de grond tegen recognitie is uitgegeven, hierover de beschikking terug kunnen erlangenen in het tegenovergestelde geval de hh. de Heyder en Comp. dezen grond kunnen verkoopenaan wien hun goeddunkt. Alle mo lens op den vestwal hier ter stede hebben een regt van opstal. De heer Krantz. Burgemeester en Wethouders alsmede de Commissie van Fabricage maken, blijkens de rapporten, bezwaar, om de gronden op den vestwal in eigendom aan de hh. de Heyder en Comp. af te staande Commissie van Financiën daarentegen raadt aan dit wel te doen. Naar mijne overtuiging geldt het in deze een belangrijk beginsel, eene naauwgezette overweging waardig. Het is toch van algemeene bekendheid dat de waarde van den grond gering is, in verhouding van hetgeen er op gebragt wordt. Een betrekkelijk korten tijdik meen twee jaren is het geleden dat de Baad, op aanraden van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage, geneigd was, den heer van Wensen op den vestwal grond in eigendom af te staan't geen toen door dien heer niet is aangenomen om reden hij den oppergrond te hoog gerekend achtteen nu reeds maakt genoemde Commissie bezwaar in het afstaan van grondals reden opgevende het belang der accijnsenlater zal het een anderen grond kunnen hebben waarop men de teruggave van den grond vordert. Ik wijs dus nogmaals op het groot belang te dezen voor allen die gronden tot bebouwing hebben of vragen zullen en wensch dat Burgemeester en Wethoudersalsmede de leden der Commissie van Fabricage, tot een gunstiger besluit in deze zullen komen. De heer Goudsmit. In het algemeen ben ik tegen het afstaan van ge meente-eigendom maar ik wensch het niet altoos te zien uitgesloten. Ik vereenig mij met het denkbeeld van den heer Krantzdatwaar het eene zoo belangrijke zaak geldt als die van de adressanteneene uitzondering mag worden toegelaten. Aan de vrees voor ontduiking der accijnsen hecht ik niet veel, daar deze, gelijk wij hopen, toch niet lang meer zullen worden geheven. De heer Wttewaall. Daar de adressanten voornemens zijn om eene fabriek van zoo grooten omvang daar te plaatsen, acht ik het wenschelijk dat aan het verzoek worde voldaan. De heer de Fremery. Er is onder anderen gewezen op molens, die se dert onheugelijke jaren gestaan hebben op gronddie aan de stad behoort. Ik zie daarin het bewijs, dat, ook wanneer de grond aan de gemeente toe komt, en daarvoor eene jaarlijksche recognitie wordt uitgekeerd, men ge noegzame zekerheid heeft om zonder schroom gebouwen te kunnen oprigten. Ik blijf dus bij mijne meening, dat het niet voorzigtig is, zoolang voor deze gemeente accijnsen geheven wordenonvoorwaardelijk gronden af te staandie aan de singelgrachten gelegen zijn. De heer Hartevelt. De belangrijkheid der onderwerpelijke zaak noopt mij om in dit geval mij te verklaren voor den gevraagden afkoop. De vrees voor smokkelhandel is bij mij niet grooter op een terrein in eigen dom, als op een in recognitie. Er bestaat in deze stad op andere plaatsen gelegenheid genoeg om te smokkelen. Hartelijk hoop ik dat de tegenwoor dige minister van financiën maatregelen zal weten voor te stellen om ons van stedelijke accijnsen te verlossendie plaag van den handel. De heer Lezwijn. Ik ben er ook voor om het verzoek toe te staan. Dat er aan anderen alleen op recognitie grond is gegevenbewijst nietshet bestaan der fabrieken is voor de stad van te veel belang om zich daaraan vast te houden. De heer de Moen. De heer Krantz heeft reeds genoegzaam de zaak toegelicht, waarom ook ik mij tegen het voorstel der Commissie van Fa bricage heb moeten verklaren, als lid der Commissie van Financiën. Het betreft hier eene geheel exceptionele zaak. De heer Stoffels. Ook ik ben bij nader inzien tot eene andere mee ning gekomen. Ik dacht, dat, vermits de fabriek bij de tollinie is gelegen, voor de heffing van accijns een afkoop van recognitie aan bezwaar onder hevig ware; maar om der wille van deze belangrijke onderneming zie ik de zaak thans anders in. Bovendien, de fabriek bevindt zich niet in de eigenlijke tollinie. Ik voor mij kom dus terug van het gevoelen van Bur gemeester en Wethouders. De heer Driessen. Naar de stemming van den Baad te oordeelen, ge loof ik niet dat nadere toelichting van mijne zijde noodig is. Ik wil alleen opmerken dat ik niet kan deelen de vrees voor verdere aanzoeken van dezen aarden ik zou er mij zeer over verheugenindien er particulieren konden gevonden wordendie op dezelfde wijze stedelijke be zittingen productief wilden maken. Ik wil alleen wijzen op het terrein, waarover thans gedelibereerd wordt. Vroeger bragt het eene onbeduidende recognitie op, terwijl thans in de daarop gevestigde fabriek honderde arbei ders goed loon verdienen en dus, op eene wel is waar indirecte wijze, veel voordeel aan de stad verzekerd wordt. De heer IIubrecht. Na de gehouden beraadslagingen wil ik voor mij persoonlijk het gevoelen, door de Commissie van Fabricage voorgestaan, wel opgeven en zal dus voor het verzoek van de HH. de Heyder en Comp.ook wat het punt in verschil betreft, mijne stem uitbrengen. De Voorzitter. Ik wensch dezelfde verklaring af te leggen. Hierna wordt, zonder hoofdelijke stemming, besloten het verzoek toe te staan. Daar het uur te ver verstreken is voor de overige aan de orde gestelde punten wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 6