De echte CDA'er zit in een doorzonkamer Wablief? Een naam die te denken geeft «SOCIAAL BERECHTI MTÊRDAG OKTOBER 1980 /rng «BINNENLAND! TROUWKWARTET Het CDA moet het niet hebben van „evangelisch radicalen" of van naar „Bijbelse gerechtigheid" hongerende activisten. 'Nee, de ruggegraat van het CDA is de nieuwe burgerij die opbloeit in de knusse naoorlogse woonwijken vol keurige rijtjes-huizen met een doorzonkamer, een gazon en een betegeld pad naar de voordeur. De kneuterige Nederlandse versie van de Amerikaanse „suburb". door Rimmer Mulder Verlichte geesten willen het CDA nog wel eens beschouwen als iets wat al uit de tijd Is nog voor het er werkelijk is. De nieuwe partij is ln hun ogen zo'n beetje de laatste verdedigingslinie van de rooms- katholieke veldheren die Jaren lang het land hebben beheerst door de massale Inzet van gelovig voetvolk maar die hun legioenen nu zien afbrokkelen. Ze hebben de door ongeloof en dwaalleer uit gedunde troepen nog net op tijd de nieuwe veste kunnen binnen loodsen. Daar zal met de hulp van anti-revolutionaire commando's en christelijk-historische hospiks de verdediging nog wel even wor den volgehouden. Maar de deser tie van gelovigen zal doorgaan en, stelling na stelling, zullen de ver lichten de laatste grote christelij ke partij slechten. De fout van deze redenering ia dat zij teveel de nadruk legt op de ontrouw aan geloof, kerk en christelijke traditie. Er is meer aan de hand in Nederland. De af brokkeling van de drie grootste christelij ke partijen mag de belangrijkste oorzaak zijn van het ontstaan van het CDA. zij is rurt de enige. Bijna even belangrijk voor W CDA is een andere, moeilijker grijpba re maar onmiskenbare trend in Neder land: de verburgerlijking van het platte land en de daarmee verband houdende aftakeling van het grote stadsleven. Zondige Steden hebben door de eeuwen heen de naam gehad niet te willen deugen. Hoewel Izondeval ln het paradijs begon Is toch de stad het symbool van afvalligheid en zedenbederf geworden. Sodom en Gomor- ra moeten naar onze begrippen niet zo groot zijn geweest, ze zijn vooral de ge schiedenis ingegaan als zondige steden, scherp te onderscheiden van het deugde lijke. herderlijke leven daarbuiten. Heel scherp Is die tegenstelling altijd gevoeld TA <baar ln de nieuwe wereld, de Verenigde Staten. De Amerikaanse vaderen. Thomas Jeffer son voorop, waren verheer lij kers van het eerlijke boerenleven met een flinke afkeer van de stad: „een pest voor de moraal, de maatschappij en de vrijheid" schreef Jef ferson. Dat is nog steeds een goed lopend geloofsartikel in Amerika. Naar buiten toe mogen steden als New York en Chicago het gezicht van Amerka bepalen, de ziel van de natie is waarschijnlijk daar toch niet te vinden. Suburb Deze eenvoudige tweedeling, de zondige stad tegenover het reine landleven, is in het naoorlogse Amerika drastisch ver stoord door de opkomst van een woon vorm die daar precies tussen in zit. Het is een woonvorm die zo typisch is voor de Verenigde Staten dat het over de hele wereld bekend is geworden onder de korte Amerikaanse naam ..suburb". Dat wordt ln het Nederlands meestal vertaald met „voorstad" maar dat Is misleidend. Ken merkend voor de „suburb" is dat het juist geen stad is maar veeleer een nabootsing van het landelijk leven. De ..suburbs" zijn de onafzienbare werelden van ééngezins huizen die Je overal in het land aantreft ln cirkels van vele tientallen kilometers rondom de samenklontering van wolken krabbers die dan nog de stad symbolise ren. Al die woningen zijn met hun eigen tuinen en oprijlaantjes kopietjes van de landhuizen waarin de stichters van de Verenigde 8taten hun liefde voor vrijheid en gelijkheid beleefden. Vroeger was het 't voorrecht van de welgestelden zo te wo nen. Nu is het, in een wat aangepaste vorm, binnen het bereik van de „midden klasse" gekomen. Massaal hebben de hard werkende en goed oppassende burger de steden verlaten om zich in de nieuwe groene woonwijken te nestelen. Meer dan een derde van de Amerikaanse bevolking woont in die typische ..surburbs". Dit hele model laat zich natuurlijk niet helemaal overplanten van het grote Ame rika naar het kleine Nederland. De tegen stelling tussen stad en platteland is hier nooit zo scherp geweest als daar. Amster dam en Rotterdam zijn geen New York en Chigaco en de Veluwe is niet hetzelfde als de Mld-West. Toch zijn de verschillen in hun grondvorm ook in Nederland aanwe zig. De grote steden ln het westen zijn altijd voorgegaan in afvalligheid. Het on geloof tierde er weliger dan op het platte land waar de mensen elkaar wat beter in de gaten hielden en de dominees en pas toors hun kudde beter bijeen konden hou den. Politiek gesproken waren de steden „rode bolwerken" terwijl de plattelands gemeenten de ruggegraat van de christe lijke partijen vormden. Heel belangrijk voor die politieke tweedeling is nu dat er ook in Nederland, net als in Amerika, een groep is ontstaan die noch stad noch platteland is. Kneuteriga Alweer. Nederland is veel te klein om het Amerikaanse model helemaal te kunnen volgen. Het verschijnsel „suburb" doet zich daarom hier in een wat kneuterige vorm voor. Wij hebben niet de ruimte om onze gegroeide welvaart te vieren met een vrij huis voor elke hoofdwerker. We heb ben onze kopietjes van landhuizen in rij tjes moeten persen, waarbij de eigen tuin is vervangen door een gazonnetje en de op rijlaan door een betegeld pad naar de voordeur. Toch is de trend hier in wezen dezelfde als in Amerika: de burgers verla ten de stad en gaan „landelijk" wonen: een woning met doorzonkamer in een na oorlogse wijk. Verwarrend is dat hun trek samenvalt met grote verschuivingen ln die landelijke ge bieden zelf. De landbouw stoot mensen af. de industrie trekt ze aan en de totale bevolking groeit. Het gevolg Is dat de oude verhoudingen binnen de landelijke gemeenschappen geheel verstoord raken. Nog niet zo lang geleden was die gemeen schap overzichtelijk. Er waren duidelijke klassen die hun plaats kenden. De boeren woonden merendeels buiten de dorpen op afgegrensde erven. In de dorpen woonden de arbeiders in voor ieder herkenbare wij ken. De burgerij bestond uit door ieder gekende grootheden: de dokter, de nota ris. de burgemeester, de directeur van de fabriek. Het minst benijdenswaardig wa ren nog de kleine burgers die tussen de echte klassen vielen: de onderwijzers, de klerken van raadhuis en fabriek en de kleine neringdoenden. In deze overzichte lijke wereld was het voor de christelijke partijen eenvoudig hun klanten te behou den. Dat is nu wat Ingewikkelder. NieuwbouwBa^"^ Niet langer zijn het de fabriek, het dok tershuis en de arbeiderswijk die de bezoe ker van Nederlandse dorpen en kleine steden het eerst opvallen. Nee. het zijn bijna overal de naoorlogse nieuwbouwwij ken waar het oog het eerst over gaat. Daar heeft de Nederlandse beroepsbevolking zich in grote getale gevestigd. De door de industrie aangetrokken voormalige land arbeiders en de jong gehuwden uit het eigen dorp het eerst; daarna de ln de stad werkzame beoefenaren van de „witte- boorden-beroepen". Er bestaan standen- verschillen in die nieuwe wijken maar ze zijn veel minder zichtbaar dan in de oude dorpsgemeenschappen. Daardoor is de uitwisseling van normen, waarden en ge bruiken daar veel eenvoudiger. Er ont staat daar langzamerhand een nieuwe le vensstijl, een nieuwe mentaliteit. De een vormige. kneuterige. Nederlandse ..su burb" schept een nieuwe burger. Door hun aantal zijn ze niet te rekenen tot de echte „groot-burgerij" en door hun welvaart be horen ze ook niet tot de echte arbeiders. Het platteland verburgerlijkt. Tegelijker tijd verpauperen de echte steden. Ze wor den. om een Amerikaan aan te halen, „de dumpplaatsen voor minderheidsgroepen, arme mensen en mensen die buiten het arbeidsproces staan". Ze verliezen daar door hun betekenis als politieke bolwer ken. Partijen zullen in toenemende mate hun klandizie moeten zoeken in die knus se wijken van doorzonkamers en wooner ven. En daar is het CDA uiterst geschikt voor. Nieuwe Het CDA heeft buiten de stad direct al een voorsprong op andere partijen omdat de samenstellende delen daar het sterkst wa ren. Bij de verkiezingen van 1977 en 1978 scoorde het CDA ver boven zijn landelijke gemiddelde in de groepen „plattelandsge meenten" en ..stedelijke plattelandsge meenten". In forensengemeenten en ste den tot 100.000 inwoners kwam het net onder zijn landelijk percentage. In steden van meer dan 100 000 was de score veel lager. Vanuit deze basis kan het CDA rustig bouwen aan zijn nieuwe vaste aan hang. Die aanhang zal niet bestaan uit „evangelisch radicalen" of naar „bijbelse gerechtigheid" hongerende activisten. Nee. waar het CDA het van moet hebben is de nieuwe burgerij in de „sub-urbs". Dat zijn mensen die best weten dat er veel niet deugt ln de wereld en dat het eigenlijk anders moet, maar die als puntje bij paal tje komt hun eigen knusse, net verworven plekje toch nog maar niet opgeven. Bank stellen op plavuizen vloeren ln doorzonka mers werken niet radicaliserend. De toe komst ls daarom voorlopig nog aan de echte partijen van het midden. Zo bezien is het CDA geenszins een „laatste verdedi gingslijn". veel meer een strategische aan val op de plaats waar de politieke macht berust: het centrum. door Huub Elzerman ;he en >ver dl De arts sloot voorzichtig het medisch dossier en keek de lange, slungelachtige man tegenover hem aan. ..Een kyphosis thoracalis". zei hij. „Iets anders kan ik niet vinden". .Wablief?". vroeg de man verbluft. „Wat heb Ik?" .1" hebt een bochel", antwoordde de arts, „en onder (te bochel wijkt uw rug weer terug. Een holle rug dus. Uw wervelkolom maakt bij wijze van spreken eens-bocht." Jawel", zei de man grimmig.JDat weet ik al lang. En verder?" .Verder niets", hernam de arts. „Ik kan niets inden. Geen slijtage-verschijnselen, geen «rkromming. geen misvorming. Helemaal niets. Uw wervels zijn zelfs puntgaaf. Voorzover ik kan nagaan bent u gezond. Dat is een felicitatie waard. Vindt u ook niet?" man zweeg en keek nors voor zich uit. „Uw ichaamsbouw. uw ronde rug is te wijten aan een Toe ls toorn is in uw jeugd. U weet dat daar niets meer aan te doen is", zei de arts in een poging de lte wat op te vullen. „Het is wel mogelijk dat u uw lichaamsbouw minder geschikt bent om lichamelijke arbeid te verrichten. Dat is lijk. maar zelfs voor een advies om van baan te leren, kan ik geen directe aanwijzing vinden, luift u eens aan. dan bekijken we samen de itgenfoto's", zei de arts, terwijl hij het medisch dossier weer opensloeg. Voor wij op de van lelijkse zet Wl :5 jaar) ng 020- Zaken, ond& A Iet staat vast dat de arts ook met de toelichting op «röntgenfoto's de man niet kon overtuigen. Dat leek toen de man een beroepsprocedure inspande emoeilijkheden waren begonnen, toen de man ?t was een grondwerker zich ziek meldde. Via i]n huisarts en de controleur kwam hij, zoals 'bruikelijk, terecht bij de sociale verzekeringsarts, ree arts onderzocht de grondwerker en als eerste 'een rij van geleerde heren kwam hij tot de otsom dat de man niet ongeschikt was om zijn erlc te doen. De bedrijfsvereniging trok de ekengelduitkering prompt in. is de Ziektewet op dit punt op het eerste gezicht nvoudig: Een verzekerde heeft bij ongeschiktheid 'l het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte cht op ziekengeld. Onder ziekte wordt óók rataan: zwangerschap, bevalling èn gebreken. De ondwerker was volgens de arts ziek noch forekkig en de bedrijfsvereniging kon dan ook einig anders doen dan de uitkering weigeren. De ondwerker was het echter met deze afwijzing '•strekt niet eens en toen bleek de Ziektewet toch etzo eenvoudig in elkaar te zitten ant wat is ziek? Hoe gebrekkig moet je zijn om tor een ziekengelduitkering in aanmerking te ïmen? Er zijn doodzieke mensen die keihard 1 erken en er zijn mensen die alleen al bij de lachte aan pijn geen stap meer verzetten. Onze ondwerker begreep wel dat hij niet acuut ziek as. maar hij vond wel dat zijn gebrek zijn ronde 'B de laatste jaren was verergerd. „Ik heb, euriSgenoeg, een duidelijk zichtbaar gebrek". redeneerde hij, „en in de wet wordt een gebrek gelijkgesteld aan een ziekte. Ik heb dus wel degelijk recht op een uitkering." Hij legde zijn zaak voor aan de Raad van Beroep en zo kwam hij ln aanraking met de hierboven opgevoerde arts. „Niets te vinden", meldde deze geneesheer. ..De man heeft een wat slappe houding. Hij staat bij wijze van spreken als een kip die pikt Een tweede arts kwam tot dezelfde conclusie: .Honderd procent goed, foute bouw. rondruggig. medisch honderd procent arbeidsgeschikt", rapporteerde hij. „Deze man komt niet in aanmerking voor de ziektewet, eventueel zal hij ander werk moeten gaan doen en als dat niet kan. is hij aangewezen op de WW." Met deze twee rapporten op tafel kon ook de Raad van Beroep weinig anders doen dan de grondwerker in het ongelijk stellen. Zijn aanvraag om een ziekengelduitkering werd afgewezen. Toch was de beroepsrechter kennelijk niet absoluut zeker van de zaak. Hij liet althans een kiertje ruimte door ln de uitspraak op te merken dat de grondwerker na zijn ziekmelding „in ieder geval niet door ziekte of gebrek in de zin van de ziektewet ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid als grondwerker." Voor de raadsman van de grondwerker was dat het sein om onmiddellijk hoger beroep aan te tekenen. Een Raad van Beroep kan namelijk wanneer het gaat om geschillen van geneeskundige aard een bindende uitspraak doen en dan staat de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan niet open. Nu de raad géén ondubbelzinnige uitspraak had gedaan het bleef mogelijk dat de grondwerker toch arbeidsongeschikt was de weg naar de Centrale Raad van Beroep vrij. Dit college moest nu een zelfstandig oordeel geven over de vraag of de grondwerker nu wel of niet arbeidsongeschikt was. Bij de centrale raad kwam er opnieuw een medisch rapport op tafel. Dit keer was het een orthopedisch chirurg die zijn bevindingen meldde. „Het slechte spierstelsel, de ernstige verkromming van de nek en bochel maken naar mijn mening deze man blijvend ongeschikt voor het beroep van grondwerker. Er is geen therapie te bedenken, die hem daarvoor weer geschikt zou kunnen maken. Wellicht is het mogelijk dat ander werk voor hem wordt gezocht, waarbij hij niet hoeft te tillen en te bukken." Tot zover de verrassende conclusies van deze arts. „De chirurgstelde raad vast, „spreekt van ernstige verkrommingen van nek- en rugwervels, maar hij laat ln het midden of er hier sprake is van een ziekte of een gebrek." Vervolgens greep de raad terug naar het rapport dat de Raad van Beroep tot een afwijzende beslissing had gebracht. Wat zei die arts ook weer? „Honderd procent goed, foute bouw. rondruggig. medisch honderd procent arbeidsgeschikt." „Er ls dus", concludeerde de raad. „geen sprake van een ziekte. Maar de waargenomen verschijnselen worden door de geraadpleegde artsen gekarakteriseerd met woorden als: Jeugdstoomis, slappe houding, lichaamszwakte, rondruggig. Wij zien niet in waarom deze verschijnselen niet overeenkomstig het spraakgebruik als gebreken kunnen worden aangemerkt." Ten overvloede wees de centrale raad er nog eens op dat gebreken voor de toepassing van de Ziektewet met ziekte zijn gelijkgesteld. De weigering van ziekengeld werd te niet gedaan. Voor de kromgegroeide grondwerker betekende het dat hij alsnog zijn geld kreeg. Zijn vertrouwen in de rechter werd er wat groter door. Maar daardoor veranderde er niet veel. Zijn vertrouwen in de medische stand was na een half leven met een bochel toch al niet zo groot Een streepje dus onder het verle den, onder het tijdperk van Stemt Colijn nummer een van lijst drie en van Maakt geen fou ten stemt Jan Schouten. Een dun streepje maar. want hebben we de laatste weken niet een keer of drie horen verkondigen dat we blijmoedig het CDA bin nenstappen, of woorden van der gelijke strekking vernomen? Maar blijmoedigheid verdrijft niet alle vragen en twijfels (om ook eens een modieus meervoud te gebruiken). Voordat ik een paar van die bedenkingen op schrijf eerst een advies aan dege nen die de nieuwe partij gaan leiden: zorg ervoor dat Je ook in de woordenboeken niet tekort gedaan wordt! Want in de „dik ke" Van Dale, door velen gezien als dé leidsman in de doolhof van de taal. kom ik de woorden christen-socialisme en christen- socialist wél tegen maar „chris ten-democraat" zoek ik er tever geefs. En dan de zich bijna alle maal als „groot" aandienende encyclopedieën: in twee daarvan (Winkler Prins en Oosthoek! wordt het CDA redelijk goed be schreven. maar in twee andere (de Nederlandse Larousse en Spectrum) schittert het door af wezigheid. Enig zendingswerk valt er dus nog wel te bedrijven. Maar nu de bedenkingen: die hebben allemaal betrekking op de naam. Als we die achter het beschuttende omhulsel van de afkorting CDA vandaan peute ren komt er „Christen-Democra tisch Appèl" te voorschijn. Ik begin met het laatste woord. Een kniesoor die erover zeurt dat een Frans insluipsel (uit het militaire bedrijf nog wel) gebruikt wordt voor de naam van een Neder landse partij maar wat doet dat accent op de laatste letter greep van appèl? Je moet in zeer oude drukken van woordenboe ken gaan snuffelen om het woord zo gespeld te vinden. De nieuwere die ik raadpleegde (Van Dale. Koenen/Endepols, het „groene boekje" uit 1953) hebben het onzijdige woord „ap pel" gelukkig bevrijd van dat on Nederlandse teken. Dus toch een conservatief trekje in het CDA? Dan wat er aan het „appel" voor afgaat. „Christen-democratisch" zegt iets over de aard van het „appel." het fungeert dus als bij voeglijk naamwoord. Opper vlakkig beschouwd lijkt het op ordentelijke wijze gevormd door samenvoeging van twee zelfstan dige naamwoorden (zoals chris ten-staatsman), maar ik kan toch de vraag niet onderdruk ken: heeft ook „christen" hier niet veel meer de waarde van een bijvoeglijk naamwoord, wil men niet zeggen dat het „appel" èn christelijk én democratisch is, zou „christelijk-democratisch" dus niet beter geweest zijn? De vraag is dus eigenlijk of „christen" ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt kan wor den. De nieuwste Van Dale be antwoordt die vraag bevesti gend, maar noemt „christen" in die hoedanigheid specifiek zuid- Nederlands, Vlaams dus. De sa menstellers van het veel oudere derde deel van het grote woor denboek der Nederlandse taal kenden die beperking nog niet zo sterk: volgens hen kan (of kon) „christen" ook bijvoeglijk ge bruikt worden, en dan zelfs on verbogen: christen landen, chris ten wereld. Toch signaleerden ook zij al verschil tussen Noord en Zuid-Nederland: het Noorden koppelt „christen" meer dan het Zuiden aan het erop volgende zelfstandig naamwoord: chris tenland. christenplicht. Maar die kijk op het bijvoeglijke „chris ten" is jaren oud, de mieuwste laat niet veel ruimte voor twijfel. Maar de woordenboeken helpen me eigenlijk bitter weinig, want in geen ervan vind lk een voor beeld waarin ook het tweede deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is en dat lijkt me nu juist het bijzon dere van „christen-democra tisch". Dan maar te rade gegaan in de geschiedenis, want Nederland heeft eerder .christelijke demo craten" gekend. Bekend werd de kleine groepering van A.P. Staal man. de anti-revolutionaire dwarsligger die het Kuvoer tij dens diens premieap <1901- 1905) zo lastig maakte. Staalman noemde zijn in 1905 door de ARP uitgestoten groep weliswaar „Christen-Demokratische Par tij," maar in woord en geschrift had hij het vaak over de „chris telijk democratische ontwikke ling" en het „christelijk-demo- cratische element" dat volgens hem in de oudere Kuyper zo zeer verloren was gegaan. De grote Abraham zelf schreef ook her haaldelijk (onder meer in een driestar in De Standaard) over „christelijke (en niet: christen-) socialisten" en een bekend man als de vooroorlogse minister dr. J.R. Slotemaker de Bruine heeft menigmaal het woord „christe- lijk-sociaal" (goed vergelijkbaar met „christelijk-democratisch") gebruikt; het kwam zelfs in de titel van een indertijd door velen gelezen boek terecht (Christe- lijk-Sociale Studiën). Dan was er de bekende in de jaren dertig opgekomen „Christelijk (en niet: Christen-) Democratische Unie," waartoe bekend geworden figu ren als Van Randwijk en Fedde Schurer behoorden. Vooral de laatste naam zou de naamgevers van het CDA te denken moeten geven. En om nog één onlangs bekend geworden voorbeeld te noemen: ln het boek „Om de erfenis van Colijn" van Doeko Bosscherstaateen kritische brief die dr. Ruppert in 1948 schreef aan Jan Schouten. In die brief gebruikt Ruppert onder meer „christelijke arbeidersvakbewe ging" en „christelijke vakvereni gingsbestuurders" het kortere „christen" kwam kennelijk niet in zijn gedachten! Een naam dus die te denken geeft. Vast staat voor mij slechts dat ik zelf de voorkeur gegeven zou hebben aan „christelijk de mocratisch' en dan bevind ik me in geacht gezelschap: Kuy per zelf gebruikte het in De Stan daard van 19 januari 1894

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 19