ontslag uit zijne betrekking van tweeden Praeceptor aan het Stedelijk Gym nasium alhier worde verleend ingaande 1 September ek. Dit voorstel wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. IV. Vervolgens komen in beraadslaging de adressen om afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1862. De conclusiën der verschil lende hieromtrent door de Commissie van Financiën uitgebragte rapporten welke achter volgens strekken om de verzoeken om afschrijving toe te staan, worden successivelijk zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange nomen tot het daarbij uitgedrukt bedrag, te weten: a. M. E. Booy ƒ8.95; b. J. P. van den Bosch ƒ11.14; d. De erven van de wed. H. Kreps ƒ3.34; e. De erven van de wed. P. J. Lezwyn ƒ3.63, en P. Stallinga ƒ28.88. V. Vervolgens komen in beraadslaging de requesten van J. van Bem- mclen en D. van Dantzig, betreffende de uitlegging van dc Verordening van 9 Augustus 1860 (Gem.-blad n°. 4, 1861). Het rapport van Burgemeester en Wethouders deswege is van den vol genden inhoud: //Naar ons gevoelen zijn de verzoeken, in de requesten van J. van Bem- melen en D. van Dantzig vervat, voor geene inwilliging vatbaar. In de Verordening van 9 Augustus 1860, afgekondigd 12 Februarij 1861 (Ge meenteblad n°. 4) werd door u bepaald, dat voor twee of meer kinderen uit één gezingelijktijdig ter school gaandehet bedrag van het schoolgeld voor elk kind op dc helft zou worden gesteld. Welke is de zin dier bepaling? Bedoeldet gij daarmede dat, waaruit hetzelfde gezin meerdere kinderen op gelijken tijd onderscheidene gemeen tescholen bezochten, het schoolgeld slechts de helft zoude bedragen? Wij achten dat onaanncemlijk. Gelijktijdig ter school gaannaar onze opvat ting, alleen zij, die te zamen dezelfde school bezoeken. In dien geest ont wierpen wij de verordening en meenen wij haar te moeten toepassen. Brengt nu die toepassing mede dat, gelijk van Bemmelen aanvoert, die ouders be voordeeld worden, wier kinderen tot dezelfde kunne behoorenwij willen dit in geenen deele ontkennen. Het is waar, de bevoorregtingin de aange haalde bepaling aan talrijke gezinnen toegestaan, kan ongelijkmatig werken en voor den een meerder winst afwerpen dan voor den ander. Moet dit echter tot eene andere uitlegging leiden dan welke wij voorstaan? Wij zien daartoe geene noodzakelijkheid, met het oog vooral op de hoogst matige bijdrage, van ieder schoolgaand kind gevorderd. Nog minder weegt bij ons de redeneringwaarop zich van Dantzig beroept. Beide scholen tochdoor hem bedoeldzijn slechts tijdelijk en toevallig in hetzelfde gebouw gevestigd. Bij de meerdere uitbreiding, welke nu reeds de school voor jongens verkreeg, zullen de twee localen in dat gebouw aan wezig daaraan eerlang moeten worden dienstbaar gemaakt, en die voor meisjes naar elders verplaatst worden. De schijngrond, waarop hij zich bei iep, ver valt daardoor ten eenenmale. Wij meenen u mitsdien tot afwijzing der beide verzoeken te moeten raden. De heer Tichler. Ik kan mij best voorstellen, dat de adressanten aan leiding hebben gevonden tot hun verzoek. In de verordening staat niet dezelfde schoolAls de bedoeling wasdat dit in de betrokken bepaling ligt opgeslotendan zou ik wel wenschendat dit duidelijkheidshalve er nog in opgenomen werd; want nu is het genot, dat men zou kunnen verkrij gen twijfelachtig. De Voorzitter. Hoe denkt gij dan over die verzoeken, die toe te staan of niet? De heer Tichler. Als het de bedoeling is van dc commissie, die de verordening heeft zamengesteldom aan henwier beide kindereneen jongen en een meisje, elk afzonderlijk op eene school gaan, het voordeel van letter c. niet toe te kennen, kan ik mij daar wel mede vereenigen; mogten echter de woorden dezelfde school onder letter c. in de verordening niet worden opgenomen, dan vrees ik, dat wij met meer dergelijke verzoe kon zullen lastig worden gevallen. De heer de Moen. Ik heb de zaak nooit anders begrepen dan overeen komstig het rapport van Burgemeester en Wethouders. Mij dunkt, niet dan te ver gedreven eigenbelang kan er eene andere uitlegging aan geven. Ik zou intusschen wel het denkbeeld van den heer Tichler kunnen onder steunen indien hij daarvan een voorste! mogt maken. Dan wordt het art. nog duidelijker.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 2