art. 5 van liet contract omschreven is, niet in liet belang van onze ge
meente zijn kon, en noodwendig bij de uitvoering groote moeijelijkheden
zoude opleveren. De aanmerking, die nu gemaakt is over de ongezonde
ligging van het Ziekenhuisdunkt mij niet zeer gegrondde afstand toch
tusschen het Nosoéomium en het Stads-ziekenhuis is zoo gering, dat in dit
opzigt wel geen verschil bestaan kanzooals door den heer le Dooie „ok
met juistheid is aangetoond. Of nu die voorgestelde vereeniging niet in
het belang zoude zijn van het academisch onderwijs, meen ik dat hier
niet moet overwogen worden, en in geen geval die beslissing ten nadeele
van onze gemeentekas mag strekken. Ik heb over deze zaak geene verdere
beschouwingen en zal mij met het rapport vereenigen.
De heer Sikkel Gkoos. Het komt mij voor, dat de quaestie van de
verzorging der zieke armen geheel uit het oog wordt verloren of dat die ver
zorging geheel aan het academisch onderwijs wordt opgeofferd. Vroeger
werd ook aangevoerd dat alle" zieken naar het Nosoéomium zonden worden
overgebragt. Dit schijnt nu het plan niet meer te zijn. Doch dit daarge
laten komt mij de som van f 30,000 als zoogenaamde rouwkoop veel te
hoog voor, daar wij niet kunnen worden genoodzaakt tot uitvoering der
overeenkomst, omdat het onderwerp niet bepaald of niet behoorlijk om
schreven is. Ik zou dus tegenstemmen, indien ik niet om andere redenen
er toe werd gebragt, om voor te stemmen.
De heer Hübrecht. Toen ik de eer had in deze commissie te worden
benoemd, heb ik den Gemeenteraad verzocht, mij te willen verschoonen,
omdat ik het wenschelijk vond, dat de vroegere raadscommissie in de gele
genheid werd gesteld, zich tegen de bekende nota van aanmerkingen der
commissie uit lik. Curatoren te verdedigen. Ik zal thans aan mijne geachte
medeleden in deze commissie, Tollens en Gevers, de verdediging overlaten
van hetgeen in dit rapport voorkomtzoo tot verdediging van hun vroeger
rapport als wederlegging van de nota voornoemd. De bezwaren in dit rap
port tegen de uitvoering zijn, dunkt mij, allezins juist, en niet het minst
weegt bij mij het financieel bezwaar. De medische faculteit zal belangrijken
invloed uitoefenen, zoo op het beheer als de inwendige dienst, en dit zal
zeker ook zoo moeten zijn, maar daardoor juist zal de Gemeenteraad soms
gelden moeten toestaan, die wel zullen zijn in het belang der medische fa
culteit niet altijd in het belang van onze zieke armen. Opheffing der stads
doctoren een deel der overeenkomst, is dunkt mij onmogelijk, ik geloof
ook de Raad wil het niet, en al moet ook de overeenkomst worden uitge
voerd, geloof ik zij toch zullen behouden blijven, en dan zullen daardoor
minder zieken in het Ziekenhuis komen, en dit zal dan ook van invloed
zijnzoo op de verbouwing als op de inwendige dienst. Ik meen overigens
dat de Commissie op voldoende wijze het belang heeft aangetoond om zich
met de voorgestelde voorwaarden van ontbinding te vereenigenomdat het
allezins wenschelijk is dat onze stad van eene haar te zeer drukkende over
eenkomst worde ontslagen.
De Voorzitter. Ik wensch een enkel woord omtrent mijne uit te bren
gen stem te spreken. Ik moet aanvangen met de verklaring, dat ik met ge
noegen in het rapport voorwaarden opgenomen heb gezienwaarovernaar
mijne overtuiging, onderhandelingen zouden kunnen worden geopend, en
waardoor zou kunnen gehandeld worden over eene verandering in de be
staande overeenkomst, waaruit ten slotte, hetgeen ik als hoogst wenschelijk
beschouw, aan de zaak op eene voldoende wijze een einde kan worden ge
maakt. Wat mij betreft, geloof ik, dat wij verpligt zijn de overeenkomst,
eenmaal aangegaangestand te doenal moet ik ook erkennendat zij aan
bezwaren onderhevig isen dat de ongunstige omstandigheden waaronder
de overeenkomst gesloten is, nader ten goede gekeerd zijn. Het is toch
zeker, dat in den gebrekkigen toestand der behandeling van de zieke armen
in het Caecilia-gasthuis door de zorg van hh. gecommitteerden met de admini
stratie van dat gesticht belast, menige verbetering is aangebragt. Intus-
schen moet men, naar mijn gevoelen, indachtig-zijn om niet zoo streng
vast te houden aan hetgeenhoe wenschelijk ookinderdaad naauwelijks
bereikbaar is, en dat men zich soms dient te vergenoegen met wat eeni-
germate bevrediging kan geven. Ik zou mij uit dat oogpunt wel met het
rapport kunnen vereenigenindien de daarin vervatte voorstellen werkelijk
eenige bevrediging deden voorzien. Dit is juist het geval niet. Wat men
ook bewere, ik acht voor het academisch onderwijs het bezit van één zie
kenhuis een levensquaestieen men bedenke wel, dat er nu twee zouden
blijven bestaan. Ik weet wel, men zal mij tegenwerpen, dat in het vierde
punt van het rapport een middel wordt aangegevenwaardoor er een band
zal ontstaan tusschen die twee inrigtingenen mitsdien mijn bezwaar zou
kunnen wegvallen. Maar het is, daar dit middel, gedeeltelijk althans reeds
lang bestondgeblekendat het inderdaad weinig of niets beteekent. Ik
kan niet beslissennoch beoordeelen aan wie de schuld ligt. Ik constateer
alleen het feit, en wensch te doen uitkomen, dat zoodanige band niets
baat. Ik zou dus, wat mij betreft, liever gewenscht hebben, en ik blijf
altijd dien wensch koesteren, dat bijv. aan het Rijk mogt aangeboden wor
den de som, waarvoor in 1849, bij het ons bekende rapport, de kosten
van een ziekenhuis zijn geraamdals de regering zich met den aanbouw en
het onderhoud van een ziekenhuis wilde befastenen er de zieke armen in
opnemen. De stad zou jaarlijks dan zoodanig subsidie verstrekken als zij
aan hare zieke armen thans ten koste legt. In zoodanig geval ware het
academisch onderwijs gebaat en de gemeente tevens ontslagen van den
drukkenden last van het onderhoud, waarvoor men, en teregt, terug
deinst. Moeijelijk toch kaq men berekenen hoe hoog ligtelijk de uitgaven
daarvoor gevorderd voor de gemeente, indien zij daarmede belast was, kon
den stijgen. In de tweede plaats is men op de door mij aangegeven wijze
gewaarborgd tegen eene vrees, die ik ook allezins regtmatig beschouw, de
vrees namelijk voor botsing tusschen twee besturenwaarop de Commissie juist
indachtig heeft gemaakt. Ziedaar de redenen die mijtot mijn leedwezen
beletten mijne stem aan het rapport te geven.
De heer Tollens. Ik wenschte wel door den heer Stoffels te zien toe
gelicht, waarom het zoo moeijelijk wezen zou, lijders uit het stedelijk
ziekenhuis naar het Nosoéomium over te brengenten dienste der kliniek.
Het is mij uit overgelegde bescheiden geblekendat dr. Junius steeds
lijders beschikbaar had, maar dat daarvan bijna geen gebruik hoege
naamd gemaakt is. Dit doet vermoeden dat het Nosoéomium in eigen be
hoefte kan voorzien, of dat die behoefte aan patiënten niet groot is. In
het laatste geval vraag ikwaartoe zou eene vergrooting van dat laatste
gebouw dienen Het vergrooten van 't gebouw zal toch het getal patiënten
niet vermeerderen. Ik geloof dat wij gebruik mogen maken van het ons
geopend vooruitzigt, om de stad los te maken van de haar zoo onereuse
overeenkomst en, als lid der commissie tot resiliatie, ontwaar ik niet zonder
genoegen dat dit ook de meening is van de groote meerderheid dezer ver
gadering.
De heer Stoffels. De heer Tollens heeft mij de vraag gedaan wat
toeh de reden is, dat de professoren geen gebruik maken van de behan-
ling der zieken in het Caecilia-gasthuis. Ik moet in antwoord hierop zeg
gen, dat de ervaring heeft geleerd, dat er niet gemakkelijk goede ver
standhouding te brengen is in deze tusschen de professoren en den doctor
van het Caecilia-gasthuis, en dat maakt dat de eersten van den tweeden
niet gaarne zieken ontvangen. Of dat nu goed is, staat niet aan ons te
beoordeelen. Ik heb overigens niet gezegddat het Ziekenhuis niet beant
woordt aan hetgeen wat er van te maken is. De heeren geneeskundigen
hebben inderdaad alles gedaan om den toestand der zieke armenzooveel
in hun vermogen was, te verbeteren; maar het doel: eenheid van behan
deling, was nooit te bereiken. Derhalve, worden beide inrigtingen ver-
eenigddan zijn professoren ook in de gelegenheid de zieken van het
Caecilia-gasthuis te behandelen.
De heer van der Hoeven. Als wij een dergelijk contract aannemen en
als wij den voorgestelden rouwkoop betalendan meen ik dat te veel uit
het oog verloren wordt de historie der zaakdat namelijk het bestaande
door den Gemeenteraad zeiven verlangd is. In 1849 werd door den Raad
aan het oprigten van een nieuw stedelijk ziekenhuis gedacht, met het oog
op den onvoldoenden toestand van het Caecilia-gasthuis. Bestaat thans geene
behoefte aan zulk een ziekenhuis? Ik lees in het rapport van gecommit
teerden tot de administratie der vereenigde gasthuizen van 8 Januarij 1862,
dat het tegenwoordig stedelijk ziekenhuis, wat bouworde en inrigting be
treft niet gezegd kan worden te voldoen aan de eischen voor zulk eene
inrigting gevorderd in een rapport van slechts drie maanden geleden. Dit
nu is daarin zoo sprekend en duidelijk verklaard, dat het waarlijk geene
nadere verduidelijking behoeft. En nu geloof ik dat, na hetgeen hier in
den Gemeenteraad is voorgevallenen nadat de zaak meer dan tien jaren
een punt van behandeling heeft uitgemaakt, het wenschelijk is tot een einde
te komen. En ofschoon ik niet geloof, dat het goed is eene overeenkomst,
waarbij het een en ander eenmaal is gestipuleerdvan ons af te schuiven
zoo meen ik evenwel dat het ook wenschelijk is, dat wij onze pogingen aanwen
den, dat er door den Staat een groot ziekenhuis worde opgerigt. Het komt
mij voor, dat de kosten daarvan wel wat overdreven worden voorgesteld,
want voor het aantal zieken, dat opgenomen wordt, is een zoo groot per
soneel wel niet vereischt. Er zijn aan het Nosocomium vier professoren
verbonden waaronder een met de chirurgicale behandeling, een met het
verloskundige gedeelte belast is. Ik geloof, dat deze zeer goed werkzaam
kunnen zijn ook zelfs voor een groot getal zieken, terwijl men voorts vaste
personen kan hebben, die, gedurende de vacantie, zich met de behandeling
der zieken belasten.
De heer Hübrecht. Als de Raad meent, dat de som te weinig is, dan
kan ik persoonlijk mij zeer goed met eene grootere som vereenigen.
De heer Tollens. Ook ik kan, wat mij betreft, hetzelfde verklaren.
De heer Cock. Ik zou het verkieslijk achten niet dadelijk op te geven,
tot welke som ik des noods zoude komen. Dan toch weet men vooraf, dat
men die ook zal moeten betalen of de zaak opgeven. Begint men met eene
mindere som aan tb biedenzoo kan men die altijd nog verhoogen.
De Voorzitter. Ik zie ook de moeijelijkheid in om een ander voorstel
in stemming te brengen buiten de vijf punten in het rapport uitgedrukt.
De heer Krantz. Ik zou dan in de eerste plaats in stemming willen
hebben gebragt, of de Raad zich verecnigt met het denkbeeld der Commissie
om het contract te ontbinden.
De Voorzitter. Dat punt is reeds uitgemaakt in eene vorige vergade
ring. Maar nu levert de Commissie een voorstel omtrent de voorwaarden
waarop over die ontbinding zou kunnen worden onderhandeld. Het komt
mij voordat de som nog niet als definitief vastgesteld kan worden beschouwd
want er zal stellig nog wel eene vergadering noodig zijnwaarin die onder
handelingen nader zullen moeten worden ter sprake gebragt.
De heer Gevers. Ik meen dat de zaak thans op een vreemd terrein is
gebragt, het is toch reeds eenmaal aangenomen dat er onderhandelingen
zouden worden gevoerdten einde het contractdat aangegaan isgeresid
eerd te krijgen. Bij mij staat het vast, dat wij trachten moeten tot die
resiliatie te komen. En nu was onze taak eenvoudig, daartoe de voorwaar
den voor te stellen. Thans is het aan den Raad om te bepalen of die voor
waarden zijn aannemelijk of niet. Over al die andere punten valt thans
niets meer te spreken.
De heer van der Hoeven. Ik ben het volkomen eens dat het principe
nu is aangenomenmaar ik moet dan toch nog opmerkendat men in
1849 anders over de zaak gedacht heeft, en alzoo nu even eens van gevoe
len kon veranderen, als men het in een langer verloop van tijd, maar toch
binnen een betrekkelijk kort tijdsbestekgedaan heeft. De Gemeenteraad
heeft altoos vrijheid op dit besluit terug te komeneven gelijk hij het op
zijn vroeger besluit deed. De raadsbesluiten zijn niet te beschouwen als
eeuwige edicten.
De heer Gevers. Wij hebben geen van allenontkenddat er eene
overeenkomst tusschen de regering en de gemeente is aangegaanmaar wat
ons is opgedragen is alleen geweest de conditiën te ontwerpen ten einde
die overeenkomst geresideerd te krijgen.
De heer Goüdsmit. De heer Gevers klampt zich, naar het mij voor
komt, vast aan de letter van het vorige raadsbesluit en verliest zijne eigen
lijke strekking uit het oog. Als namelijk het voorstel van den Voorzitter
mogt. worden aangenomen, om den aanbouw van een ziekenhuis voor reke
ning van het rijk te verkrijgen, ook dan zou het contract, dat op een gansch
anderen grondslag berust, worden geresideerd, maar het beginsel van één
ziekenhuis ware behouden. Wij kunnen dus, naar aanleiding van het vroe
gere besluit, even goed stemmen over het voorstel van den Burgemeester,
als over dat der Commissie. Altijd zal er zijn eene resiliatie, hoezeer ook het
gevolg en de voorwaarden der beide voorstellen mogen verschillen.
De Voorzitter. Ik moet opmerken dat ik voor mij geen voorstel heb
gedaanmaar alleen gezegd hebwat ik persoonlijk wenschte ten einde
eene resiliatie van het contract te beproeven. Ik zal dan ook thans de
discussion sluiten en de conclusie van het rapport in omvraag brengen.
De vijfledige conclusie, alsnu in hoofdelijke omvraag gebragt zijnde,
wordt aangenomen met 12 tegen 11 stemmen. •-
Voorde heeren Kluit, Driessen, Cock, Meerburg, Tollens, Gevers,
Le PooleTiehlerTaets van Amerongende EremerySikkel Groos en
Hübrecht.
Tegen: de heeren de Moen, van der Hoeven, Lezwyn, Wttewaall, du
Rieu, Goudsmit, Hartevelt, Stoffels, Krantz, van Outeren en de Voorzitter.
Het uur te ver gevorderd zijnde voor de behandeling van de overige
aan de orde gestelde punten, worden deze tot eene volgende zitting aange
houden en wordt de vergadering gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.