„£en Hind ló at
10 g,eHwen"
kleine Kind voor ie. als een
nietig figuurtje, en alle
bombarie en alle herrie ver
stomt, alle drukte verdwijnt.
Puer natus est.
Je staat alleen tegenover het
Kind.
Het kind, zooals je eigen
kind, met sterrenoogen, o*gen
als vreemde dauwvochtige
bloemen, waar ie niet genoeg
naar kijken kunt. waar je
nooit doorhéén kunt kijken.
maar waarachtig je weet. hij
gend wéét: dat daar de hemel
is en niets dan de hemel, een
hemel van schoonheid en
vreugde en liefde en onbe
smetheid.
Dat is het verrukkende van
iedere Kerstmis: het Kind
komt naar je toe en roept in
je op: het Kind-zijn.
De nonsens van het groote-
menschen-leven- zich druk ma
ken over kinderachtige din
gen.
De pracht van het kinderle
ven: juichend starten naar
groote, verre, hooge doelein
den.
Wij, we missen de onbe
zorgdheid en vragen ons af.
waar toch wel dat aardige
brokje goud gebleven is van
die Driekoningen, daar hoor je
verder maar niks over!
Wij, we missen dat vertrou
wen en vragen aan iedereen
raad en we vinden dat zoo
msfar op God vertrouwend die
Ster gaan volgen wel vrij on
verantwoord en némen die ri
sico niet!
O, die Driekoningen waren
óók kinderen: die gaven zoo
maar dat brok goud aan dat
arme stelletje. Wii niet! Bij
voorkeur geven wij geen geld,
aan de armen, maar bonnen
voor brood. klomiSA. vet. Je
moet vooruitziend zijn, ook
voor anderen.
En dat die herders, met de
schapendrek nog aan hun
vacht, zoo maar die stal ..bin
nenstapten. .nou ja. ook naïeve
lingen. Wij kunnen warentig
niet dit jaar weer met diezelf
de mantel of jas naar de kerk.
Bestaat niet.
Wij leven als groote men-
schen.
Zoo stom als groote men-
schen.
Zoo argwanend: He.wat
komt dié hier doendaar
zit wat achter!
Zoo arrogant: Bk ben geen
kwajongen, wat zal je me
nou?!
Zoo hebzuchtig: Daar moet
ik bij wezen! Daar zal heel
wat moeten gebeuren, als dat
mijn neus voorbijgaat.
Zoo verwaand: O, maar daar
zal ik wel eens even een stok
je voor steken. Laat dat maar
aan mij over. T'
Puer natus est.
De Kerk trekt ons ieder
jaar van onze hooge stoel af.
En dat is goed.
Uit ons zelf deden we 't niet.
Kind zijn.
Heel de dag in volle overga
ve genieten van al het schoone
dat God ons gaf en er mee
spelen en er anderen blij mee
maken en er mee bouwen om
het goed te gebruiken en an
deren mee laten doen, mee la
ten profiteeren van onze rijk
dom. onze blijheid, onze op
rechtheid. onze goedheid, onze
eerlijkheid, onze onbedorven
heid.
De bakkersknecht die
me vroolijk goedenmorgen
wenscht.
De melkboer die diep uit
zijn hart zegt: prechtig vries-
weertje.
De collega die me hartelijk
groet.
De Priester die devoot aan
het altaar staat en me zorg
vuldig .zegent van de kruin tot
de voeten.
Het werk dat ik heb. het van
God gebenedijde werk: de kin
deren die daar voor me zitten,
die me gelooven, die me ver
trouwen.
Het prachtige speelgoed,
waar ik voorzichtig mee moet
spelen, waar ik telkens nieu
we schoonheidsfiguren uit
moet oproepen en op wier
zieleleities ik mag schrijven
mét mijn vinger g-o-d.
Al dat andere schuift weg.
Zooals een stoel die in den
weg staat, door het kind opzij
geschoven wordt als het geen
ruimte heeft om te spelen.
Kind zijn.
Spelen voor God met klop
pend hart en glazende oogen.
Geen wrok en geen haat en
geen zuurheid en geen wan
trouwen en geen onwil en
geen afgunst en geen hooghar
tigheid.
Kind zijn.
Puer natus est.
J. J. C
In de donkere dagen van De
cember halen we het kerst
stalletje naar beneden.
En geen mensch ontkomt
aan de bekoring die uitgaat
van de naïeve figuren, die
daar onder het stroo-dakje
rond een kribbe zijn ge
schaard.
Meestal is de verhouding
zoek: komen Jozef en Maria
met de kin net aan de rand
van de kribbe. de stal zelf
is meestal zoo ruim als een be
hoorlijk vereenigingslokaal en
de ster heeft pre-historische
afmetingen als een reusachti
ge. verzilverde cycloon.
Maar dat doet er allemaal
niet toe.
Een kindje zit er naar te
kijken.
En een wonderlijke fantasie
verwarmt het kleine hoofdje,
verwarmt haar wangetjes tot
diep-donker-rood en legt op
de oogjes die onbeschrijflijke
glans, die vochtige, die dauwi-
ge. welke ons vooral wan
neer het ons eigen kindje is -
doet stilstaan van opperste
rijkdom, ons hart doet rillen
in vreugde-slag om zóóiets
schoons onder de menschèn.
We worden zelf kind.
We gaan er bij zitten en we
zien niets stunteligs in die lat
jes en kromme hekjes en bi
zargeschilderde achtergrond.
We gaan met ons kindje
meedoen: de beeldjes nóg
mooier groepeerenen die
eene herder moest dan nog
niks wetendie zetten we
hier buiten.en dat gioote
schaapje moest zoo met z'n
voorpoten op de kribbe gaan
staan.mag dat?
Puer natus est.
Het kind is weer geboren.
Buiten snauwt de wind om
de hoek. Hij gooit zich nijdig
tegen de ruiten en fluit joe
lend door den schoorsteen.
En binnen zit je met de kin
deren rond de kribbe.
Het is donker in de kamer.
Achter je rug is de gloed
van het vuur door de mica
ruitjes, dat is behaaglijk.
En voor je: dat goedkoope
stalletje, waarin je met moeite
een kiein lampje hebt aange
bracht nu schijnt het zacht
over de zoetgekleurde beeld
jes. En je luistert naar het ge
snap van die kleine snaveltjes
ieder weet wat ieder
weet voor elk beeldje een nog
aardiger plaatsje.
En je. kijkt mee, je kijkt er
even critisch naar als de klei
nen.
Puer natus est.
Het kind-in-ons is weer ge
boren.
Ik hen ieder jaar blij
met Kerstmis.
Het begint al wat
met de Advent, maar
het begint pas goed
met Kerstmis. Dan zeg
ik ieder jaar: ik begin
weer heelemaal op
nieuw. Dit jaar heb ik
weer te groot gedaan:
gedaan; ik word nu
weer kind.
Puer natus est.
Hebt u soms ook dat ontzet
tend verlangen naar het kind
zijn?
Ik denk zoo dikwijls aan die
kapel van de kostschool: wat
heb ik daar kunnen bidden.
U mag 't gerust „vroomigheid"
noemen, maar daar, als
jongen, kon ik bidden, zóó
alsof Onze Lieve Heer vlak
voor me stond, alsof ik met
gesloten oogen dicht tegen
Zijn borst lag.
En nu nu sta je over drie
honderd kinderen, die elke
ochtend in de schoolmis door
je zelf gecontroleerd worden
of ze wel bidden, die van jou
methodes leeren om mis te
hooren.
En zelf?
Bij zoo'n kribbe ben je op
eens kind.
Al de groote belangrijke
functies in het maatschappe
lijke leven, alle gewichtigheid
van posten en ambten ze
schuiven voorbij als grauwe
wolken in stormtempo er
blijft niets van je over dan
een angstig kind.
En je praat als een kind dat
niets gewichtigs kent dan al
leen dien kleinen God daar.
Te midden van die ontzet
tende massa en menigte en
oploop van opdringende ken
nissen. boeken, redevoeringen,
vergaderingen, moties, artike
len, van al dat marktge
schreeuw staat opeens dat
Reproductie naar knipsel van Joop Koevoets.
copyright „Elwa". Warmond.