Het turbulente leven van Katherine Mansfield Arbeid recht en plicht ïormatief overzicht ran de moderne muziek Wat voor geloof zat er onder de pruiken? Huwelijk Vals beeld Vriendin Vlek op long - Ierland als overbodig aanhangsel IENSDAG 19 NOVEMBER 1980 BOEKEN TROUW/KWARTET RH11 oor de itbank. door Wim Hora Adema 'eft lat hei verhalen van Katherine Ensch (gnsfield' (uitg. Kruseman. 27.90) bevat achttien verhalen van eNleuwieelandse schrijfster, op de Nt ir mei ?dertk ,asis van haar verschillende tens perl oden. gekozen door de •rualster, Franclne Schregel- hten u fljtem Met dit,.Leitmotiv" en e vlu< leteen uitgebreide 5 te vq g^ntwoordlng van haar keuze van everhalen, voorkomt mevrouw Uregel wél de vraag: waarom itbreken „Prelude", „At the Bay", U»e oarden Party". „The uughters of the Late Colonel" D'n richtlijn legt nu eenmaal eperklngen op), maar als lezer blijf j, nu er dan eindelijk weer een lederlandse vertaling ls, met een tvoel van terieura telling over het ptbreken van die hoogtepunten Itten. meer leven het hem mogelijk maakte vrtjelljker over haar relaties met hen te schrijven. „The Life of Katherine Mansfield" geeft in bijna 400 pagina's een zo levendig verslag van het korte, veelbewogen leven van Kathleen Mansfield-Beauchamp, op 14 oktober 1888 in Wellington N Z geboren en op 9 Januari 1923 In Fontainebleau gestorven, datje soms het gevoel hebt. dat Je haar op de voet volgt mng )atwll niet zeggen, dat we nletbUJ Un met deze achttien verhalen, laaronder „De reis" en „De vlieg", [atherlne Mansfield was een gesteres In die moelllJk(st)e kunst m het korte verhaal en haar werk iso lang verwaarloosd, dat het Je errast, dat Je het weer ln de oekhandel ziet liggen, n Juist op dit moment komt haar udgenoot Antony Al pers met zijn leuwe blografie „The Life of [atherlne Mansfield", die zijn ^Catherine Mansfield: A üography" moet vervangen: „Dit oek neemt de plaats ln van een •ugdwerk van me, dat werd rpubllceerd ln 1953, en ls ln geen nkeel opzicht een herziene adruk." Jammer, dat mevrouw ehregel van deze biografie, die zo ngeveer tegelijkertijd met haar loemlezlng verscheen, niet tijdig ennls heeft kunnen nemen. Nu eeftze het ln haar Inleiding nog iver „de betrouwbare blografie van lotony Al pers van 1953". Terwijl Llpers na Jarenlang speurwerk ln boek. dat hij als een tweede kans zichzelf beschouwt, tal van feiten aan het licht kon fouten herstellen, conclusies rechtzetten, te nu ook over twintig zoveel materiaal als voor zijn boek (en nog steeds zijn er die niet ter Inzage zijn, dus >en is het laatste woord nog proken), terwijl het feit, dat 's familieleden, vrienden bijna geen van allen Niet, dat ze er minder raadselachtig door wordt: wat bewoog haar bijvoorbeeld, terwijl ze na haar aankomst ln Londen (ln 1908) zeer serieus verliefd werd op de tweelingbroer van een Jeugdliefde, de violist Garnet Troweli. op stel en sprong te trouwen met een oudere zanger. George Bowden, hem op de avond van hun huwelijk te verlaten, zich bij Garnet te voegen, zwanger van hem te worden, terug te keren naar Londen (had ze haar huwelijk voor Garnet verzwegen? zonden zijn ouders hem het krantenbericht? In elk geval verbrak hij elk contact met haar), vanwaar haar moeder, die na de ontvangst van het nieuws van het huwelijk uit Nieuw Zeeland overkwam, haar naar Beleren transporteerde, niet omdat ze wist dat haar dochter zwanger was, maar omdat ze ln Londen had gehoord van Katherine's lesbische verhouding met haar vriendin Ida Baker. Uit dat verblijf ln Duitsland (waar Katherine een miskraam kreeg) ontstond haar eerste boek: „In a German Pension" (1911). Het was direct een succes, maar Katherine beschouwde het later als een onvolwassen werk en ze weigerde jaren lang haar toestemming om het te laten herdrukken. Katherine was een temperamentvolle, gecompliceerde vrouw, haar bestaan was zo vol onrusten vooral vol twijfel, haar verhoudingen met mensen zo ingewikkeld (ze kon Iemand tegelijkertijd liefhebben en haten, ze verzweeg dingen, loog. zei tegen de één dit, tegen de ander dat), dat naarmate Al pers meer over haar vertelt er steeds meer vragen rijzen: wat waren nu precies baar gevoelens? Er ls maar één ding heel duidelijk: ze was „een geboren schrijfster". Van het ogenblik af. dat ze als meisje van negen op school een opstelwedstrijd won. is ze nooit meer opgehouden met schrijven en publiceren. De vraag naar de vorm. waarin ze haar verhalen zo goed en zo eerlijk mogelijk kon presenteren, hield haar voortdurend bezig, ze stond zeer kritisch tegenover haar eigen werk („O God! Is het goed? Ik ben bang. want lk sta of val ermee.") en ze heeft eindeloos herschreven. Hoe het mogehjk ls, dat ze „in dlscredlet" raakte komt volgens Alpers o.a. door het feit, dat haar tweede man. de ln Engeland zeer Impopulaire schrijver John Middle ton Murry, na haar dood een vals beeld van haar ophing en haar werk ten eigen bate uitbuitte. Ofschoon er tijdens haar leven vijf verhalenbundels van haar verschenen (In a German Pension, Prelude, Je ne parte pas francals, Bliss and Other Stories en The Garden Party and Other Stories) stelde Murry na haar dood nog een aantal boeken samen van hier en daar gepubliceerd en van ongepubliceerd werk van brieven en dagboeken, terwijl hij wist, hoe afkerig Katherine was van uitgave van werk, dat ln haar ogen niet goed genoeg was. Wie zich afvraagt, of dat werk een blografie van 400 pagina's rechtvaardigt, moet zich wel realiseren, dat als bv. haar „rivale" Virginia Wool! al op haar vierendertigste zou zijn overleden, ze alleen maar „The Voyage Out" zou hebben geschreven en als schrijfster onbekend zou zijn gebleven. En alles wat K.M. schreef was de neerslag van dingen, die ze had beleefd, soms verhuld, soms bijna autobiografisch, vooral de verhalen uit haar Jeugd. Haar mooiste verhalen put ze uit herinneringen aan haar kinderjaren ln Nieuw Zeeland. Ze waa het kind van de ambitieuze en succesvolle zakenman Harold Beauchamp en ze was een teleurstelling voor hem, omdat ze zijn derde dochter was en hij een zoon, een opvolger wenste. Haar moeder. Anny Dyer, ging gebukt onder de uitputting van het elk Jaar een kind baren, terwijl ze niet van die kinderen hield en hen geheel aan de zorg van haar moeder overliet Na Katherine kwamen er nog twee meisjes, van wie er één als baby stierf, en tenslotte de lans- verwachte zoon (die ln de eerste wereldoorlog ln Frankrijk sneuvelde). Hoe haarscherp Katherine als kind het beeld van het gezin en van de omgeving, waarin ze opgroeide, heeft waargenomen en ln haar herinnering bewaard, blijkt o.a. uit Prelude; wat ze als klein meisje zag had ze als volwassene begrepen. Toen zij veertien jaar was, werd ze met haar twee oudere zusjes naar Queen's College in Londen gestuurd. Daar ontmoette ze meteen de eerste dag Ida Baker (die ze Lesley Moore doopte en later L.M.), de vriendin aan wie ze de rest van haar leven gebonden bleef: als ze ln nood zat. en dat gebeurde heel vaak, moest Ida te hulp snellen, en Ida heeft dat altijd, soms onder de meest barre omstandigheden, gedaan. Terug ln Nieuw Zeeland vond Katherine daar het leven onmogelijk, ze haatte haar vader en ze haatte haar geboorteland (over belde zou ze later, ook uit schuldgevoel, met grote liefde schrijven). Na zich anderhalf jaar diep ongelukkig gevoeld te hebben („Ik zal natuurlijk eindigen met mezelf te doden") vertrok ze naar Londen. Die eerste jaren daarna zitten vol duistere plekken, onopgeloste raadsels, ook al heeft Alpers o.a. de Duitse periode weten ln te vullen. Pas nadat ze Middleton Murry had ontmoet, wordt haar spoor gemakkelijker te volgen: over de laatste tien jaar van haar leven la heel veel bekend. Ze had contacten (waarvan sommige zeer nauw en emotioneel) met een groot aantal bekende kunstenaars. De briefwisseling, de notities ln haar dagboek over die relaties maken haar ook ln dat opzicht Interessant voor een biograaf. De vriendschap met de Lawrences bv., die vooral van de kant van de laatste veranderde ln bittere vijandschap, wat voor een deel te wijten was aan het feit, dat Lawrence zich ln het begin phyaiek sterk tot Murry aangetrokken voelde. Toen Katherine al heel ziek was, schreef Lawrence haar een uiterst verwerpelijke brief, waarin hij o.a. haar dood wenste. Toch werd Katherine begraven met de trouwring van Frieda's eerste huwelijk aan haar vinger. Frieda had haar die gegeven, toen ze Lawrence trouwde. Eén van de boeiendste hoofdstukken uit Alpers' biografie beschrijft de relatie tussen Katherine en Virginia Woolf. We weten dat Virginia na K.'s dood bekende: „Ik was jaloers op haar schrijven. Het enige schrijven waar lk ooit jaloers op ben geweest." Katherina op haar beurt benijdde Virginia de geborgenheid van een zorgende echtgenoot, een huls. een werkkamer, een familie, die tot de kunstenaarswereld behoorde en accepteerde dat Je creatief was. De twee vrouwen voelden zich tot elkaar aangetrokken en hadden elkaar graag nader willen leren kennen. Volgens Alpers is het mogelijk, dat Katherine op een of andere manier Virginia heeft geholpen om de manier van schrijven, waarin ze was vast gelopen, in twee korte verhalen te doorbreken. Maar belden waren om verschillende redenen op hun hoede, er was meer dat hen scheidde dan verenigde, hun poging om de kloof te overbruggen mislukte, ze dreven weer uit elkaar. Het is best te begrijpen, dat Katherine Virginia benijdde: haar eigen bestaan in haar tweede huwelijk miste elke geborgenheid: Murry was een uitermate egocentrische man, altijd bezig met eigen werk en eigen belangen; ze hadden altijd gebrek aan geld, verhuisden voortdurend. Eind 1917 constateerde een dokter een vlek op haar linker long, een Jaar later kreeg ze van twee specialisten de raad naar een sanatorium te gaan, omdat ze anders ten hoogste nog vier Jaar te leven had. Het zoeken naar een plek waar ze haar gezondheid zou kunnen herwinnen, begon, meestal ln gezelschap van Ida Baker. Maar Katherine kon het nergens vinden, ze was eenzaam en dood-ongelukkig en Ida irriteerde haar tot hatens toe. Ondanks dat werkte ze hard: doktoren, villa's, sanatoria moesten worden betaald. Soms kwam Murry haar bezoeken, maar hij had zijn werk ln Londen In de loop van de jaren ging het steeds slechter met haar. tot ze ln oktober 1922 naar Fontainebleau ging, waar een zekere Gürdjleff een soort geestelijke gemeenschap had gesticht Aan Ida, die ze ln Parijs had achtergelaten en die besefte, datze voorgoed afscheid van Katherine had genomen, schreef ze Maar zie jes, dat onze verhouding totaal fout was nu?... Als je van me hield zoals je denkt, hoe zou je dan kunnen klagen, omdat lk niet langer hulpeloos ben. Probeer het zo te bekijken." En aan Murry schreef ze: „Ik denk nooit aan Ida, behalve als ik brieven van haar krijg. Arme Ida! Als ik het doe heb lk medelijden met haar." Er ls lange tijd gezegd, dat Gürdjleff „de man, die Katherine Mansfield vermoordde" was. En dat, terwijl iedereen wist, dat zij niet lang meer te leven had, en ondanks het feit, dat ze die laatste maanden ln Fontainebleau geen enkele dag in bed hoefde te blijven. Ook Katherine verwachtte de dood. Op kerst- en oudejaarsavond schreef ze een aantal (afscheidsbrieven. Murry vroeg ze over te komen voor het Russische Nieuwjaar (13 Januari). Murry arriveerde de 9de en tot Katherine's vreugde past hij zich onmiddellijk bij de omgeving aan. Die avond overviel de dood haar toch nog onverwacht. Nadat ze de trap was opgerend kreeg ze een hoestbui en een vreselijke bloeding Ze zei: „Ik geloof ...dat ik dood ga." Het was inderdaad het einde. Ze werd begraven op het protestantse kerkhof in Fontainebleau. Maar, omdat Murry vergat de rekening van de begrafenis te betalen, werd haar kist overgebracht naar het gedeelte van het kerkhof, waar de armen begraven worden en dat om de zoveel jaar wordt ontruimd. Een Nieuw Zeelandse bewonderaarster van Katherine Mansfield ontdekte dat en bracht haar vader op de hoogte. Die gaf zijn Engelse schoonzoon opdracht de zaak te regelen. Nu rust ze in een indrukwekkend stuk grond. Vlak bij het familiegraf van de Gurdjieffs, de mensen bij wie ze zich ln de laatste maanden van haar leven eindelijk voelde. Anthony Alpers, The Life of Katherine Mansfield. Uitg. Jonathan Cape, 51,50. vertoont aan het begin van I laats te kwart van de twintigste w een verward beeld, dat zich retijks meer historisch laat be ~«n." schrijft Paul Griffiths ln lalothoofdstuk van zijn Compo- i van deze tijd. zo n bespreking was bet dan wel wat vroeg toen Griffiths ln 1978 verschenen overzicht de moderne muziek schreef, de kwart eeuw was nog maar iks begonnen. Maar van wat voorafging geeft hij in dit !k een goed samenhangend re- waarbij hij om maar ergens beginnen uitgaat van de fluit- "ie uit Debussy's „Prélude midi d'un faune" van 1894 is volgens hem karakteristiek het loslaten van de banden de diatonische tonaliteit, ter bovendien bet hete stuk door vorm als een aanzet tot vernleu- ritig beschouwd kan worden. lij bespreekt daarna een groot aan- hl composities die een belangrijk indeel hebben gehad tn de ontwtk- KUtfe van de moderne muziek, en tof,bij onthoudt hij zich terecht fan til te persoonlijk getinte waar t-oordelen HU probeert objectief >P pond van niet al te dtep «ver. de analyses te laten zien e, waarom en ln welke mate die tnpasities belangrijk voor die ont- ikkellng waren. HIJ slaagt erin al veel vaktechnische termen en voor Insiders begrijpelijke Vtgen te vermijden. Wat niet tt dat de beruchte „gemiddel- leer" (voor wie het boek volgens uitgever bestemd zou zijn) nu helder beeld krijgt van wat er in muziek van de twintigste eeuw de gang Is geweest. Griffiths bij voorbeeld zegt dat' Vijf Orkeststukken van Webern Zelfs Peter Schat wordt door Pset Griffiths ai Verslag van zeilrace ond de wereld »'n twee eu een half jaar geleden ?r de 20 meter lange Flyer de Waterweg naar haar thuis 'ven Rotterdam. Verwelkomd »r vele duizenden, die schipper SornelLs van Rietschoten en zijn bemanning toejuichten na het win- «n van de Whltbread Round the ™orld Race. Al hun avonturen zijn verlucht met fraaie foto's, geboek- «toafd door de schipper/eigenaar van bet Jacht en Barry PickthaU. tijdens de tocht van zes maan den een uitgekiende planning met succes kon worden uitgewerkt, ls te lezen ln de bijlagen waar de taak verdeling voor Iedere schepeling vermeid staan Niets aan het toeval övwlatend zeilde men naar de over- Jnning, het verhaal van beproe- en succes laat zich zeker niet «leen door watersporters lezen de strijd om de Bound Ihe Jwld Race" door C. van Rietscho en Barry Fickthalt. Uitgave P. v«n Kampen cm Zoon BV in «■Mum. Prijs J 45. 192 bl*. ook ln ritmisch opricht tets oosters hebben, kun Je dat alteen maar te genspreken of het ermee eens zijn als Je die stukken kent. En van Maurlcto Kagel's „amusante ont luistering van de kunst" moet Je wel klinkend evoorbeelden bij de hand hebben om zo'n uitdrukking naar waarde te schatten. Met een uitge breide verwijzing naar de best bruikbare opnamen op grammo foonplaten kortom: een discografie, zou de al dan niet gemiddelde lezer meer plezier van dit overigens voor treffelijk opgezette boek hebben. Zo'n discografie geeft Rellnde Nef- kens (die voor een goede vertaling zorgde; wel van Nederlandse com posities. bij het door haar toege voegde hoofdstuk over Nederlandse muziek van de 20ste eeuw. Griffiths die, onder meer als medewerker voor moderne muziek aan Grove's muzlekeneydopedle, geacht .worden zijn zaakjes te noemt ln dit boek niet één Neder landse componist. „Logisch." zegt Rellnde Nefkens. „omdat de pro- dukten van Nederlandse componis ten het Internationale muziekleven nauwelijks hebben bepaald." Daar mee stempelt zy haar eigen bijdra ge tot een overbodig aanhangel van een betoog dat ls opgezet om aan te tonen hoe en door wie dat muziekle ven werd beïnvloed. Paul Griffiths: Componisten van éne UJd. Oorspronkelijke titel: A concise history of modern muste. Vert. Rellnde Nefkens. Cltg. De Haan, Haarlem. 210 bh. prijs 26.50. UUI. Van elke vier Nederlanders werken er drie niet. Tenminste, wanneer we onder werken verstaan het werken tegen betaling. Die drie nlet-wer- kende Nederlanders zijn behalve kinderen, studerenden, hulsvrou wen en gepensioneerden ook de zie ken. de invaliden en de werklozen- Van elke vier Nederlanders die tot de beroepsbevolking worden gere kend. Is er één ziek. Invalide of werkloos. Dit zijn de naakte feiten, die het verschijnsel arbeid ln onze tijd tot een probleem maken. Vooral het probleem van de schaarste aan ar beid. Wordt arbeid een luxe? Het ls ook het probleem van de kwaliteit van de arbeid. Gaat de Inhoud van het werk wel gelijk op met de eisen die mensen aan het werk stellen? Over deze onderwerpen verscheen onlangs een Interessant boek van de hoogleraren De Galan, Van Oils, Roscam Abblng en Van Strien on der redactie van dra H. Middel on der de titel .Arbeid en nlet-arbeld" (uitg. Kluwer). Veel aspecten van de menselijke arbeid komen in dit boek aan de orde. Te veel om ln kort bestek te behandelen. Het gaat mij ook niet om een boekbespreking zonder meer. De wil vooral de aan dacht vestigen op de vraag, waartoe deze studie aanleiding geeft. Moe ten we de menselijke arbeid langza merhand afschrijven? Is de tijd niet voorbij, dat arbeid de zin van het leven uitmaakt? De zin van arbeid Dc ben het met Van 8trien eens, dat arbeid een eigen betekenis heeft voor de mens. ook ln deze tijd. Ar beid geef eigen mogelijkheden tot bevrediging, die niet door bij voor beeld de vrije tijd kunnen worden overgenomen. Arbeid verbindt de mensen met de wereld om hen heen. Roscam Abblng trekt deze visie op door prof. dr. H. J. van Zuthem ar Dei a door en stelt daarmee de gevolgen van arbeid aan de orde. Door zijn arbeid ls de mens betrok ken bU die gevolgen. Het gaat om de consument, maar ook om het milieu en de gevolgen voor de derde wereld. Door zijn arbeid ls de mens medeverantwoordelijk geworden. HIJ verleent diensten, mooie en minder mooie. Reoht en plicht De ene kant van de arbeid ls, dat de mens persoonlijke bevrediging kan krijgen. HIJ verwerft een Inkomen en kan zich misschien ontplooien. Zeker ls dit allemaal niet. Daarom ls bestrijding van werkloosheid zo belangrijk en moeten we proberen het werk menselijker te maken. Mensen hebben recht op arbeid, omdat arbeid nog altijd een onmis baar middel ls ln het leven. Tegelij kertijd ls arbeid ook plicht. Bevre diging, Inkomen en dienst komen niet vanzelf. Het vraagt om Inspan ning, om een persoonlijke inzet. Te gen de achtergrond van de vele be hoeften en noden moet iedereen een steentje bijdragen, voorzover hij daartoe lichamelijk en geestelijk ln staat ls. Nogmaals: daarom moet werkloosheid bestreden worden. Vanuit de CNV-jongeren ls enige tijd geleden de maatschappelijke dienstplicht weer aan de orde ge steld, met name de dienstplicht voor Jongeren. Het idee ls, dat Jon geren gedurende enige tijd (bij voorbeeld een Jaar) verplicht wor den arbeid te verrichten ln vooral de noodlijdende sectoren zoals be jaardenhulp, stadsreiniging, milieu beheer e.d. Ik sta achter dit plan, al voorzie lk dat de Invoering grote weerstanden zal oproepen. De ge dachte, dat arbeid als dienstverle ning ook plicht ls, wordt ln de maat schappelijke dienstplicht voortref felijk vertolkt. Hoewel die dienst plicht voor alle Jongeren zou moe ten gelden, lijkt mij deze plicht vooral nuttig voor hen die het recht krijgen een hogere beroepsoplei ding of een universitaire studie te volgen. Humanisering Arbeid als recht en plicht vraagt om voortdurende zorg. Tegenwoordig spreken we over humanisering van de arbeid. De zaak zelf ls al vrij oud. In de sociale wetgeving komt al vrij lang de vermenselijking van de ar beid aan de orde. Die vermenselij king richt zich op de arbeidsom standigheden (lawaai, stof e.d.), op de arbeidsvoorwaarden, de arbeids verhoudingen (bijv. stijl van lei dinggeven) en op de arbeidsinhoud. In het laatste gaat het vooral om de mogelijkheden van ontplooiing, het dragen van verantwoordelijkheid e.d. Hoewel dit nog maar door weinigen wordt gezien, behoren ook de ar- beids gevolgen tot het proces van humanisering. Arbeid wordt ook menselijker, wanneer men zich rea liseert dat er een medeverantwoor delijkheid voor de gevolgen ls. Hier ligt dan ook het ware aangrijpings punt voor de medezeggenschap. Geen afschrijving Het ls Jammer, dat ln genoemde publlkatie geen duidelijke conclu sies worden getrokken. In dit boek je staan stuk voor stuk voortreffelij ke beschouwingen. Een duidelijke richting ontbreekt. Men kan wel wijzen op een verdwijnend arbeids ethos, maar hoe komt dit en is het maatschappelijk gezien wel gun stig? Als de psycholoog zegt, dat arbeid eigen mogelijkheden van be vrediging heeft en de ethicus zegt dat arbeid een dienstkarakter heeft, dan mag van de socioloog en de econoom worden verwacht dat zij duidelijke wegen wijzen. In mijn visie zijn we niet toe aan het af schrijven van de arbeid De auteurs wekken de Indruk het hiermee eens te zijn. We moeten het hebben van nieuwe gedachten op het gebied van de verdeling van werk, de In richting van de bedrijven en de wer king van de arbeidsmarkt. Samen werking, ook ln de wetenschap, ls dringend gewenst C. de Galan, M. R. van Gils, P. J. Roscam Abblng en P. J. van Strtan: 'Arbeid en niet-arbeld' (onder re dactie van H. Middel). Uitg. Klnwer, Deventer. Omvang 144 pag. Prijs 22-50. door dr. C. Rijnsdorp De achttiende eeuw, en dan met name de tweede helft ervan, heeft altijd mijn bijzondere belangstel ling gehad. Maar lk kan er net niet bU. waarmee lk het volgende be doel. Als Jongen van negen tot twaalf Jaar. zo ln de Jaren 1903 tot 1906 or 1907, las lk Ingebonden Jaar gangen yan geïllustreerde weekbla den uit de Jaren tachtig van de vorige eeuw. Er waren ook jaargan gen van Die muslkallsche Garten- laubc, een Duits muziektijdschrift uit de Jaren zeventig. Onbevangen als je op die leeftijd bent, nam lk dit alles ln me op als eigentijds. En op school vond lk ln een kast een ver zamelbundel van gedichten uit on geveer het midden van de negen tiende eeuw. Ben bewonderaar van Da Costa maakte me warm voor diens tijdzangen. Op dese manier kreeg lk, ongeor dend nog natuurlijk, een greep op een behoorlijk stuk negentiende eeuw. En als mijn grootvader, gebo ren ln 1819, maar wat spraakzamer was geweest, dan zou lk vla hem eerstehands Informatie hebben ge kregen over de Jaren dertig en veer tig. Dit alles betekende natuurlijk geen volledige Informatie, maar. boe partieel en fragmentarisch ook, het was levend. Je had deel aan de geest van de tijd vla een para pro toto. Je was zelf een beetje mee negentiende-eeuwer. Maar de zwijg zaamheid van mijn grootvader, met wie lk 75 Jaar ln leeftijd verschilde en die misschien nog van zijn eigen grootouders zou hebben kunnen vertellen, vormde de barricade die mij van de achttiende eeuw scheid de, uitgerekend de tijd waarmee lk een bijzondere band van belangstel ling heb. Dit alles ter Inleiding op een boek van dr. W. Stoker: „De Christelijke Godsdienst ln de Filosofie van de Verlichting" Geleerd boek Nu ls dit een geleerd boek, dat zich ln het bijzonder richt „tot theologen en filosofen, alsmede tot historici van de achttiende eeuw," geen kost dus voor een dagblad. Maar lk heb het met aandacht en belangstelling gelezen en mag er dus uit de vrije hand ten dienste van onze lezers wel lets over schrijven. Wie van ontwik keling niet helemaal verstoken ls, heeft wel een algemeen Idee van de achttiende-eeuwse Verlichting; hij weet iets af van deïsme en theïsme en kent denkers als John Locke (1632-1704), Gotthold Ephraïm Les sing (1729-1781) en Immanuel Kant (1724-1804) althans bij name. Het gaat ln dit boek, behalve over het deïsme, dan ook speciaal over deze drie; achterin ls zelfs van elk hunner een korte levensbeschrijving opge nomen. Het ls de auteur daarbij te doen een vergelijkende studie te geven over de geloofsverantwoor- dlng ln het denken van Locke, de delsten, Leasing en Kant. Hoe ver schijnt de christelijke godsdienst in hun filosofieën, wat voor geloot zat er onder de geleerde prulken (Locke zal nog wel „lanc hair" hebben ge dragen). Het belangrijke van dr. Stokers boek ls nu, dat het de bestaande algemene en wat vage noties uit beeldt. preciseert en de nodige nu anceringen aanbrengt. De denkvorm van de Verlichting, het rationalisme, vormde wel het samenbindende element, maar de belangrijke denkers vertoonden toch duidelijke Individuele verschil len waar het ging over de redelijke rechtvaardiging van het christelijk geloof. Lockes geloofsverantwoording was een variant van de apologetiek die teruggaat op Thomas van Aquino; vele delsten uit de achttiende eeuw verdedigden een opvatting van godsdienst die vooral was beïnvloed door de Stoa. De schrijver prclseert de bestaande te vage omschrijving van het deïsme door erop te wijzen, dat het deïsme slechts een van de stromingen ls binnen de godsdiens tfilosofie van de Verlichting en niet met die filosofie samenvalt. Lesslngs kritische geest signaleert het onbegrip van het deïsme ten aanzien van wat op godsdienstig gebied historisch is gegroeid. Hij aanvaardt het christendom als waar, al zijn de geloofsbrieven en de traditie niet te vertrouwen. God heeft met de geschiedenis een plan; de kritiek op het christendom ls nuttig en nodig als prikkel tot ver antwoording van het christelijk ge loofsgoed. De orthodoxie legt vol gens Lessing te veel nadruk op het historisch geloof. Daarbij staat Les sing afwijzend tegenover zijn ver lichte tijdgenoten, maar een afge rond standpunt heeft hij zelf niet. Hij ziet de mens als een zoekend wezen dat nog midden in de ge schiedenis staat Kant gelooft onvoorwaardelijk ln de rede en die neemt de openbaring de maat. De rede zelf wordt door hem niet ter discussie gesteld. Ver lichting betekent zelf denken, maar je moet wel weten waar van het menselijk kenvermogen de grenzen liggen. Wat hem met Locke en Les sing verbindt is het rationalistische individualisme en de els van begrij pelijkheid. Godsdienst is voor Kant meer dan moraal; geloof ls een „ge loven ln", een vertrouwen. Religieu ze uitspraken zijn geloofsuitspra ken. Kant stemt ln met de christe lijke leer dat de mens radicaal slecht ls, wat ln tegenspraak lijkt met het optimistisch mensbeeld dat hij elders tekent. Maar kerkelijk geloof? Nee: dat ls de brede weg; zaligmakend geloof is de smalle weg. Over één ding zijn allen het eens: religie is vanzelfsprekend. Ik heb maar enkele markante zaken aangestipt en wil eindigen met een paar algemene opmerkingen. Sto kers boek is voor de „leek" moeilijk, maar zeker niet onbegrijpelijk, want er wordt voortdurend her haald en samengevat: didactisch lijkt dit werk me zeer bruikbaar. Blijft over de verwondering vanwe ge het feit, dat ln bepaalde perioden van de Westeree cultuurgeschiede nis ondanks alles wat er tegen kan pleiten één centrale denkrichting overheerst: ln de pruikentijd dus de menselijke rede. Na eeuwen van geloven op gezag wordt dit gezag opgezegd en door een ander gezag vervangen. Dit ge beurt niet gelijktijdig en Integraal: Locke was nog een beetje horig aan de traditie. Lesslngs houding sou ambivalent kunnen heten, maar Kant denkt helemaal zelf. Wel zit hij een beetje met het piëtisme van zijn milieu ln de maag en hij pro beert daarvoor een fatsoenlijke op lossing te vinden, zodat het geloof van zijn moeder gerespecteerd blijft. Het redelijk denken van de Verlichting is overigens (nog) niet individualistisch, zoals dat ln de 19e eeuw meer en meer zou worden; •redelijk denken ls een algemeen- menselijke (op)gave; „ein Menach zu sein" (Zauberflöte) is voldoende en zo kan de negende simfonie van Beethoven eindigen met het .Alle Menschen werden Brüder" Zo vaak het slotkoor zichzelf daarbij over schreeuwt, meent men ln 1980 een satanisch gelach te horen. Gelukkig ls er een openbaring, die ons verae- kert dat deae verwachting eens werkelijkheid zal worden, maar dan niet langs de weg van verlichting en redelijkheid, maar door reddfe^. Met minder kunnen wij niet toe. Dr W. Stoker: De christelijke gods dienst In de filosofie van de ver lichting. Uitg. Van Goream, Asa Omvang 233 pag. Prijs U/JB».

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11