brengen. Ik zou in overweging geven, geene verandering in liet voorge
dragen artikel te maken. Het water is wel niet anders dan eene vloeistof
of, 't geen wel hetzelfde zaL zijn, eene vloeibare stof, en in zoover moet
ik van hetgeen vorige sprekers gezegd hebben, verschillen, en de redactie
van het artikel, zoo water uitgesloten is, afkeuren. Maar de heer de Fre-
mery schijnt te bedoelen het geval, dat regenwater in emmers wordt opge
vangen. Wordt dit nu oogluikend toegelaten, zoo geloof ik toch ook, dat
het zeer geoorloofd is.
De voordragt wordt hierop onveranderd zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
V. De beraadslaging wordt geopend over de nadere voordragt van de
Gezondsheids-commissie tot het benoemen van keurders der levensmiddelen,
met een rapport van de commissie tot de strafverordeningen.
De heer le Poole. Ik zou instemmen met de conclusie van het laatste
rapport, om namelijk slechts één keurder te benoemen; want als wij tot
benoeming van meer dan één overgingenzouden het wel drie a vier moe
ten zijn. Er zijn toch zoovele artikelenwaarvoor eene speciale kennis
wordt vereischt. Maar er is één keurder noodig, die van al die zaken
eene studie maakt en alles, ook de overige keurders, surveilleert. Wan
neer wij dus één zoodanig persoon aanstellen, moet hij toegerust zijn met
al die kunde om alle levensmiddelen te kunnen onderzoeken. Evenwel staat
er in het rapport: wiens bezoldiging nader zou worden geregeld. Dat zou
weêr eene belangrijke som kunnen kosten. Wij hebben zoo telkens nieuwe
uitgaven te doendie ik niet wenschen zou te vermeerderen.
De heer Goudsmit. Ook ik zou het wenschelijk achtenslechts één
persoon aan te stellendie wetenschappelijk gevormd was en diezoo al
niet op de hoogte van alle te keuren voorwerpenzichdes vereischt
door andere personen zou kunnen laten inlichten.
De heer Hartevelt. Ook ik ben voor één keurder bij wijze van proef
neming; heeft de ondervinding doen blijken dat de noodzakelijkheid vordert,
er meerderen komen, dan kan de Gezondheids-commissie een gemotiveerd
nieuw voorstel doen.
De heer Gevers. Ik zie de noodzakelijkheid niet in om zoodanige
personen aan te stellen. Ik weet bij ondervinding, dat, als de keurders
der levensmiddelen van een of ander artikel geen verstand genoeg hadden
zij zich van elders inlichtingen verschaften. Ik acht het dus niet wen
schelijk de stad weêr met meerdere uitgaven te belastendoor een nieuwen
post te creëren.
De heer Krantz. De Commissie voor de Strafverordeningen, hoewel de
noodzakelijkheid er van niet erkennende, heeft toch geen bezwaar in de
aanstelling van een wetenschappelijken keurder. Ik meen evenwel de aan
stelling van twee te moeten aanraden, om reden verschillende kundigheden
daartoe worden vereischt, en andere gronden, door de Gezondheids-commissie
daarvoor aangevoerd, die ik nu niet zal herhalen. Er is wel aangevoerd,
dat er voldoende gelegenheid tot keuren van levensmiddelen bestaat, maar
het schijnt toch dat daarvan geen gebruik wordt gemaakt. De heer van
der Boon Mesch juist heeft, een paar jaar geleden, in een publiek geschrift
de nuttigheid van wetenschappelijk onderzoek beweerd, en o. a. aangetoond
dat het roggebrood, met uitzondering van twee philantropische inrigtingen
in deze gemeente, niet meer in verhouding van bloem en zemelen werd
gebakken, maar dat de zemelen verre die verhouding te boven gaan. Het
is opmerkelijk dat in deze stadwaar de wetenschap gevestigd isnog be
twijfeld wordt de nuttigheid van dezen maatregelen andere die den alge-
meenen gezondheidstoestand kunnen bevorderenik geloof wel te kunnen
verzekeren dat het in deze zal gaan als dit met het onderwijs in ons land
het geval geweest is. Vroeger werd algemeen geloofd dat het onderwijs
goed gegeven werd, maar later heeft men ingezien dat dit niet het geval
was. Zoodat men nu meer dan het dubbele moet betalen, om aan de
eischen des tijds te kunnen voldoen.
De heer de Fremery. Ik zou daarentegen één keurder nuttig achten
echter gepaard met het noodige toezigt over de keurders te houden. Ik geloof,
dat wij op het stuk der levensmiddelen werkelijk behoefte hebben aan een
wetenschappelijk gevormd man, daar ook bij verschil aan belanghebbenden
het regt moet worden toegekend om een nader onderzoek te vorderen.
De heer van der Hoeven. Ik dacht dat men bepaald tweeërlei onder
zoek noodig achtte, tenzij dat door één man kon worden verrigt. Ik moet
echter erkennendat een chemisch en microscopisch onderzoek zelden door
één persoon kan geschieden. Wil b. v. de stad enkel een microscopisch
onderzoek, dan kan men het aan één wetenschappelijk man overlaten.
Maar de vraag is, wat nog wenschelijker is, en of niet in ieder geval een
chemisch onderzoek zal behooren plaats te hebben. Ik heb ook hooren
spreken van enorme uitgaven, die de zaak zou na zich slepen. Ik geloof
niet, dat de belooning zoo hoog behoeft gesteld te worden en vertrouw
ook dat men het eervolle der benoeming mede in rekening zal brengen.
De heer Meerburg. Het is waar, men kan zich tot een onderzoek om
trent de deugdelijkheid der levensmiddelen vervoegen bij prof. van der
Boon Meschmaar hoe welwillend ookbij de veel omvattende betrekkin
gen van genoemden hooggeleerde is het dikwijls niet mogelijk om aan het
verzoek zoo dadelijk te kunnen beantwoordenen wanneer het eene onver-
pligte bemoeijing is, is men meestal huiverig dat te vragen. Ik zoude
daarom voor de aanstelling zijn van een wetenschappelijk persoon.
De heer Stoffels. De zienswijze van de Gezondheids-commissie en die
van de Strafverordeningen loopen niet zeer uit elkander. Beiden zijn over
tuigd van de noodzakelijkheid van een toezigten dat geschiedt. Maar de vraag
is, of het niet noodig is, dat daarbij een wetenschappelijk man aanwezig zij om,
wanneer het gewone onderzoek te kort komt, zijne hulp teverleenen; ook dit
stemmen beide Commission toe. Nu is de vraagkan voor beiderlei onderzoek
één man werkzaam zijn? Ik geloof het wel; althans wij zouden daarvan
de proef kunnen nemen. De onkosten van zoodanige aanstelling zullen
toch niet zoo groot zijn, of zij worden rijkelijk opgewogen door het voor
deel voor de ingezetenen om goed voedsel te verkrijgen.
De heer Tichler. Ik heb mij bij eenige deskundigen omtrent de zaak
geïnformeerd, en deze hebben mij verklaard, dat dat onderzoek, hetwelk
men verlangt, niet te doen is door één wetenschappelijk man.
De heer Taets van Amerongen. Ik ben tegen alle benoeming van
keurmeesters, zoolang het niet door het gouvernement bepaald is voor het
geheele rijk. De verordening bestaat niet voor Soeterwoude, Alphen en
andere plaatsen, en ik houd het er voor, dat er geen mensch meer of
minder sterven zal in deze gemeente, of er keurmeesters zijn ja dan neen.
De heer de Moen. Als proefneming zou ik wenschen, dat men begon
met de aanstelling van één wetenschappelijk man.
De heer Sikkel Groos. Ik ben tegen den geheelen maatregel, omdat
ik deze uitgaaf als eene nuttelooze geldverspilling beschouw. Maar indien
er toe besloten werd, zou ik wenschen, dat de Gezondheids-commissie eene
instructie voor den wetenschappelijken keurmeester ontwierp, daar die com
missie weet wat zij bedoelt, en deze taak te moeijelijk is voor de raads
commissie die met het ontwerpen der huishoudelijke verordeningen belast
is. Overigens meen ik dat men niet eerder zeker zal weten hoe het keur
meesterschap zou kunnen werken, vóór dat de instructie zij vastgesteld.
De heer van Outeren. Ik refereer mij aan het rapport, met dien ver
stande, dat, als in stemming wordt gebragt de vraag, of er al dan niet
tot het aanstellen van wetenschappelijke keurders zal worden overgegaan
ik mijn stem zal voegen bij die van hen, die meenen dat in onze stad daaraan
geene behoefte bestaat, in welken zin, bij eene vorige vergadering, con-
sideratiën door vele leden zijn uitgebagt.
De Voorzitter. Bij het aangevoerde heb ik weinig te voegen. Ik heb
ook mijn gevoelen als lid der Commissie uitgesprokendaarop nederko-
mende, dat ik wel voor één keurder ben. Nu wil ik gelooven, dat, als
men alles met de uiterste naauwkeurigheid en wetenschappelijk wilde behan
delen, men meer personen voor de keuring der levensmiddelen zou noodig
hebben. Maar ik stel mij de vraag voorof er niet iemand te vinden ware
die genoegzaam op -de hoogte was om over de verschillende keuringen het
toezigt te kunnen houden en om, zoo hij al op één of ander punt niet
genoegzaam ingelicht mogt zijn, zich alsdan dat licht van elders te kunnen
verschaffen. Ik zal, indien niemand meer het woord vraagt, de zaak split
sen ter voldoening aan de verschillende gevoelensen ten einde al de
leden in de gelegenheid te stellen hunne stem uit te brengen. In de eerste
plaats zal ik dan de vraag stellen: zullen wij tot de benoeming van weten
schappelijke keurders, hetzij slechts één, hetzij meerdere, overgaan? En in
de tweede plaats: zal het één, of zullen het meer zijn?
De eerste vraag, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt
toestemmend beslist met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen: de heeren Goudsmit, Gevers, Cock, ten Sande, Taets van
Amerongen, Sikkel Groos, van Outeren en de Voorzitter.
De Voorzitter. Thans zal ik in stemming brengen, of wij één, dan
wel twee keurders zullen benoemen.
De heer Goudsmit. Alvorens die vraag in hoofdelijke omvrage worde
gebragt, mijnheer de Voorzitter, wenschte ik eene motie van orde te doen.
Ik wenschte namelijk in bedenking te geven, of het niet noodzakelijk ware
vooraf eene instructie voor die keurders vast te stellen. Ook ik heb nog
geen juist denkbeeld van hetgeen door die wetenschappelijke keurders al
zoo wat zal gedaan worden, en dat zal alleen de commissie, die er zoo
zeer voor ijvert, dienen te weten. Eerst danwanneer wij zoodanige instruc
tie zullen hebbenis mijns bedunkens de tijd daar om te beoordeelenof
die werkzaamheden door één man kunnendan wel door meerdere moeten
worden verrigt. Ik ondersteun dus zeer het denkbeeld, reeds zoo even aan
gegeven, tot het vooraf vaststellen eener instructie.
De heer van der Hoeven. Ik zou daartegen ééne bedenking hebben:
namelijk deze, wie die instructie zou ontwerpen? Onze commissie meent,
dat twee keurders noodig zijn. Wat is nu het geval? ging de instructie
van die commissie uit, dan zou daaruit de noodzakelijkheid van twee keur
ders blijken. Maar wij zijn nu niet meer vrij door het zoo even genomen
besluiten wij zouden dus op ons tegenwoordig besluit moeten terugkomen
of de instructie zou niet door de commissie kunnen worden ontworpen.
De heer Goudsmit. Dat zou juist zijnals' de instructie door de com
missie werkelijk werd vastgesteld; maar zij zou slechts door haar worden
ontworpen, om door den Eaad te worden onderzocht. Ook dan zelfs, als
de commissie er zich op toegelegd had om de instructie te gronden op de
benoeming van twee keurders, zou immers de Raad geheel vrij blijven in
zijne beslissing.
De heer van der Hoeven. Ik herhaal: de commissie is overtuigd van
de noodzakelijkheid van twee keurders. De instructie zelve zal wel latei-
door den Raad moeten worden vastgesteld. Maar daarin ligt nu juist de
moeijelijkheiddat wij niet niet wetenhoe de zaak zal moeten worden
geregeld, en of de Raad aan één keurder de voorkeur geeft boven twee.
Wat zal nu moeten gebeuren, indien b. v. die instructie mogt worden af
gestemd? Dan zou men toch weer op de zaak moeten terugkomen.
De motie van orde van den heer Goudsmit, strekkende om vooraf eene
instructie te ontwerpen voor de keurders der levensmiddelen, alsnu in hoof
delijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen met 12 tegen 10 stemmen.
Tegende heeren du RieuHarteveltKluitKrantzTollensvan der
Hoeven, Stoffels, Tichler, Hubrecht, de Moen, Lezwyn en de Voorzitter.
De Voorzitter. Dan kan nu in stemming worden gebragt of er één
of meer keurders zullen worden benoemd.