Het turbulente leven van Katherine Mansfield
Arbeid recht
en plicht
ïormatief overzicht
ran de moderne muziek
Wat voor geloof zat er onder de pruiken?
Huwelijk
Vals beeld
Vriendin
Vlek op long -
Ierland als overbodig aanhangsel
IENSDAG 19 NOVEMBER 1980
BOEKEN
TROUW/KWARTET
RH11
oor de
itbank.
door
Wim Hora Adema
'eft
lat hei
verhalen van Katherine
Ensch (gnsfield' (uitg. Kruseman.
27.90) bevat achttien verhalen van
eNleuwieelandse schrijfster, op
de Nt
ir mei
?dertk ,asis van haar verschillende
tens perl oden. gekozen door de
•rualster, Franclne Schregel-
hten u fljtem Met dit,.Leitmotiv" en
e vlu< leteen uitgebreide
5 te vq g^ntwoordlng van haar keuze van
everhalen, voorkomt mevrouw
Uregel wél de vraag: waarom
itbreken „Prelude", „At the Bay",
U»e oarden Party". „The
uughters of the Late Colonel"
D'n richtlijn legt nu eenmaal
eperklngen op), maar als lezer blijf
j, nu er dan eindelijk weer een
lederlandse vertaling ls, met een
tvoel van terieura telling over het
ptbreken van die hoogtepunten
Itten.
meer leven het hem mogelijk
maakte vrtjelljker over haar relaties
met hen te schrijven.
„The Life of Katherine Mansfield"
geeft in bijna 400 pagina's een zo
levendig verslag van het korte,
veelbewogen leven van Kathleen
Mansfield-Beauchamp, op 14
oktober 1888 in Wellington N Z
geboren en op 9 Januari 1923 In
Fontainebleau gestorven, datje
soms het gevoel hebt. dat Je haar op
de voet volgt
mng
)atwll niet zeggen, dat we nletbUJ
Un met deze achttien verhalen,
laaronder „De reis" en „De vlieg",
[atherlne Mansfield was een
gesteres In die moelllJk(st)e kunst
m het korte verhaal en haar werk
iso lang verwaarloosd, dat het Je
errast, dat Je het weer ln de
oekhandel ziet liggen,
n Juist op dit moment komt haar
udgenoot Antony Al pers met zijn
leuwe blografie „The Life of
[atherlne Mansfield", die zijn
^Catherine Mansfield: A
üography" moet vervangen: „Dit
oek neemt de plaats ln van een
•ugdwerk van me, dat werd
rpubllceerd ln 1953, en ls ln geen
nkeel opzicht een herziene
adruk." Jammer, dat mevrouw
ehregel van deze biografie, die zo
ngeveer tegelijkertijd met haar
loemlezlng verscheen, niet tijdig
ennls heeft kunnen nemen. Nu
eeftze het ln haar Inleiding nog
iver „de betrouwbare blografie van
lotony Al pers van 1953". Terwijl
Llpers na Jarenlang speurwerk ln
boek. dat hij als een tweede kans
zichzelf beschouwt, tal van
feiten aan het licht kon
fouten herstellen,
conclusies rechtzetten,
te nu ook over twintig
zoveel materiaal als voor zijn
boek (en nog steeds zijn er
die niet ter Inzage zijn, dus
>en is het laatste woord nog
proken), terwijl het feit, dat
's familieleden, vrienden
bijna geen van allen
Niet, dat ze er minder raadselachtig
door wordt: wat bewoog haar
bijvoorbeeld, terwijl ze na haar
aankomst ln Londen (ln 1908) zeer
serieus verliefd werd op de
tweelingbroer van een Jeugdliefde,
de violist Garnet Troweli. op stel en
sprong te trouwen met een oudere
zanger. George Bowden, hem op de
avond van hun huwelijk te verlaten,
zich bij Garnet te voegen, zwanger
van hem te worden, terug te keren
naar Londen (had ze haar huwelijk
voor Garnet verzwegen? zonden
zijn ouders hem het
krantenbericht? In elk geval
verbrak hij elk contact met haar),
vanwaar haar moeder, die na de
ontvangst van het nieuws van het
huwelijk uit Nieuw Zeeland
overkwam, haar naar Beleren
transporteerde, niet omdat ze wist
dat haar dochter zwanger was,
maar omdat ze ln Londen had
gehoord van Katherine's lesbische
verhouding met haar vriendin Ida
Baker. Uit dat verblijf ln Duitsland
(waar Katherine een miskraam
kreeg) ontstond haar eerste boek:
„In a German Pension" (1911). Het
was direct een succes, maar
Katherine beschouwde het later als
een onvolwassen werk en ze
weigerde jaren lang haar
toestemming om het te laten
herdrukken.
Katherine was een
temperamentvolle, gecompliceerde
vrouw, haar bestaan was zo vol
onrusten vooral vol twijfel, haar
verhoudingen met mensen zo
ingewikkeld (ze kon Iemand
tegelijkertijd liefhebben en haten,
ze verzweeg dingen, loog. zei tegen
de één dit, tegen de ander dat), dat
naarmate Al pers meer over haar
vertelt er steeds meer vragen rijzen:
wat waren nu precies baar
gevoelens? Er ls maar één ding heel
duidelijk: ze was „een geboren
schrijfster". Van het ogenblik af.
dat ze als meisje van negen op
school een opstelwedstrijd won. is
ze nooit meer opgehouden met
schrijven en publiceren. De vraag
naar de vorm. waarin ze haar
verhalen zo goed en zo eerlijk
mogelijk kon presenteren, hield
haar voortdurend bezig, ze stond
zeer kritisch tegenover haar eigen
werk („O God! Is het goed? Ik ben
bang. want lk sta of val ermee.") en
ze heeft eindeloos herschreven.
Hoe het mogehjk ls, dat ze „in
dlscredlet" raakte komt volgens
Alpers o.a. door het feit, dat haar
tweede man. de ln Engeland zeer
Impopulaire schrijver John
Middle ton Murry, na haar dood een
vals beeld van haar ophing en haar
werk ten eigen bate uitbuitte.
Ofschoon er tijdens haar leven vijf
verhalenbundels van haar
verschenen (In a German Pension,
Prelude, Je ne parte pas francals,
Bliss and Other Stories en The
Garden Party and Other Stories)
stelde Murry na haar dood nog een
aantal boeken samen van hier en
daar gepubliceerd en van
ongepubliceerd werk van brieven
en dagboeken, terwijl hij wist, hoe
afkerig Katherine was van uitgave
van werk, dat ln haar ogen niet goed
genoeg was.
Wie zich afvraagt, of dat werk een
blografie van 400 pagina's
rechtvaardigt, moet zich wel
realiseren, dat als bv. haar „rivale"
Virginia Wool! al op haar
vierendertigste zou zijn overleden,
ze alleen maar „The Voyage Out"
zou hebben geschreven en als
schrijfster onbekend zou zijn
gebleven. En alles wat K.M. schreef
was de neerslag van dingen, die ze
had beleefd, soms verhuld, soms
bijna autobiografisch, vooral de
verhalen uit haar Jeugd. Haar
mooiste verhalen put ze uit
herinneringen aan haar kinderjaren
ln Nieuw Zeeland. Ze waa het kind
van de ambitieuze en succesvolle
zakenman Harold Beauchamp en ze
was een teleurstelling voor hem,
omdat ze zijn derde dochter was en
hij een zoon, een opvolger wenste.
Haar moeder. Anny Dyer, ging
gebukt onder de uitputting van het
elk Jaar een kind baren, terwijl ze
niet van die kinderen hield en hen
geheel aan de zorg van haar moeder
overliet Na Katherine kwamen er
nog twee meisjes, van wie er één als
baby stierf, en tenslotte de lans-
verwachte zoon (die ln de eerste
wereldoorlog ln Frankrijk
sneuvelde). Hoe haarscherp
Katherine als kind het beeld van
het gezin en van de omgeving,
waarin ze opgroeide, heeft
waargenomen en ln haar
herinnering bewaard, blijkt o.a. uit
Prelude; wat ze als klein meisje zag
had ze als volwassene begrepen.
Toen zij veertien jaar was, werd ze
met haar twee oudere zusjes naar
Queen's College in Londen
gestuurd. Daar ontmoette ze
meteen de eerste dag Ida Baker (die
ze Lesley Moore doopte en later
L.M.), de vriendin aan wie ze de rest
van haar leven gebonden bleef: als
ze ln nood zat. en dat gebeurde heel
vaak, moest Ida te hulp snellen, en
Ida heeft dat altijd, soms onder de
meest barre omstandigheden,
gedaan.
Terug ln Nieuw Zeeland vond
Katherine daar het leven
onmogelijk, ze haatte haar vader en
ze haatte haar geboorteland (over
belde zou ze later, ook uit
schuldgevoel, met grote liefde
schrijven). Na zich anderhalf jaar
diep ongelukkig gevoeld te hebben
(„Ik zal natuurlijk eindigen met
mezelf te doden") vertrok ze naar
Londen. Die eerste jaren daarna
zitten vol duistere plekken,
onopgeloste raadsels, ook al heeft
Alpers o.a. de Duitse periode weten
ln te vullen. Pas nadat ze Middleton
Murry had ontmoet, wordt haar
spoor gemakkelijker te volgen: over
de laatste tien jaar van haar leven la
heel veel bekend.
Ze had contacten (waarvan
sommige zeer nauw en emotioneel)
met een groot aantal bekende
kunstenaars. De briefwisseling, de
notities ln haar dagboek over die
relaties maken haar ook ln dat
opzicht Interessant voor een
biograaf. De vriendschap met de
Lawrences bv., die vooral van de
kant van de laatste veranderde ln
bittere vijandschap, wat voor een
deel te wijten was aan het feit, dat
Lawrence zich ln het begin phyaiek
sterk tot Murry aangetrokken
voelde. Toen Katherine al heel ziek
was, schreef Lawrence haar een
uiterst verwerpelijke brief, waarin
hij o.a. haar dood wenste. Toch
werd Katherine begraven met de
trouwring van Frieda's eerste
huwelijk aan haar vinger. Frieda
had haar die gegeven, toen ze
Lawrence trouwde.
Eén van de boeiendste
hoofdstukken uit Alpers' biografie
beschrijft de relatie tussen
Katherine en Virginia Woolf. We
weten dat Virginia na K.'s dood
bekende: „Ik was jaloers op haar
schrijven. Het enige schrijven waar
lk ooit jaloers op ben geweest."
Katherina op haar beurt benijdde
Virginia de geborgenheid van een
zorgende echtgenoot, een huls. een
werkkamer, een familie, die tot de
kunstenaarswereld behoorde en
accepteerde dat Je creatief was. De
twee vrouwen voelden zich tot
elkaar aangetrokken en hadden
elkaar graag nader willen leren
kennen. Volgens Alpers is het
mogelijk, dat Katherine op een of
andere manier Virginia heeft
geholpen om de manier van
schrijven, waarin ze was vast
gelopen, in twee korte verhalen te
doorbreken. Maar belden waren om
verschillende redenen op hun
hoede, er was meer dat hen
scheidde dan verenigde, hun poging
om de kloof te overbruggen
mislukte, ze dreven weer uit elkaar.
Het is best te begrijpen, dat
Katherine Virginia benijdde: haar
eigen bestaan in haar tweede
huwelijk miste elke geborgenheid:
Murry was een uitermate
egocentrische man, altijd bezig met
eigen werk en eigen belangen; ze
hadden altijd gebrek aan geld,
verhuisden voortdurend. Eind 1917
constateerde een dokter een vlek op
haar linker long, een Jaar later
kreeg ze van twee specialisten de
raad naar een sanatorium te gaan,
omdat ze anders ten hoogste nog
vier Jaar te leven had. Het zoeken
naar een plek waar ze haar
gezondheid zou kunnen herwinnen,
begon, meestal ln gezelschap van
Ida Baker. Maar Katherine kon het
nergens vinden, ze was eenzaam en
dood-ongelukkig en Ida irriteerde
haar tot hatens toe. Ondanks dat
werkte ze hard: doktoren, villa's,
sanatoria moesten worden betaald.
Soms kwam Murry haar bezoeken,
maar hij had zijn werk ln Londen
In de loop van de jaren ging het
steeds slechter met haar. tot ze ln
oktober 1922 naar Fontainebleau
ging, waar een zekere Gürdjleff een
soort geestelijke gemeenschap had
gesticht Aan Ida, die ze ln Parijs
had achtergelaten en die besefte,
datze voorgoed afscheid van
Katherine had genomen, schreef ze
Maar zie jes, dat onze verhouding
totaal fout was nu?... Als je van me
hield zoals je denkt, hoe zou je dan
kunnen klagen, omdat lk niet
langer hulpeloos ben. Probeer het
zo te bekijken." En aan Murry
schreef ze: „Ik denk nooit aan Ida,
behalve als ik brieven van haar
krijg. Arme Ida! Als ik het doe heb
lk medelijden met haar."
Er ls lange tijd gezegd, dat
Gürdjleff „de man, die Katherine
Mansfield vermoordde" was. En
dat, terwijl iedereen wist, dat zij
niet lang meer te leven had, en
ondanks het feit, dat ze die laatste
maanden ln Fontainebleau geen
enkele dag in bed hoefde te blijven.
Ook Katherine verwachtte de dood.
Op kerst- en oudejaarsavond
schreef ze een aantal
(afscheidsbrieven. Murry vroeg ze
over te komen voor het Russische
Nieuwjaar (13 Januari). Murry
arriveerde de 9de en tot Katherine's
vreugde past hij zich onmiddellijk
bij de omgeving aan. Die avond
overviel de dood haar toch nog
onverwacht. Nadat ze de trap was
opgerend kreeg ze een hoestbui en
een vreselijke bloeding Ze zei: „Ik
geloof ...dat ik dood ga." Het was
inderdaad het einde.
Ze werd begraven op het
protestantse kerkhof in
Fontainebleau. Maar, omdat Murry
vergat de rekening van de
begrafenis te betalen, werd haar
kist overgebracht naar het gedeelte
van het kerkhof, waar de armen
begraven worden en dat om de
zoveel jaar wordt ontruimd. Een
Nieuw Zeelandse bewonderaarster
van Katherine Mansfield ontdekte
dat en bracht haar vader op de
hoogte. Die gaf zijn Engelse
schoonzoon opdracht de zaak te
regelen. Nu rust ze in een
indrukwekkend stuk grond. Vlak
bij het familiegraf van de
Gurdjieffs, de mensen bij wie ze
zich ln de laatste maanden van haar
leven eindelijk voelde.
Anthony Alpers, The Life of
Katherine Mansfield. Uitg.
Jonathan Cape, 51,50.
vertoont aan het begin van
I laats te kwart van de twintigste
w een verward beeld, dat zich
retijks meer historisch laat be
~«n." schrijft Paul Griffiths ln
lalothoofdstuk van zijn Compo-
i van deze tijd.
zo n bespreking was bet dan
wel wat vroeg toen Griffiths
ln 1978 verschenen overzicht
de moderne muziek schreef, de
kwart eeuw was nog maar
iks begonnen. Maar van wat
voorafging geeft hij in dit
!k een goed samenhangend re-
waarbij hij om maar ergens
beginnen uitgaat van de fluit-
"ie uit Debussy's „Prélude
midi d'un faune" van 1894
is volgens hem karakteristiek
het loslaten van de banden
de diatonische tonaliteit, ter
bovendien bet hete stuk door
vorm als een aanzet tot vernleu-
ritig beschouwd kan worden.
lij bespreekt daarna een groot aan-
hl composities die een belangrijk
indeel hebben gehad tn de ontwtk-
KUtfe van de moderne muziek, en
tof,bij onthoudt hij zich terecht
fan til te persoonlijk getinte waar
t-oordelen HU probeert objectief
>P pond van niet al te dtep
«ver. de analyses te laten zien
e, waarom en ln welke mate die
tnpasities belangrijk voor die ont-
ikkellng waren. HIJ slaagt erin al
veel vaktechnische termen en
voor Insiders begrijpelijke
Vtgen te vermijden. Wat niet
tt dat de beruchte „gemiddel-
leer" (voor wie het boek volgens
uitgever bestemd zou zijn) nu
helder beeld krijgt van wat er in
muziek van de twintigste eeuw
de gang Is geweest.
Griffiths bij voorbeeld zegt dat'
Vijf Orkeststukken van Webern
Zelfs Peter Schat wordt door Pset
Griffiths ai
Verslag van zeilrace
ond de wereld
»'n twee eu een half jaar geleden
?r de 20 meter lange Flyer
de Waterweg naar haar thuis
'ven Rotterdam. Verwelkomd
»r vele duizenden, die schipper
SornelLs van Rietschoten en zijn
bemanning toejuichten na het win-
«n van de Whltbread Round the
™orld Race. Al hun avonturen zijn
verlucht met fraaie foto's, geboek-
«toafd door de schipper/eigenaar
van bet Jacht en Barry PickthaU.
tijdens de tocht van zes maan
den een uitgekiende planning met
succes kon worden uitgewerkt, ls te
lezen ln de bijlagen waar de taak
verdeling voor Iedere schepeling
vermeid staan Niets aan het toeval
övwlatend zeilde men naar de over-
Jnning, het verhaal van beproe-
en succes laat zich zeker niet
«leen door watersporters lezen
de strijd om de Bound Ihe
Jwld Race" door C. van Rietscho
en Barry Fickthalt. Uitgave P.
v«n Kampen cm Zoon BV in
«■Mum. Prijs J 45. 192 bl*.
ook ln ritmisch opricht tets oosters
hebben, kun Je dat alteen maar te
genspreken of het ermee eens zijn
als Je die stukken kent. En van
Maurlcto Kagel's „amusante ont
luistering van de kunst" moet Je wel
klinkend evoorbeelden bij de hand
hebben om zo'n uitdrukking naar
waarde te schatten. Met een uitge
breide verwijzing naar de best
bruikbare opnamen op grammo
foonplaten kortom: een discografie,
zou de al dan niet gemiddelde lezer
meer plezier van dit overigens voor
treffelijk opgezette boek hebben.
Zo'n discografie geeft Rellnde Nef-
kens (die voor een goede vertaling
zorgde; wel van Nederlandse com
posities. bij het door haar toege
voegde hoofdstuk over Nederlandse
muziek van de 20ste eeuw. Griffiths
die, onder meer als medewerker
voor moderne muziek aan Grove's
muzlekeneydopedle, geacht
.worden zijn zaakjes te
noemt ln dit boek niet één Neder
landse componist. „Logisch." zegt
Rellnde Nefkens. „omdat de pro-
dukten van Nederlandse componis
ten het Internationale muziekleven
nauwelijks hebben bepaald." Daar
mee stempelt zy haar eigen bijdra
ge tot een overbodig aanhangel van
een betoog dat ls opgezet om aan te
tonen hoe en door wie dat muziekle
ven werd beïnvloed.
Paul Griffiths: Componisten van
éne UJd. Oorspronkelijke titel: A
concise history of modern muste.
Vert. Rellnde Nefkens. Cltg. De
Haan, Haarlem. 210 bh. prijs
26.50.
UUI.
Van elke vier Nederlanders werken
er drie niet. Tenminste, wanneer we
onder werken verstaan het werken
tegen betaling. Die drie nlet-wer-
kende Nederlanders zijn behalve
kinderen, studerenden, hulsvrou
wen en gepensioneerden ook de zie
ken. de invaliden en de werklozen-
Van elke vier Nederlanders die tot
de beroepsbevolking worden gere
kend. Is er één ziek. Invalide of
werkloos.
Dit zijn de naakte feiten, die het
verschijnsel arbeid ln onze tijd tot
een probleem maken. Vooral het
probleem van de schaarste aan ar
beid. Wordt arbeid een luxe? Het ls
ook het probleem van de kwaliteit
van de arbeid. Gaat de Inhoud van
het werk wel gelijk op met de eisen
die mensen aan het werk stellen?
Over deze onderwerpen verscheen
onlangs een Interessant boek van
de hoogleraren De Galan, Van Oils,
Roscam Abblng en Van Strien on
der redactie van dra H. Middel on
der de titel .Arbeid en nlet-arbeld"
(uitg. Kluwer). Veel aspecten van de
menselijke arbeid komen in dit
boek aan de orde. Te veel om ln kort
bestek te behandelen. Het gaat mij
ook niet om een boekbespreking
zonder meer. De wil vooral de aan
dacht vestigen op de vraag, waartoe
deze studie aanleiding geeft. Moe
ten we de menselijke arbeid langza
merhand afschrijven? Is de tijd
niet voorbij, dat arbeid de zin van
het leven uitmaakt?
De zin van arbeid
Dc ben het met Van 8trien eens, dat
arbeid een eigen betekenis heeft
voor de mens. ook ln deze tijd. Ar
beid geef eigen mogelijkheden tot
bevrediging, die niet door bij voor
beeld de vrije tijd kunnen worden
overgenomen. Arbeid verbindt de
mensen met de wereld om hen heen.
Roscam Abblng trekt deze visie op
door prof. dr. H. J. van Zuthem
ar Dei a door en stelt daarmee de
gevolgen van arbeid aan de orde.
Door zijn arbeid ls de mens betrok
ken bU die gevolgen. Het gaat om
de consument, maar ook om het
milieu en de gevolgen voor de derde
wereld. Door zijn arbeid ls de mens
medeverantwoordelijk geworden.
HIJ verleent diensten, mooie en
minder mooie.
Reoht en plicht
De ene kant van de arbeid ls, dat de
mens persoonlijke bevrediging kan
krijgen. HIJ verwerft een Inkomen
en kan zich misschien ontplooien.
Zeker ls dit allemaal niet. Daarom
ls bestrijding van werkloosheid zo
belangrijk en moeten we proberen
het werk menselijker te maken.
Mensen hebben recht op arbeid,
omdat arbeid nog altijd een onmis
baar middel ls ln het leven. Tegelij
kertijd ls arbeid ook plicht. Bevre
diging, Inkomen en dienst komen
niet vanzelf. Het vraagt om Inspan
ning, om een persoonlijke inzet. Te
gen de achtergrond van de vele be
hoeften en noden moet iedereen een
steentje bijdragen, voorzover hij
daartoe lichamelijk en geestelijk ln
staat ls. Nogmaals: daarom moet
werkloosheid bestreden worden.
Vanuit de CNV-jongeren ls enige
tijd geleden de maatschappelijke
dienstplicht weer aan de orde ge
steld, met name de dienstplicht
voor Jongeren. Het idee ls, dat Jon
geren gedurende enige tijd (bij
voorbeeld een Jaar) verplicht wor
den arbeid te verrichten ln vooral
de noodlijdende sectoren zoals be
jaardenhulp, stadsreiniging, milieu
beheer e.d. Ik sta achter dit plan, al
voorzie lk dat de Invoering grote
weerstanden zal oproepen. De ge
dachte, dat arbeid als dienstverle
ning ook plicht ls, wordt ln de maat
schappelijke dienstplicht voortref
felijk vertolkt. Hoewel die dienst
plicht voor alle Jongeren zou moe
ten gelden, lijkt mij deze plicht
vooral nuttig voor hen die het recht
krijgen een hogere beroepsoplei
ding of een universitaire studie te
volgen.
Humanisering
Arbeid als recht en plicht vraagt om
voortdurende zorg. Tegenwoordig
spreken we over humanisering van
de arbeid. De zaak zelf ls al vrij oud.
In de sociale wetgeving komt al vrij
lang de vermenselijking van de ar
beid aan de orde. Die vermenselij
king richt zich op de arbeidsom
standigheden (lawaai, stof e.d.), op
de arbeidsvoorwaarden, de arbeids
verhoudingen (bijv. stijl van lei
dinggeven) en op de arbeidsinhoud.
In het laatste gaat het vooral om de
mogelijkheden van ontplooiing, het
dragen van verantwoordelijkheid
e.d.
Hoewel dit nog maar door weinigen
wordt gezien, behoren ook de ar-
beids gevolgen tot het proces van
humanisering. Arbeid wordt ook
menselijker, wanneer men zich rea
liseert dat er een medeverantwoor
delijkheid voor de gevolgen ls. Hier
ligt dan ook het ware aangrijpings
punt voor de medezeggenschap.
Geen afschrijving
Het ls Jammer, dat ln genoemde
publlkatie geen duidelijke conclu
sies worden getrokken. In dit boek
je staan stuk voor stuk voortreffelij
ke beschouwingen. Een duidelijke
richting ontbreekt. Men kan wel
wijzen op een verdwijnend arbeids
ethos, maar hoe komt dit en is het
maatschappelijk gezien wel gun
stig? Als de psycholoog zegt, dat
arbeid eigen mogelijkheden van be
vrediging heeft en de ethicus zegt
dat arbeid een dienstkarakter heeft,
dan mag van de socioloog en de
econoom worden verwacht dat zij
duidelijke wegen wijzen. In mijn
visie zijn we niet toe aan het af
schrijven van de arbeid De auteurs
wekken de Indruk het hiermee eens
te zijn. We moeten het hebben van
nieuwe gedachten op het gebied
van de verdeling van werk, de In
richting van de bedrijven en de wer
king van de arbeidsmarkt. Samen
werking, ook ln de wetenschap, ls
dringend gewenst
C. de Galan, M. R. van Gils, P. J.
Roscam Abblng en P. J. van Strtan:
'Arbeid en niet-arbeld' (onder re
dactie van H. Middel).
Uitg. Klnwer, Deventer. Omvang
144 pag. Prijs 22-50.
door dr. C. Rijnsdorp
De achttiende eeuw, en dan met
name de tweede helft ervan, heeft
altijd mijn bijzondere belangstel
ling gehad. Maar lk kan er net niet
bU. waarmee lk het volgende be
doel. Als Jongen van negen tot
twaalf Jaar. zo ln de Jaren 1903 tot
1906 or 1907, las lk Ingebonden Jaar
gangen yan geïllustreerde weekbla
den uit de Jaren tachtig van de
vorige eeuw. Er waren ook jaargan
gen van Die muslkallsche Garten-
laubc, een Duits muziektijdschrift
uit de Jaren zeventig. Onbevangen
als je op die leeftijd bent, nam lk dit
alles ln me op als eigentijds. En op
school vond lk ln een kast een ver
zamelbundel van gedichten uit on
geveer het midden van de negen
tiende eeuw. Ben bewonderaar van
Da Costa maakte me warm voor
diens tijdzangen.
Op dese manier kreeg lk, ongeor
dend nog natuurlijk, een greep op
een behoorlijk stuk negentiende
eeuw. En als mijn grootvader, gebo
ren ln 1819, maar wat spraakzamer
was geweest, dan zou lk vla hem
eerstehands Informatie hebben ge
kregen over de Jaren dertig en veer
tig. Dit alles betekende natuurlijk
geen volledige Informatie, maar.
boe partieel en fragmentarisch ook,
het was levend. Je had deel aan de
geest van de tijd vla een para pro
toto. Je was zelf een beetje mee
negentiende-eeuwer. Maar de zwijg
zaamheid van mijn grootvader, met
wie lk 75 Jaar ln leeftijd verschilde
en die misschien nog van zijn eigen
grootouders zou hebben kunnen
vertellen, vormde de barricade die
mij van de achttiende eeuw scheid
de, uitgerekend de tijd waarmee lk
een bijzondere band van belangstel
ling heb. Dit alles ter Inleiding op
een boek van dr. W. Stoker:
„De Christelijke Godsdienst ln de
Filosofie van de Verlichting"
Geleerd boek
Nu ls dit een geleerd boek, dat zich
ln het bijzonder richt „tot theologen
en filosofen, alsmede tot historici
van de achttiende eeuw," geen kost
dus voor een dagblad. Maar lk heb
het met aandacht en belangstelling
gelezen en mag er dus uit de vrije
hand ten dienste van onze lezers wel
lets over schrijven. Wie van ontwik
keling niet helemaal verstoken ls,
heeft wel een algemeen Idee van de
achttiende-eeuwse Verlichting; hij
weet iets af van deïsme en theïsme
en kent denkers als John Locke
(1632-1704), Gotthold Ephraïm Les
sing (1729-1781) en Immanuel Kant
(1724-1804) althans bij name. Het
gaat ln dit boek, behalve over het
deïsme, dan ook speciaal over deze
drie; achterin ls zelfs van elk hunner
een korte levensbeschrijving opge
nomen. Het ls de auteur daarbij te
doen een vergelijkende studie te
geven over de geloofsverantwoor-
dlng ln het denken van Locke, de
delsten, Leasing en Kant. Hoe ver
schijnt de christelijke godsdienst in
hun filosofieën, wat voor geloot zat
er onder de geleerde prulken (Locke
zal nog wel „lanc hair" hebben ge
dragen).
Het belangrijke van dr. Stokers
boek ls nu, dat het de bestaande
algemene en wat vage noties uit
beeldt. preciseert en de nodige nu
anceringen aanbrengt.
De denkvorm van de Verlichting,
het rationalisme, vormde wel het
samenbindende element, maar de
belangrijke denkers vertoonden
toch duidelijke Individuele verschil
len waar het ging over de redelijke
rechtvaardiging van het christelijk
geloof.
Lockes geloofsverantwoording was
een variant van de apologetiek die
teruggaat op Thomas van Aquino;
vele delsten uit de achttiende eeuw
verdedigden een opvatting van
godsdienst die vooral was beïnvloed
door de Stoa. De schrijver prclseert
de bestaande te vage omschrijving
van het deïsme door erop te wijzen,
dat het deïsme slechts een van de
stromingen ls binnen de godsdiens
tfilosofie van de Verlichting en niet
met die filosofie samenvalt.
Lesslngs kritische geest signaleert
het onbegrip van het deïsme ten
aanzien van wat op godsdienstig
gebied historisch is gegroeid. Hij
aanvaardt het christendom als
waar, al zijn de geloofsbrieven en de
traditie niet te vertrouwen. God
heeft met de geschiedenis een plan;
de kritiek op het christendom ls
nuttig en nodig als prikkel tot ver
antwoording van het christelijk ge
loofsgoed. De orthodoxie legt vol
gens Lessing te veel nadruk op het
historisch geloof. Daarbij staat Les
sing afwijzend tegenover zijn ver
lichte tijdgenoten, maar een afge
rond standpunt heeft hij zelf niet.
Hij ziet de mens als een zoekend
wezen dat nog midden in de ge
schiedenis staat
Kant gelooft onvoorwaardelijk ln
de rede en die neemt de openbaring
de maat. De rede zelf wordt door
hem niet ter discussie gesteld. Ver
lichting betekent zelf denken, maar
je moet wel weten waar van het
menselijk kenvermogen de grenzen
liggen. Wat hem met Locke en Les
sing verbindt is het rationalistische
individualisme en de els van begrij
pelijkheid. Godsdienst is voor Kant
meer dan moraal; geloof ls een „ge
loven ln", een vertrouwen. Religieu
ze uitspraken zijn geloofsuitspra
ken. Kant stemt ln met de christe
lijke leer dat de mens radicaal
slecht ls, wat ln tegenspraak lijkt
met het optimistisch mensbeeld dat
hij elders tekent. Maar kerkelijk
geloof? Nee: dat ls de brede weg;
zaligmakend geloof is de smalle
weg. Over één ding zijn allen het
eens: religie is vanzelfsprekend. Ik
heb maar enkele markante zaken
aangestipt en wil eindigen met een
paar algemene opmerkingen. Sto
kers boek is voor de „leek" moeilijk,
maar zeker niet onbegrijpelijk,
want er wordt voortdurend her
haald en samengevat: didactisch
lijkt dit werk me zeer bruikbaar.
Blijft over de verwondering vanwe
ge het feit, dat ln bepaalde perioden
van de Westeree cultuurgeschiede
nis ondanks alles wat er tegen kan
pleiten één centrale denkrichting
overheerst: ln de pruikentijd dus de
menselijke rede.
Na eeuwen van geloven op gezag
wordt dit gezag opgezegd en door
een ander gezag vervangen. Dit ge
beurt niet gelijktijdig en Integraal:
Locke was nog een beetje horig aan
de traditie. Lesslngs houding sou
ambivalent kunnen heten, maar
Kant denkt helemaal zelf. Wel zit
hij een beetje met het piëtisme van
zijn milieu ln de maag en hij pro
beert daarvoor een fatsoenlijke op
lossing te vinden, zodat het geloof
van zijn moeder gerespecteerd
blijft. Het redelijk denken van de
Verlichting is overigens (nog) niet
individualistisch, zoals dat ln de 19e
eeuw meer en meer zou worden;
•redelijk denken ls een algemeen-
menselijke (op)gave; „ein Menach
zu sein" (Zauberflöte) is voldoende
en zo kan de negende simfonie van
Beethoven eindigen met het .Alle
Menschen werden Brüder" Zo vaak
het slotkoor zichzelf daarbij over
schreeuwt, meent men ln 1980 een
satanisch gelach te horen. Gelukkig
ls er een openbaring, die ons verae-
kert dat deae verwachting eens
werkelijkheid zal worden, maar dan
niet langs de weg van verlichting en
redelijkheid, maar door reddfe^.
Met minder kunnen wij niet toe.
Dr W. Stoker: De christelijke gods
dienst In de filosofie van de ver
lichting. Uitg. Van Goream, Asa
Omvang 233 pag. Prijs U/JB».