Geen blijvende stad A De Noorse vergelijking Onwetendheid patiënt is macht van dokter Een opstand en een misverstand Zogezegd door Guus van Hemert Ik blijf graag stilstaan als ik mensen een huis zie afbreken. Niet zo n beste eigenschap waarschijnlijk, maar het boeit me. De zware loden bal verpulvert de bovenkant van een muur, zodat de kozijnen ineens aansluiten bij het kale heelal. Het behang komt aan de buitenlucht. De schoorsteenmantel hangt boven een afgrond. Hoe kleiner het detail is dat in weer en wind raakt een kapstok, de niet verkleurde plek waar een schilderij hing des te gekker de situatie. Net of je dan iets zou kunnen beseffen wat je anders niet begrijpt. In Hilversum zag ik laatst zo'n groot vrijstaand bruin-met-wit herenhuis ten prooi aan de slopers. Een bulldozer probeerde de voormuur onderuit te halen. Eenmaal vergeefs. Een tweede maal weer zonder effect. De derde keer was raak. Maar vóórdat de gevel in een wolk van stof en puin op de grond zakte, ratelde eerst nog zo'n boven de serredeuren ingebouwd houten rolluik langs de vensters omlaag. Een gek moment. Van de door J. W. Schutte Nordholt Ke No int I Het ergste wat een schrijver kan overkomen, is dat hij niet begrepen wordt. Dat men het niet met hem eens is is tot daar aan toe, is eigen lijk aardig en houdt hem in leven. Maar misverstaan te zijn, dat is een zware last. Ik schreef een paar weken geleden over het gevaar dat er schuilt in het naïeve geloof in „het volk" en her leidde dat tot Rousseau en de Ro mantiek. Daarop kwam een reactie van mevrouw Jeanet Ruiter op de Podium-pagina van 21 november en daarop reageer ik nu weer. Omdat ik inderdaad geloof dat er een mis verstand in het spel is. Aangaande mij, aangaande Rousseau en aan gaande het volk. Om maar met mij te beginnen, ik heb niet geschreven dat ik liever het goede kies dan het minste van twee kwaden, het gaat ook niet over lie ver. Wij kunnen niet anders, schreef ik met een beroep op Niebuhr dan het minste van twee kwaden kiezen. Precies het tegenovergestelde dus van wat de schrijfster mij aanwrijft. Maar het doet mij genoegen dat zij bij het begrip „absoluut denker" iets onaangenaams voelt. Want daar ging mijn hele stuk om. al heeft zij dat niet gemerkt. Wat Rousseau betreft, ik geloof niet dat men hem kan interpreteren, zoals mijn geachte opponente doet, met de slagzin: „Jullie kreperen nu wel maar jullie zijn tenminste nog zuiver", wat dan nota bene gelijk 40u staan met de belofte van de kemel voor de arme vromen. Wat ik tedoelde was, dat Rousseau met ajn verheerlijking van de „volonté gtnérale" op een gevaarlijke wijze de weg openstelde voor het geloof in het „gesundes Volksempfinden". Er is in de grote Fransman iets af schrikwekkends. absoluuts, maar om hem zo te versimpelen als me vrouw Ruiter doet gaat mij toch te ver. Het is waar dat iedereen zich kan beroepen, van uiterst links tot uiterst rechts, maar dat bewijst ook zijn grootheid. Ik denk dat men zich nog eeuwen lang met zijn ideeën zal bezig houden. En wat hij ook wilde, zeker geen zoethouderij, integen deel, hij was werkelijk de „stormvo gel van de revolutie". In de derde plaats gaat ons misver staan over het begrip volk. „Een volk vergaat niet", de idee waarik mij tegen keerde, zou volgens mijn tegenspreekster „een simpele doch fundamentele geschiedenisleer zijn van Noach tot Nicaragua". Bij volk denkt ze hier kennelijk, zoals uit het volgende blijkt aan „het menselijke ras", niet aan een volk in de eigenlij ke zin van het woord. De natiën uit Noachs tijd bestaan echt niet meer en de afstamming van zijn zonen, iet de vermaarde vloek over Cham iterpreteren wij niet meer zo mak- dijk. De veerkracht van het menselijk ras was natuurlijk niet mijn thema, al \flnd ik dat Noachs dronkenschap daar wel aardig in past. Ik bedoelde volken in de nationale zin, ik wilde waarschuwen tegen het geloof in volksopstanden. Mevrouw Ruiter gelooft daar ook niet helemaal in, lees ik in haar bijdrage, maar zij hoopt er wel op. Zij wil net als ik het vooruitgangsgeloof voorbij zijn, maar de nieuwe wegen die ze dan ziet opengaan in de geschiedenis zijn mij te duister. Het optimisme van haar woorden. „Dat zullen we wel zien", kan ik niet delen. Laten we proberen elkaar te begrij pen. Ik wil het verzet tegen de ty- rannie altijd en overal honoreren, de strijd voor de vrijheid is terecht in hoog aanzien. Maar ik houd mijn hart vast als ik zie dat haast overal revoluties ontaarden in nieuwe dic taturen, nieuwe elites, en nog meer onderdrukking en ellende, ook in de voorbeelden ven mevrouw Ruiter. De bootvluchtelingen van Vietnam zijn een afschuwelijke waarschu wing, om over de Volksopstand te gen de Amerikaanse marionetten in Cambodja maar niet te spreken. Dat in 1945 ons verzet is uitgelopen op tyranie maar bekroond met nu al 35 Jaar vrijheid, dat danken wij aan een constellatie van factoren, goede en kwade, aan daden van trouw en dapperheid en nationaal egoïsme, aan een historische situatie en een politiek evenwicht tussen machten, en zelfs tussen goed en kwaad, zo, ingewikkeld, zo labiel, dat elk abso luut denken het makkelijk in ge vaar kan brengen, en onderste bo ven kan gooien. Dan dooft het licht. Droom Iets heel anders kort nu ik toch op deze pagina verschijn. Indertijd heb ik hier een droom beschreven over Abraham Kuyper. Daarop heb ik zoveel reacties gekregen, dat ik ze onmogelijk alle persoonlijk kan be antwoorden. Kuijper bleek in al die droomuitleggingen verschillend: God, mijn vader, mijn betere lk, mijn teleurstelling in de kerk, etc. en dat op grond van Freud, het Egyptische dromenboek, de Ma donna van Garabandal enzovoorts. Ik ben alle schrijvers dankbaar, lk begin te geloven dat een krant die niet meer het dagelijks nieuws brengt, maar de dromen der men sen een groot succes zou kunnen zijn. Er zijn ook veel briefschrijvers die mij vragen om publicatie van hun inzendingen, maar daar ga ik niet over. honderd jaar dat dit huis bewoond was en dit luik gebruikt, in zomer en winter, zag ik precies die laatste seconde tussen zijn en niet-zijn. Je hebt dan het gevoel of het wonen zelf even wankelt. Ook een huis is blijkbaar een voorbijganger. Voorbijgangers. Hoe vluchtig die zijn, weetje meestal óók niet. Want je ziet ze aankomen en weer weggaan, krijgt dus tijd om aan het verdwijnen te wennen. Maar soms gebeurt er iets waardoor je hun onbelangrijkheid begrijpt. Ik had eens meegedaan met een Chili- demonstratie in de Jaap-Edenhal in Amsterdam. Na afloop trokken wij in een optocht van duizenden en duizenden, in rijen van tien breed naar de dokwerker. De zondagmiddagse straat het decor van een grootse manifestatie. De studente met wie ik gekomen was, kwam in tijdnood door een afspraak en moest terug gaan om haar fiets op te halen bij het punt van uitgang. Vanwege het gezamenlijk gebruik van één slot- ketting (het was haar derde fiets dat jaar) moest ik mee. Tien minuten later reden wij de optocht achterna. Op de weg die zojuist nog het toneel was van een intens massaal gebeuren, hadden het wandelen, en slenteren en spelen voor de zuivere honderd procent hun rechten hernomen. Alsof er in geen eeuwen zo'n optocht was geweest. Wat vijf minuten geleden het beeld vulde, was verdampt tot niet eens een herinnering. Zulke vluchtige voorbijgangers, zulke veertjes op de wind zijn wij blijkbaar in het vaste decor van een straat. Als dan bij een sloop ook die straat iets afbreekbaars en een voorbijganger blijkt te zijn, wordt de leegte heel groot. De leegte die straalt uit het belachelijk kleine lapje grond dat na een sloop overblijft: Als het puin afgevoerd en de aarde aangeharkt is gewoon de aardesoort van heel de omgeving ligt daar een plekje, dat juist doorzijn onnadrukkelijk negeren van de vroegere bebouwing uitroept dat de Leegte alles teruggenomen heeft. De Eeuwigheid die wint. Ook andersom is het een vreemd gevoel. In mijn buurt was een vierkant weilandje waar een zwart paard stond en je kreeg niet de indruk dat het dier daar een overdreven grote levensruimte had. Maar vorig jaar werd het landje een bouw, en toen na een klein jaar de bouwschutting werd weggehaald, ontplooide zich voor je ogen een drietal flats plus een parkeerruimte plus nog brede plantsoenenranden. Honderden mensen begonnen de verdiepingen met schemerlampen, t.v.-toestellen en bankstellen te vullen. Een heel dorp. Het weitje met het zwarte paard is een herinnering uit de oertijd. De flats staan daar zo vanzelfsprekend of het nooit anders geweest is of zal zijn zal. En toch komt ooit, over honderd jaar bij voorbeeld, een ogenblik dat ze worden gesloopt (de vraag is wel hoe als je nu al geen spijker in het beton krijgt) en dat iemand het ongelooflijk zal vinden dat van heel die uitgebreide menselijke nederzetting niets dan een vierhoekig landje overblijft waar je hoogstens één paard op zou kunnen zetten. In ons vaderland worden bouwsels meestal vlug opgeruimd en neergezet. Er zijn landen met meer ruimte en minder bedrijvigheid waar het trager gebeurt. In Ierland kun je huizen steen voor steen zien invallen, en schepen in havens rib voor rib zien ontbinden. Misschien zul je er dan weer aan wennen. In ons land wordt de leegte meestal met enige vaart toegediend. Maar vlug of langzaam, het eeuwige niets komt op zulke momenten door het bestaan heenkijken. De schrift is daar soms heel melancholiek over. Lees het nuchtere boek Prediker. Lees de gelaten Psalm 90. Lees de woorden over de sahellisering van een ooit welvarende stad in Jesaja 34: uilen, leegte, doornen. Terwijl ik aan die teksten denk, realiseer ik mij dat de Bijbel aan die leegte nooit zoals ik hierboven deed het woord „eeuwigheid" verbindt. Eeuwigheid heeft daar juist niet met leegte maar met volheid te maken. Het is Gods tijd, waar ons sterfelijk bestaan mee in contrast, maar vooral mee in contact staat. Eeuwigheid als bron en bemoediging van ons leven. Daarover zingt de Schrift in allerlei toonaarden. Dat zou betekenen dat niet het gevoel dat je bekruipt als een huis gesloopt wordt, in de buurt van het woord „eeuwigheid" ligt, maar dat wat je vervult als de lamp aangestoken, het rolluik gebruikt, het kind gekoesterd, de stervende gekust wordt. Het wil ook zeggen dat wat overblijft van een flat niet zozeer is een weitje met een paard, maar het nooit meer uit te wissen feit dat hier mensen bestaan hebben, geliefd als Jeruzalem. „Ik begrijp de protesten niet. De wegen zijn inmiddels weer vrij en de minister van binnenlandse zaken wilde zelfs aftreden" door H. J. Neuman Bij de discussie over het al of niet plaatsen van kernwapens in Neder land wordt nogal eens verwezen naar de positie waarin de Scandina vische NAVO-landen zich bevinden. Voor zowel Noorwegen als Dene marken geldt dat zij, althans in vredestijd, geen kernwapens tot hun grondgebied toelaten. Het is de moeite waard de omstandigheden na te gaan waaronder deze voor waarde in het Noorse geval tot stand is gekomen. Er bestaat een nauwe parallel tus sen het beleid dat Noorwegen ten aanzien van de kernwapens voert en de van een vroeger tijdstip daterende richtlijn ten aanzien van de zgn. buitenlandse bases. Toen eind 1948 bekend werd dat de Noorse regering toetreding tot de Noord-Atlantische Verdragsorgani satie overwoog, richtte de Sowjet- Unie tot Oslo een ernstige waar schuwing. Zij deelde mee dat een dergelijke stap onverstandig was; ook wilde de Russische regering we ten, of Noorwegen zo ver zou gaan dat het zijn bondgenoten vloot- en vliegbases ter beschikking stelde. De Noorse regering stuurde een ant woord dat sindsdien de grondslag van het beleid op dit punt heeft gevormd en dat aldus luidde: „Noorwegen zal nimmer partij zijn bij een beleid dat agressieve bedoe lingen nastreeft. Het zal nimmer toestaan dat Noors grondgebied wordt gebruikt in dienst van een dergelijk beleid. De Noorse regering zal geen partij zijn bij enige over eenkomst met andere staten die voor Noorwegen de verplichting meebrengt bases op Noors grondge bied beschikbaar te stellen aan de strijdkrachten van buitenlandse mogendheden, althans zolang Noor wegen niet wordt aangevallen of het voorwerp is van een aanvalsdrei- ging". De Sowjet-Unie reageerde hierop met het voorstel een niet-aanvals- verdrag tussen beide landen te slui ten. De Noorse regering achtte zo'n verdrag evenwel overbodig; zowel de Sowjet-Unie als Noorwegen was immers lid van de Verenigde Naties en bijgevolg hadden ze allebei be loofd zich van aanvalsoorlogen te onthouden. Niettemin hechtten de Noren eraan afschrikking gepaard te laten gaan met geruststelling en niets te doen wat in de ogen van de Sowjet-Unie de regionale stabiliteit zou kunnen verstoren. Restanten van een vroeger neutralisme zullen zeker hebben meegespeeld. Maar de Noren meenden zich op dat mo ment. zo heeft Anders C. Sjaastad opgemerkt, een restrictief basesbe- leid ook te kunnen veroorloven om dat de Angelsaksische mogendhe den de zeeën beheersten en er van een grote Sowjet-vloot nog hele maal geen sprake was. Onderhandelingen tussen de Scan dinavische landen om tot nauwe samenwerking op defensiegebied te komen duurden tot januari 1949. Ze mislukten uiteindelijk, omdat Zwe den o.m. uit bezorgdheid over de positie van Finland bleef vast houden aan de eis van strikte neu traliteit, terwijl Noorwegen een Scandinavische defensie' niet ge loofwaardig achtte, als ze niet mede gebaseerd was op samenwerking reeds in tijd van vrede met dé Westerse mogendheden. Het Noorse - NAVO-lidmaatschap was. zoals Jo- han Jörgen Holst het ééns heeft uitgedrukt, meer een verstandshu-,; welijk dan een zaak van hartstócht. De politieke partijen in Noorwegen. het parlement en ook de pers heb ben in februari en maart 1949 over de toetreding tot de NAVO zeer intensief gediscussieerd. Het Stor ting sprak zich ten slotte met 130 tegen 13 stemmen uit ten gunste van het Noorse NAVO-lidmaat schap. Een meerderheid van de Noorse bevolking is het met dit be sluit altijd eens gebleven. NAVO's noordelijk commando (AFNORTH) is gevestigd te Kolsas bij Oslo. De veronderstellingen waarop dit restrictieve basesbeleid berust zijn intussen danig aangetast. Het is eerder de Russische dan de Ameri kaanse of Britse vloot die de wate ren rond Noorwegen beheerst. Van daar dat de regering in Oslo onlangs akkoord is gegaan met het opslaan (pre-stocking) van voorraden en munitie (geen nucleaire) op Noors grondgebied voor een Amerikaanse brigade. Een paar jaar na de totstandko ming van het basesbeleid kwamen de kernwapens ter sprake. In feite lieten de Noren zich toen leiden door soortgelijke overwegingen. Na het NAVO-besluit van 1954 om de defensie-planning te baseren op een vroegtijdig gebruik van kernwa pens waren de Noorse chefs van staven aanvankelijk geneigd de landsverdediging een nucleair as pect te géven. Het Storting accep teerde ih juni 1957 een Amerikaans aanbod een bataljon „Honest John' -raketten en een bataljon „Ni ke''dpchtverdedigingsraketten naar Noorwegen over te brengen. Maar tijdens de bijeenkomst van de NAVO-regeringsleideirs iij decem ber Ü0{57 te Parijs voerde de socialis tische; premier Einar Gerhardsen éen Verrassende manoeuvre uit. Hij verklaarde dat Noorwegen geen plannen had „voorraden kernwa pens te laten aanleggen op Noors grondgebied of daar lanceerbases te laten vestigen voor raketten voor de middellange afstand". Deze uit spraak lokte een discussie uit die vier volle jaren heeft geduurd. In 1961 hakte de Noorse regering de knoop door. Zij besliste dat in vre destijd geen kernwapens op Noors grondgebied mochten worden ge stationeerd. Ze presenteerde haar besluit uitdrukkelijk als een vrijwil lige beperking waar ze onder extre me omstandigheden van terug kon komen en die niet het karakter droeg van een volkenrechtelijke verplichting. Politiek gesproken ligt het terugko men op de beslissing van 1961 niet erg voor de hand; ook de midden partijen (de liberalen en de Christe lijke Volkspartij) hebben langza merhand de verwijzing naar deze mogelijkheid uit hun programma's weggelaten; en de Noorse regering heeft geen verdragen met Amerika gesloten (onder artikel 144b van de U.S. Atomic Energy Act) die een snelle introductie van kernwapens mogelijk zouden maken. In 1963 werd het „Honest John"-bataljon in het noorden des lands ontmanteld. Sinds 1961 beperkt Noorwegen zich tot deelneming aan het NAVO-be- raad over de richtlijnen voor een mogelijk gebruik van kernwapens. Minister Frydenlund schreef een paar jaar geleden in „NATO Re- view" (juni 1976) dat Noorwegen de ze beleidslijnen niet heeft uitgezet vanwege een diepgewortelde voor keur voor het lage profiel en de zachte benadering: „Wij hebben be rekend dat een tegengesteld beleid vermoedelijk competitieve acties zal uitlokken en maatregelen die als netto resultaat verhoogde spanning zullen opleveren en meer urgente veiligheidsproblemen". door Jelle Jan Klinkert Wat de kerk in de Middeleeuwen was, zo wordt weieens gezegd, is het ziekenhuis in onze tijd: een symbool van de centrale waarde in de samenleving: gezondheid datgene waar de mensen zich mee bezighouden en waar ze hun zekerheden aan ontlenen. En het moet gezegd worden: het bieden van zekerheden is decennia lang een sterke kant van onze gezondheidszorg geweest. Of het nu terecht was of niet: wat de werkers in de gezondheidszorg (vooral de dokters) tegen de patiënten zeiden had als vanzelf het odium van waarheid, van betrouwbare zekerheid, Maar tegelijk kan geconstateerd worden dat juist dat element van zekerheid de laatste jaren slag op slag wordt toegebracht. Dat begon een tiental jaren geleden toen, in de branding van de veran deringen die de zestiger jaren brachten, binnen de medische be roepsgroep de zgn. kritische artsen verschenen. Afgezien van hun feite lijke invloed in de gezondheidszorg is het belang van deze groepering vooral gelegen in het feit dét ze bestond. Tot die tijd immers was de artsenstand een naar buiten toe ge sloten blok geweest. Op de samenle ving werd met succes de indruk van eenheid overgebracht. Met de komst van de kritische artsen werd dat beeld veranderd: voortaan was duidelijk dat zelfs geneeskundigen het niet altijd op centrale en be langrijke punten met elkaar eens behoeven te zijn. Veel meer dan de opkomst van pa tiëntenverenigingen heeft deze principiële verandering de maat schappelijke invloed van de genees kundigen ondergraven. De basis van de macht van artsen was im mers een hoeveelheid aanvaarde ge neeskundige (gemeenschappelijke) kennis. Met de komst van de kriti sche artsen werd duidelijk dat deze basis niet een eenduidig te interpre teren geheel was en dat de eenvou dige objektieve waarheid zelfs in de geneeskunde niet bestond. De opkomst van de alternatieve ge neeswijzen is in ditzelfde licht te zien: toen eenmaal de noodzaak van uniformiteit in opvattingen minder sterk beleefd werd, bleek de daar door ontstane vrijheid ingevuld te kunnen worden; en wel door alter natieve paradigma's in de ziekte leer, opvattingen over gezondheid en ziekte die van volstrekt nieuwe uitgangspunten bleken uit te gaan. Informatie Maar verschillende opvattingen binnen de wereld der geneeskundi gen is één ding: het doorgeven daar van aan de wereld der patiënten is een ander. En tot nu toe, zo kan geconstateerd worden, is er vanuit de medische wereld nog bijzonder weinig moeite gedaan informatie hierover naar buiten te brengen. Logisch natuurlijk, want waar ken nis over ziekte en gezondheid de basis van de macht van artsen is, betekent het openleggen van onze kerheden en tegenstrijdigheden in deze kennis het ondergraven van de eigen machtspositie. Toch is er de laatste jaren wel het een en ander bekend geworden, dat het blinde vertrouwen van de pa tiënt in de gezondheidszorg kan on dergraven. Vooral de naam van I. Illich moet in dit verband genoemd worden. Deze filosoof trachtte zijn lezers in een vlammend betoog te overtuigen van zijn stelling, dat kort gezegd de gezondheidszorg in de westerse wereld meer schade en leed toebracht dan ze gezond heidswinst opleverde. Maar Illich was niet de enige. Vooral in de jaren zeventig is door wetenschappelijk onderzoek vrij veel bekend gewor den over de onduidelijkheden en de wetenschappelijk gezien wankele basis van vele op dit ogenblik op grote schaal toegepaste diagnosti sche of therapeutische methoden. Medicijnen Een voor Nederlandse verhoudin gen keiharde klap op de vuurpijl in dit proces van ondergraven van ze kerheden is zojuist gegeven door L. Reijnders, A. Vulto, H. Buurman e.a. in hun publicatie: Geneesmid delen in Nederland gids voor arts en gebruiker (Uitg. Van Gennep). In dit omvangrijk (468 pagina's) en ge degen werkstuk vegen zij de vloer aan om het maar ronduit te zeg gen met een groot aantal genees middelen in de werking waarvan arts en farmaceutische industrie ons tot nu toe blindelings deden .geloven. Het boek bevat 58 hoofd stukken, waarvan er 54 gewijd zijn aan een uiterst kritische bespreking van talloze geneesmiddelen. En met kritisch bedoel ik dan ook echt kri tisch. Eén voorbeeld: bij de pijnstil ler APC staat in de kolom „beoorde ling en opmerkingen" vermeld: „Naar verhouding nadelige bijwer kingen; in het vlak van werkzaam heid geen voordelen boven acetosal of paracetamol plus coffeïne; on tra- Iden." Ik bedoel maar: duidelijke (taal. Betekenis Nu gaat het mij in dit artikel niet om een bespreking van dit nuttige en leesbare boek. Ik wil vooral wij zen op de betekenis van het ver schijnen van deze geneesmiddelen- informatie in onze gezondheidszorg.. Die betekenis is groot. Allereerst omdat het een voortzetting is van een ontwikkeling die, zoals gezegd, al vanaf het begin van de jaren zeventig in gang is; een ontwikke ling die leidt tot het steeds duidelij ker worden van het feit, dat er bin nen de medische wereld een sterke verscheidenheid van opvattingen bestaan over zeer essentiële zaken. Vervolgens is dit boek van belang, omdat het dit feit van de verschei-' denheid van opvattingen naar de patiënten zelf toe duidelijk maakt. Die kunnen met deze soort informa tie leren, dat de onzekerheden waar mee vele geneesmiddelen worden" aangeboden door arts of apotheker, in vele gevallen slechts schijnzeker heden zijn. Een geneesmiddel is zel den alleen maar heilzaam. Dikwijls zijn er bijwerkingen, is het te duur of is het niet zinvol samengesteld. .Laten we hopen dat de artsen die geneesmiddelen voorschrijven dit allemaal al wisten (hoewel het boek heeft niet voor niets zijn on dertitel, die zich ook tot de arts richt), maar in elk geval wordt aan de patiënten een instrument in han den gegeven dat kan dienen om het gesprek met hun arts op gang te brengen over de medicijnen die ze voorgeschreven krijgen. Een instru ment dat langzamerhand bittere noodzaak was, niet in het minst omdat de Maatschappij Genees kunst (de officiële artsenorganisa tie) na jaren studie nog steeds niet kon besluiten welke vorm de voor lichting aan patiënten over genees middelen nu eigenlijk moest krijgen. Reacties Voorlichting over geneesmiddelen, of algemener: informatieverschaf fing aan patiënten heb ik in het voorgaande in verband gebracht met de positie van macht van art sen. Op grond van dit verband kun nen we ongeveer voorspellen hoe de reacties uit de wereld der genees kundigen zullen zijn. Dét die reac ties zullen komen is natuurlijk dui delijk. Allereerst zal de vraag ge steld worden of „de patiënten wel volwassen genoeg zijn om op de juiste wijze met deze informatie om te gaan". Dit zal zo voorspel ik veelal door de vragenstellers wor den betwijfeld; patiënten zijn eigen lijk kleine kinderen die niet in staat zijn met medische informatie in het algemeen en met die over genees middelen in het bijzonder „volwas sen om te gaan". En nu maar den ken over wat „volwassen omgaan met informatie" betekent Een andere reactie zal zijn, dat de schrijvers voorzover arts in subtiele bewoordingen oncollegiaal, gedrag zal worden verweten. Zoiets als dit schrijven, dat doe je niet, want daarmee bemoeilijk je het werk van je collega's. En een derde reactie zal zijn, dat de juistheid van de informatie in dit boek zal worden betwijfeld. De schrijvers hebben on derzoeksresultaten verkeerd ge ïnterpreteerd, statistische verban den niet begrepen, enzovoorts. Hoewel ik dergelijke kritiek vanuit de groepering die belang heeft bij het achterhouden van informatie wantrouw, verwelkom ik een dis cussie over de kwaliteit van het geneesmiddelen onderzoek want het voeren van een dergelijke dis cussie zelf, in alle openheid, is een belangrijke nieuwe stap op de weg van het afbreken van schijnzeker heden in onze gezondheidszorg. Dr J. J. Klinkert is wetenschappe lijk medewerker van de vakgroep gedragswetenschappen van de me dische faculteit van V.U. in Am sterdam. J. J. Klinkert: Het sociaal aanzien van vroedvrouwen (verloskundigen) lijdt aJ eeuwenlang onder het feit dat mannen geen kinderen baren (V.U.-Amsterdam). J. Jolles: Wie een caravan kraakt, gaat wonen in een mobiele eenheid (R.U.-Utrecht).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11