met alle welwillendheid daarin voorzienop grond van art. 23, alin., van de wet op het lager onderwijs. De heer Tichler. Wat de heer de Moen aanvoert is volkomen juist. Op dit oogenblik wordt er gelegenheid gegeven om, als de schooluren om zijn, godsdienstig onderwijs te geven. Maar er zijn ook ouderen van dagen die minder ontwikkeld zijn en ook behoefte hebben aan zoodanig onderwijs, en met het oog op dezen is ook voornamelijk het verzoek gedaan. De heer de Moen. Het zou toch jammer zijn, enkel en alleen daar voor het gebouw af te staanwant komt er ccne nadere aanvrage van den kerkeraad, dan zou de Raad daarop misschien goedgunstig kunnen be schikken, of door de gemeente scholen of een ander locaal. Ik zal uit over tuiging van het belang voor de burgerlijke gemeente in deze stemmen voor de rapporten. De heer IIartevelt. Toen de geachte Voorzitter zoo even om consi deration vroeg, verklaarde ik die niet te hebben, maar na het gesprokene door de geachte leden Tichler en de Moenacht ik mij verpligt hier op te merkendat ik eenigen tijd geleden bij Burgemeester en Wethouders heb aangedrongen namens het collegie van diakenenop het behoud der gewezen diaconie-school, tot het laten geven van godsdienstig onderwijs; dat genoemd collegie daarop zoo veel prijs stelde dat het gaarne daarvoor f 100 huur zoude betalen. Het antwoord hierop, dat de regering dat locaal noodig hadom er zelve eene school in te rigtendat zij echter het geven van godsdienstig onderwijs op genoegzamen prijs stelde, om zoo mogelijk daartoe een ander geschikt locaal aan te wijzen, was mij voldoende, althans ik begreep niet te mogen aanhoudenmaar gaarne spreek ik hier nogmaals den wensch uitdat de regeringzoo mogelijkeen geschikt locaal aan- wijze. Het godsdienstig onderwijs draagt goede vruchten, en zal meer en meer armoede helpen voorkomenen dat de diakonie zich hiermede be moeit zal niet euvel geduid wordenals men weet welke beduidende gelde lijke onderstand daaraan door haar gegeven wordt niet alleen, maar hoe noodig en nuttig zij het voor hare natuurgenooten vinden. De heer de Moen. Ik wensch den heer IIartevelt te antwoordendat ik niet in het minst de belangstelling en den ijver van diakenen bestrijd daar van blijkt klaar uit het verzoekmaar ik heb gezegddat de bijzondere kerkeraad of de commissie van toezigt op het godsdienstig onderwijs later een verzoek zou kunnen doen van gelijke strekking en dan wel met alle mogelijke welwillendheid zal worden gehoord. De heer Meerburg. Is men wel overtuigddat het lokaal geschikt is voor hetgeen, waarvoor men het wenscht te bestemmen? De Voorzitter. Dat weet ik niet, maar ik meen, dat het lokaal wel geschikt is te maken voor het beoogde doel. De heer Meerburg. Ik geloof dat de school hierover ons de overtui ging zal geven dat het geschikt makenin evenredigheidmeerdere kosten veroorzaakt dan eene nieuwe daarstelling. De heer Hubrecht. Het getal leerlingen is veel kleiner dan waarvoor het lokaal tot nu toe gebruikt wordt; en ook de verbouwing zal geene groote kosten vorderen. Het rapport, vervolgens in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 21 stemmen tegen 1 stem (die van den heer Tichler). IX. In beraadslaging wordt gebragt het adres van C. Struyk Bevel, ijker van het botervaatwerktot het bekomen van bezoldiging tot dekking van uitgaven en tegemoetkoming in geleden verlies. Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt in zijne conclusie aldus Wij nemen de vrijheid u voor te stellen, voorloopig de kosten voor het ijken der botervaten voor rekening der gemeente te nemen, op eene ver klaring van den ijkmeester en te voldoen telken drie maanden uit het art. //Kosten van toezigt en van invordering der plaatselijke belastingen", waar onder mede de markten behooren, terwijl hij zich overigens voor zijne be looning met dat ij kloon zal moeten tevreden stellen, wat door hem wordt ontvangendaar de gemeente hem geen gunstiger uitslag heeft voorgespie geld of toegezegd, en al spoedig deze zaak zal moeten veranderen of wel andere voorschriften zal vorderen, zullen niet alle moeiten en uitgaven daaraan nutteloos worden besteed. Die conclusie, waarmede ook de Commissie van Financiën zich had ver- eenigd, wordt zonder discussie met algemeene stemmen goedgekeurd. X. Vervolgens komt in beraadslaging de voordragt betreffende het weg nemen van bezwaren tot den gereeden toegang naar de Borstelbrug. Het rapport van Burgemeester en Wethouders deswege bevat de volgende conclusie Het kwam ons niet dan billijk voor aan Straatsburg die, thans het pand bewonende en daarin de smederij uitoefenende, op die travaille kan en zal hebben gerekend, eenige vergoeding voor haar gemis toe te kennen. Wij stellen u voor daartoe f 150 te bestemmen, ons vleijende dat op die wijze alle bedenking van zijne zijde zal zijn weggenomen, en billijkheid met regt zal zijn in overeenstemming gebragt. De Commissie van linanciën verklaart in haar rapport dat zij daartegen geene bedenkingen heeft en de vergadering raadt zich met deze voordragt te vereenigen. De heer van Outeren. Ik acht de wegruiming van die travaille hoogst noodzakelijk. Ik zou het niet goed vinden van het summum jus hier ge bruik te maken. Ik beschouw eene vergoeding meer dan billijk en de daarvoor gestelde som als uiterst matig, zoodat ik volkomen goedkeuring aan de voordragt geef, zoo als die is liggende. De heer Hubrecht. Is het niet naar streng regt, ik meen de billijkheid toch medebrengt dat aan Straatsburg eenige vergoeding worde gegeven. Meer dan eene halve eeuw is die travaille daar stilzwijgend gedoogd, en daardoor al ligt het denkbeeld ontstaan dat deiÉlve bij de smederij behoorde. Nu echter is door de verandering aan de Borstelbrug de amotie allezins wensclielijk, en ik kan mij geheel met de voorgedragen vergoeding veree nigen. De heer Goudsmit. Ook ik ben van oordeeldat die travaille regtens mag worden afgebroken. Toch vind ik het billijk, dat den eigenaar, die in den waan dat de eens verleende concessie eeuwigdurend is welligt eenen lioogeren prijs voor zijn erf besteed heeft, eene vrij matige schavergoeding worde toegekend. De heer Meerburg. Waar iets weggenomen wordt, ten gerieve van het algemeenben ik wel voor schadevergoeding gestemdmaar in het tegen woordige geval zie ik daarvan de noodzakelijkheid niet in; want als in andere gemeenten de stoepen worden weggenomenten einde die door trot toirs te doen vervangen, geschiedt het evenmin. En nu geloof ik, dat het één met het ander volkomen gelijkstaat. Men moet nog wel ten aanzien dier stoepen zorgendat zij binnen een bepaalden tijd zijn weggeruimd. De heer ie Poole. Ik ben zeer voor de voordragt. Maar is het zeker, dat er geene andere plaats zal worden gevraagd voor die travaille? De Voorzitter. Dat is op dit oogenblik de vraag niet. De heer Sikkel Groos. Ik meen, dat wij niet bevoegd zijn de amotie der travaille te bevelen en ook niet om eene willekeurige schadeloosstelling aan den eigenaar te verleenen. De heer Gevers. Daar het aangevraagde eene geringe som betreft, acht ik het raadzaam die toe tc staanom vertraging voor te komendie smid is echter een kagchelsmid, beslaat nimmer paarden, heeft dus geen travaille noodig. De heer van der Hoeven. In de vele jaren, sedert ik in de nabijheid van dat huis woon, kan ik mij niet herinneren een paard op die plaats ge zien te hebbenhetwelk daar was gebragt voor hoefbeslag. Ik beschouw dus die zoogenoemde travaille meer als eene soort van tentje, dat voor het huis van den smid geplaatst was. Werd nu van die travaille weinig of misschien geen gebruik gemaakt, dan is de voorgestelde schadevergoeding voor het wegruimen zeker wel als voldoende te beschouwen. De voordragt wordt hierop aangenomen met 20 tegen 2 stemmen. Tegende heeren Meerburg en Sikkel Groos. XI. De beraadslaging wordt geopend over het adres van P. van Vliet te Oudsihoorn om tegemoetkoming in de bij hem geleden schade, als borg van nu wijlen P. Samwel voor het onderhoud van het Delftsche jaagpad. De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders hieromtrent is, dat zij geen bezwaar maken te raden overeenkomstig de conclusie van het rapport van de Commissie van Fabricage (strekkende om aan P. van Vliet eene tegemoetkoming van 231 te verleenen) te besluiten; terwijl de Com missie van Financiën in haar rapport verklaart dat zij zich wel met dit voorstel kan vereenigen en alzoo de vrijheid neemt de vergadering dienovereenkomstig te raden behoudens dat op dat besluit tevens de goedkeuring van het ge meentebestuur van Delft worde verkregenals mede belanghebbende in deze. De heer Tollens. Ik kan mij met dit voorstel moeijelijk vereenigen. Men ziet tegenwoordig herhaaldelijk zeer loszinnige aannemingen tot stand komen en even loszinnige borgstellingen voor zoodanige aannemingen onder schrijven; maar dat levert mijns inziens geene reden op om de borgen niet verbonden te houden, wanneer de aannemer niet levert wat hij op zich nam. Van Vliet heeft zich voor dit werk als borg gesteld. Dat werk nu is tegengevallen; maar het zou een ongelukkig praecedent zijn, om in zoodanig geval de borgen tegemoetkoming te verleenen boven de aannemingssom, waarvoor het werk primitief werd aangenomen. De heer Hubrecht. Ik zal mededeelen hoe de loop dezer zaak is ge weest. Bij den dood van Samwel, die aannemer van dit werk was, waren volgens de wet zijne borgen ontslagendoch toen was juist in bewerking de schoeijing aan het jaaggad buiten de Neksluis. Deze zaak konde geen uitstel dulden, cn daarop is van Vliet uitgenoodigd om dit werk voort te zettenwaaraan door hem is voldaan. Het onderhoud is daarna op nieuw aanbesteed, en door Capteyn den Bouwmeester aangenomen. Nu is hier bij deze voordragt eene vergoeding van f 231 voorgesteld, waarvan deze de grond is. De aanneming door Samwel bedroeg f 849 de latere aanneming van C. den Bouwmeester 1050, verschil 201, alsmede 30 voor gemis van voordeelen, wegens het niet wegbreken der Knipbrug, hetgeen vroeger bepaald was. Het geldt dus hier een geheel bijzonder geval. De heer Meerburg. Het is niet de eerste keer, dat de toegevendheid van den Raad gevraagd is. De borg heeft niet goed toegezien, hoe het werk geschiedde. Van Vliet was daar niet vreemd aanen als wij zoo zouden voortgaanzouden wij meer en meer ongeschikte aannemers krijgen terwijl de borgen zullen vertrouwen op toegevendheid van het bestuur. De heer Krantz. De Commissie van Financiën heeft voorgesteld aan het verzoek van den adressant te voldoen, op grond dat de borgen, door den dood van den aannemer, tot het voortzetten der werkzaamheden niet konden verpgt worden. De heer le Poole. Ik kan mij met het voorstel niet vereenigen. Als men borg blijft, moet men als het ware alle kansen berekenen. Nu heet het 't overlijden van den aannemer; morgen is het iets anders. Maar dat zijn alle gevallen, die de borgen vooruit moeten kunnen berekenen, en het zijn antecedenten daarstellen, die voor het vervolg gevaarlijk zijn. De heer Goudsmit. Ik zou het betwijfelen, of wij wel bevoegd zijn eene tegemoetkoming te verleenen. Ik lees wel in de gemeentewet van eene kwijtschelding aan aannemersmaar niet van eene zoodanige aan borgen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 4