Stadssanering onthult Utrechts historie Vriend Fout of goed: een mooie tekst 'MÊW- ÊSOCIAAL BERECHTI BINNENLANDS De sanering van een deel van het oude Utrecht heeft daar een van de belangrijkste archeologische vondsten van na de oorlog opgeleverd. In de twaalfde eeuw bracht de Rijn extra veel water naar ons land, met het gevolg dat de loop van de rivier veranderde en ook de stadsgrenzen van Utrecht verschoven. De Rijnarm nam een andere bedding en het uiterwaardachtige gebied dat overbleef bleef geruime tijd onbebouwd. Maar er vestigden zich wel mensen. In de zestiende eeuw werd het gebied geleidelijk volgebouwd. Tot november hebben de archeologen nog tijd om zoveel mogelijk te ontdekken. Daarna worden er woningen op deze interessante grond gezet. door Fred Lammers UTRECHT In de elf de en twaalfde eeuw stroomde een onstui mige zijarm van de Rijn door de stad Utrecht. De huidige Weerdsingel is daar min of meer een restant van. Tot deze conclusie is stadsarche- oloog drs T. J. Hoekstra gekomen na de afgelo pen maanden op uitge breide schaal opgravin gen te hebben verricht in een gebied vlakbij het hart van de oude binnenstad. De sanering van het stadsge deelte, begrensd door Oranje straat en Nieuwe Kade. maak te het mogelijk te gaan kijken wat daar aan sporen van vroe gere bebouwing in de grond zit. Het resultaat heeft de toch wel hooggespannen verwach tingen verre overtroffen. „Het is zonder twijfel een van de meest belangrijke opgra vingen van na de oorlog ge worden. Het Vredenburg heeft enige jaren geleden grote aan dacht getrokken. Het heeft ar cheologisch ook veel opgele verd. maar het ging daar om een gebouw, waarvan we uit oude beschrijvingen wisten dat het er had gestaan. Van het gebied waar we nu bezig zijn wisten we nauwelijks iets. Dat maakte het op zich al interessant. Daar komt bij dat het nog niet eerder in de ge schiedenis is voorgekomen dat in een van onze oude ste den zo'n groot aaneengesloten terrein beschikbaar kwam voor archeologisch onder zoek". aldus drs Hoekstra. Dat er lang geleden in dit ge bied een Intussen verdwenen water moet zijn geweest werd al enige tijd aangenomen. De opvatting werd versterkt toen zes jaar geleden bij het graven van de bouwput voor een kan toor van de Nederlandsche Bank in de nabijgelegen Kroonstraat twee vrij gave schepen uit de twaalfde eeuw tevoorschijn kwamen. Hoe die daar terecht waren gekomen bleef echter de grote vraag. De schepen zijn inmiddels door het stadsbestuur van Utrecht aan het museum in Ketelhaven geschonken. Te gen de tijd dat ze daar, na een restauratiebeurt, geëxposeerd zullen worden, zal men niet met de mond vol tanden hoe ven te staan als het verleden van deze schepen ter sprake komt. Het is nu een zekerheid, dat zij zijn gezonken in de nu ontdekte vroegere Rijnarm. Over dat water moeten we niet gering denken. Het on derzoek heeft uitgewezen dat deze rivier vlak langs de Jaco- bikerk heeft gelopen. Dat kerkgebouw stond op een kunstmatige heuvel. Waarom er desondanks op twintig me ter van de kerk een dijk is opgeworpen, waarvan even eens restanten zijn gevonden, is een nieuwe vraag, waarop drs Hoekstra het antwoord schuldig moet blijven. „Elk archeologisch onderzoek lost vragen op maar doet er min v.*:€ üv.fs' itïfïP frJM0$J Een spectaculaire vondst: skeletten van paarden uit de vijftiende eeuw. (Foto's: gemeentelijke fotodienst Utrecht) stens evenveel nieuwe ont staan", is zijn overtuiging. Dijk. De restanten van de dijk zijn duidelijk zichtbaar over een afstand van vijftien meter. Hoe lang die dijk is geweest kan niet worden nagegaan omdat men dan op de be staande bebouwing stuit. Dat in de elfde eeuw in Utrecht het begrip dijk kenne lijk al opgang maakte is een heel bijzondere ontdekking. „In die tijd was het in ons land niet gebruikelijk oevers te versterken door er dijken langs op te werpen. Men bouwde op hooggelegen plaatsen. De terpen in het noorden zijn er een goed voor beeld van hoe men zich des tijds wapende tegen watero verlast. De dijk die wij hebben blootgelegd behoort in elk ge val tot de oudste dijken van ons land. Ik ga niet zover om te zeggen de alleroudste om dat ik me altijd vooxzichtig uitdruk." Wat drs Hoekstra en zijn me dewerkers ook aan de weet zijn gekomen is dat de bewus te rivier zich in de loop der Jaren heeft verplaatst in noor delijke richting. Er zijn diver se beschoeiingen gevonden, die uit verschillende perioden stammen. In de oudste be schoeiing werd een duidelijk dateerbare scherf uit de twee de helft van de elfde eeuw gevonden. In de twaalfde eeuw is het uiterlijk van de rivier aan grote veranderin gen onderhevig geweest. Er heeft toen een sterke zandaf- zetting plaatsgevonden, een verschijnsel dat niet op zich zelf staat. Bij de toenmalige Dorestad en bij Lelden ge beurde hetzelfde. Extreem ho Deze middeleeuwse vetvanger In de vorm van een mannenge zicht, is een van de voorwerpen die de afgelopen maanden in Utrecht tevoor schijn kwamen. ge waterstanden, die met dijk doorbraken en overstromin gen gepaard gingen zijn uit beschrijvingen bekend. De stad Utrecht werd in mei 1173 zelfs met totale overstroming bedreigd. Of dat natuurgeweld had te maken met strenge winters en daardoor grote wateraanvoer in het voorjaar uit de Zwitser se alpen of uitzonderlijk zwa re regenval is niet bekend. Maar het moet in die tijd zijn geweest dat de Rijnarm in Utrecht zich een andere bed ding heeft gekozen, meer in de richting waar nu de Weerdsin gel is te vinden. Boerderij De dichtgeslibde gebieden zijn geruime tijd open geble ven. Vanaf de dertiende eeuw hebben er mensen gewoond. Zo is bij het onderzoek het restant voor de dag gekomen van een bouwsel dat duidelijk een boerderij is geweest. Mestkuilen duiden op agra risch gebruik van het gebied. Een apart verschijnsel zijn de kuilen, die met humus zijn gevuld. Mogelijk heeft men ter plaatse zand gewonnen èn de kuilen in de veertiende eeuw na het afgraven met aar de volgestort Boelend was de ontdekking van een massagraf waarin ze ventien skeletten van paar den uit de vijftiende eeuw la gen. In de buurt ervan lagen verspreid nog eens vijftien paardegeraamten. In eerste instantie neemt drs Hoekstra aan dat het paarden zijn die slachtoffer werden van een of andere besmettelijke ziekte. Het uiterwaardachtige ge bied, dat alles bij elkaar zo'n honderdveertig meter breed is geweest moet er rommelig hebben uitgezien. Het werd gebruikt om afval te dumpen. De mogelijkheid moet niet worden uitgesloten dat het ge bied tot de achtertuinen van de deftige behuizingen aan de Oude Gracht heeft behoord. Daarop wijzen de geraamtes van schoothondjes die er eveneens in flinke hoeveelhe den zijn gevonden. Utrecht was een van de rijkste steden van het land en de bewoners van de Oude Gracht konden zich de luxe van dit soort huis dieren veroorloven. Als de diertjes de geest gaven wer den ze in een uithoek van de tuin begraven. In de zestiende eeuw is het gebied langzamerhand volge bouwd. Er kwamen huizen op te staan voor wat men nu de middenstand zou noemen. Niet alleen de Rijnarm en al les wat daarmee heeft te ma ken maakt deze opgraving tot zo'n uitzonderlijk geheel. Drs Hoekstra is minstens even ingenomen met de fundamen ten van de noordelijke stads muur die hij over een lengte van 75 meter heeft kunnen onderzoeken. Wat daarbij vooral opvalt is de dikte van die muur: twee meter en tien centimeter. In vergelijking met andere stadsmuren is dat wel de moeite waard. Brouwerstoren Het vroegere bastion Morgen ster is ook gelokaliseerd. Het uit de zestiende eeuw dateren de verdedigingswerk ver dween omstreeks 1830. De hoop dat er bij dit bastion ook nog restanten van de van vroeger datum stammende Brouwerstoren zouden wor den gevonden is tot nu toe niet vervuld, maar wat niet is kan komen. Het onderzoek gaat door tot november. Vóór die tijd hoopt drs Hoekstra ook meer aan de weet te ko men over de restanten van een groot gebouw uit de elfde, begin twaalfde eeuw, die zeer recent zijn ontgraven bij de Waterstraat Vooral de con structie van de vloer: ingesla gen elzestammetjes met daar overheen liggende elzestam- men en daarover nog een laag veldkeien wijst er op dat het een gebouw van belang moet zijn geweest. Wat de functie ervan was? Zeker is dat het vlak bij de rivier heeft ge staan. Maar de Utrechtse ar chieven zwijgen over een ver sterking in dit deel van de stad in die tijd. door Huub Elzerman „Gaat u zitten," zei de sociale verzekeringsarts tegen het meisje in de deuropening van zijn spreekkamer, terwijl hij de kaart met medische gegevens greep. Hij tuurde even op die kaart en keek op naar het meisje dat inmiddels tegenover hem op een stoel was gaan zitten. Eigenlijk zag hij toen pas dat ze niet alleen was. „Bent u daar weer?", vroeg hij verbaasd aan de Jongeman, die naast haar was blijven staan. „Mijn vriend." zei het meisje snel. „wilde u vragen of hij toch bij het onderzoek mag blijven en ik..." „Ik heb u al eerder gezegd dat dat hier niet de gewoonte is," onderbrak de arts haar, „en ik voel er niets voor daarin verandering te brengen. Wilt u zo vriendelijk zijn," zei hij zich tot de Jongen wendend," „om even in de wachtkamer te gaan zitten. U ziet uw vriendin zo terug." „Nee." zei de jongen strijdlustig." dat wil ik niet. Ik wil graag bij mijn vriendin blijven en ...zij wil dat ook.De arts keek de jongeman met een licht afgrijzen aan. Zijn gezicht verstrakte en boven de smetteloos witte doktersjas kon Je duidelijk zien dat zijn hoofd een paar tinten roder werd. „Ik gelast u,"zei hij op kille toon. „de spreekkamer onmiddellijk te verlaten. Ik zal uw vriendin in uw bijzijn niet onderzoeken. U kunt dus kiezen. Of u gaat eruit of u kunt allebei vertrekken De ruzie was niet meer tot bedaren te brengen. De Jongen vroeg de arts op hoge toon of hij wel eens van patiëntenrechten had gehoord, het meisje riep dat geen enkele andere arts ooit bezwaar had gemaakt tegen de aanwezigheid van haar vriend en de arts hield stug vol dat hij daar niets mee te maken had. Het eind van het liedje was dat het tweetal woedend de spreekkamer verliet. Ze dachten dat daarmee de zaak was afgelopen, maar dat was een lelijke vergissing. In plaats van een oproep om te verschijnen bij een arts die geen bezwaar zou maken tegen de aanwezigheid van de vriend, kreeg het meisje een bitse brief van de bedrijfsvereniging, waaruit bleek dat zij geen ziekengelduitkering moer kreeg „U werd opgeroepen." schreef de bedrijfsvereniging, „om voor medische controle op 21 augustus te verschijnen bij de verzekeringsleneeskundige. U bent verschenen in het gezelschap van uw vriend, die na herhaald verzoek de spreekkamer niet heeft willen verlaten Door de verzekeringsgeneeskundige werd u toen voor de keus gesteld óf controle, maar dan moest uw vriend de kamer verlaten, of geen controle. Daarop bent u met uw vriend weggegaan. Hierdoor heeft door uw toedoen het geneeskundig onderzoek door de verzekeringsgeneeskundige niet plaats kunnen vinden. Het bestuur van de bedrijfsvereniging is derhalve bevoegd uitkering van ziekengeld geheel of ten dele te weigeren. Van deze bevoegdheid maakt het bestuur gebruik door aan u uitkering van ziekengeld te weigeren vanaf 21 augustus." „Witte Jassen-terreur," stelde de vriend schamper vast. „Het geneeskundig-autoritaire complex. Daar gaan we tegen aan." Nu staat het een ieder uiteraard vrij om in beroep te gaan tegen beslissingen, die als onrechtvaardig worden ervaren. Maar Je moet wel sterk in Je schoenen staan en daarvan was in dit geval geen sprake. In plaats van vol te houden dat het een onvervreemdbaar recht is van man en vrouw ook als zij niet zijn getrouwd om elkaar te allen tijde bij te staan, begon het tweetal te schipperen met de waarheid. Ook zonder dat gedraal stonden zij al zwak, maar nu vervielen ze van kwaad tot erger. Uiteindelijk praatten zij zich voor de Centrale Raad van Beroep zelfs muurvast. „Hoe kon ik nu weten," zei het meisje tegen de rechter, „dat die arts mij alleen wilde onderzoeken als mijn vriend wegging. Hij heeft me gewoon weggestuurd en van een keuze tussen een onderzoek zonder mijn vriend of helemaal géén onderzoek was geen sprake. Voor we het wisten stonden we buiten op de stoep." De rechter fronste zijn wenkbrauwen. „Uit het rapport van de arts blijkt anders duidelijk dat hij heeft geëist dat uw verloofde tijdens het onderzoek de spreekkamer zou verlaten. Uw verloofde heeft dat geweigerd. Dat blijkt niet alleen uit dit rapport, maar ook uit het verslag van de behandeling van uw zaak voor de Raad van Beroep. Toen zei u dat u er op stond dat uw verloofde bij het onderzoek aanwezig kon zijn." „Ik kan me niet herinneren dat ik dat zo heb gezegd," zei het meisje weifelend. „U hebt." vervolgde de rechter, „in ieder geval gezegd dat de verzekeringsarts niet toestond dat hij bij het onderzoek aanwezig was. Dat heeft uw verloofde ook verklaard. Daaruit kan moeilijk anders worden afgeleid dan dat die arts u voor de keus heeft gesteld. Of een onderzoek zonder uw vriend of helemaal geen onderzoek." Het meisje hield koppig vol dat ze niet vermoedde dat voor de arts de aanwezigheid van haar vriend onoverkomelijk zou zijn. „Tijdens twee voorafgaande controles was mijn vriend wèl aanwezig en toen heeft de arts daar niets over gezegd. Hoe kon ik weten dat hij op 21 augustus plotseling een heel ander standpunt zou Innemen? Niet ons gedrag, maar de houding van de arts was tegenstrijdig." Met deze opmerking maakte zij zich voor de rechter voorgoed onmogelijk. Met een nijdig gebaar greep hij uit het voor hem liggende dossier een rapportje. „Blijkens het opdracht-formulier, dat door de directie van de bedrijfsvereniging is bijgevoegd, heeft uw verloofde zich al op 21 april telefonisch beklaagd over de manier waarop hij door twee verzekeringsartsen was behandeld. Beiden weigerden hem te woord te staan en beiden stonden niet toe dat hij u vergezelde tijdens controlebezoeken. Tegen die weigeringen heeft uw verloofde geprotesteerd bij de directie. „Verder heeft een van de bedrijfsartsen gerapporteerd dat uw verloofde op 20 april ongevraagd meeliep naar de spreekkamer, dat hij door die bedrijfsarts werd verwezen naar de wachtkamer, dat hij na tiën minuten opnieuw ongevraagd de spreekkamer betrad en dat hij toen opnieuw naar de wachtkamer is gestuurd. Tenslotte," zo vervolgde de rechter, „heeft een van de verzekeringsartsen uw verloofde op 13 april gelast de spreekkamer te verlaten. Toen uw verloofde aan de muur bleef luisteren heeft hij, nadat hij was betrapt, op uitdrukkelijk verzoek van de arts het praktijkgebouw verlaten. „Het ontgaat mij volstrekt," zei de rechter op effen toon, „hoe u na al deze voorvallen kunt volhouden dat u niet kon vermoeden dat een arts, die al eerder bezwaar had gemaakt tegen de aanwezigheid van uw verloofde, een onderzoek zou weigeren. Hebt u daar nog iets op te zeggen?" Het meisje had niets meer te zeggen. Voor het eerst stond ze er wat bedremmeld en hulpeloos bij. Gelukkig zat haar vriend in de zaal, want in tegenstelling tot de medische praktijk is de rechtspraak wel openbaar. Ook hij wist nu dus dat er aan bureaucratische organisaties veel nadelen kleven, maar dat een van de voordelen is dat over alles wat er gebeurt een rapportje wordt gemaakt. Het worden niet voor niets papierwinkels genoemd. De gedenksteen die vlakbij de grond in een gevel gemetseld zit had aanvankelijk niet zozeer mijn aandacht getrokken. Toen ik er voor het eerst langs liep, in de Torenstraat in het dorp West- Terschelling, had iemand er een flets voor geplaatst. De najaars zon bescheen juist die zijde van de straat ongemeen fel en de strepen schaduw die daardoor over de steen vielen maakten de tekst moeilijk leesbaar. Nu is een „eerste" steen, waarin volgens traditie gegrift staan de datum waarop hij geplaatst is en de naam van degene die de plech tigheid verrichtte, niet zo'n bij zonderheid. Ik liep daarom maar door en ik was niet de enige die er geen bijzondere acht op sloeg De volgende keer dat ik erlangs liep was de fiets verdwenen. Het begon wat schemerig te worden en het was stil op straat. De meeste wandelaars genoten, denk ik, van de bijzondere sfeer die vooral tegen het vallen van de avond („tegen valavond", zoals de Vlamingen zo schoon zeggen) in het dichtbij gelegen haventje hangt. Mijn oog viel weer op de steen, maar mijn aan dacht werd niet zozeer getrok ken door de naam van degene die hem er omstreeks 1890 inge metseld had als door de tekst die er nog in duidelijke letters onder stond. Volgens mededelingen op de steen komt die tekst uit het bijbelboek 1 Koningen 8: Dat Uwe oogen, o Heer, nacht en dag open zijn over dit Huis. Het geheel trof me: een prachtig- vloeiende zin uit (meende ik) de eeuwenoude Statenbijbel, zo maar vlak boven het plaveisel in een drukbelopen straat, met de Indrukwekkende dubbele oo als lieflijke toegift. Een mooie tekst dus in een mooi dorp maar bij dergelijke gele genheden kan ik de vraag niet wegdringen: zouden de mensen de bijbelwoorden wel goed over genomen hebben? Op het be koorlijke waddeneiland kan ik de vraag niet beantwoorden en ook na thuiskomst kan ik het probleem niet de wereld uithel pen. De bekendste bijbelverta lingen gaven de woorden uit 1 Koningen acht vers 29 (een on derdeel van Salomo's toespraak bij de inwijding van de tempel) anders weer. De Statenvertaling zegt „Dat Uwe oogen open zijn nacht en dag over dit Huis...", de bekende „nieuwe" vertaling van het bijbelgenootschap: zodat uw ogen nacht en dag geopend zijn over dit huis..". Ik besef dat er meer bijbelvertalingen zijn dan deze twee, maar op mijn boekenplanken heb ik die niet voorradig en ik moet dit Ter schellings probleempje dus laten rusten tot vruchtbaarder tijden. Maar fout of goed: een mooie tekst blijft het! Terug naar de Torenstraat in West-Terschelling. Als Je die lan dinwaarts uitloopt sta je a-an de voet van de indrukwekkend ho ge vuurtoren Brandaris en ook daar is een gedenksteen die taal minnaars stof tot overpeinzing biedt. De steen is heel wat ouder dan de eerder genoemde, hij is groter en opvallender geplaatst en krijgt daardoor meer aan dacht van voorbijgangers. Hij is aangebracht „onder de Regee ring van Willem den Eersten" (vóór 1840 dus). In 1831 werd de Brandaris, staat er, „hersteld en ingerigt tot het voeren van een draijend kust lamplicht, het welk voor het eerst is ontstoken geworden den 23 September 1835". ..Regeering" eerbiedig met een hoofdletter dus en plechtig met dubbele ee, „inge rigt" en „draijend" herinnerend aan zéér oude tijden en de toe voeging van „geworden" aan de mededeling dat het licht ontsto ken is aandoend als bijna on Nederlands maar je zit hier dan ook in het uiterste puntje van ons land. met nog slechts een strook „eigen" zeewater bo ven je! In dit vakantie-achtige stukje laat ik zwaardere problemen maar waaien. Liever geef ik een berijmd, ruim een eeuw oud graf schriftje door, dat ik aantrof op een steen van het Stryper (ook wel gespeld: Striper) kerkhof, vlakbij het Terschellinger plaatsje Midsland, naast de eni ge echte verkeersweg die het ei land „rijk" is. In nog maar net leesbare letters staat op de graf steen vermeld dat hier een fami lie begraven ligt met een op Ter schelling niet onbekende naam: Doeksen. Hier rusten, staat er: „Een vader vol van werkzaam heid/Een moeder wel voor 't eind bereid/ Een dochter zeer bekla genswaard/ Een zoon wiens dood veel rouwe baart". Als versje zou het de schoonheidsprijs niet ver diend hebben, maar op zo'n steen doet het toch niet onaardig en zelfs wel stijlvol aan die opmerkingen kan ik me wel ver oorloven nu ook het verdriet om dit sterven verre geschiedenis is. En wie bij het ontcijferen van de letters de kritiek in zich voelt opkomen, moet maar bedenken dat het uit omstreeks het mid den van de vorige eeuw komt. de tijd waarin rijmseltjes van dit niveau zelfs in „literaire" krin gen geen uitzondering waren. Tenslotte: ook op Terschelling staat de taal niet muurvast. Zo kon ik niet goed zien of de laat ste letter van het genoemde graf schrift wel een t is en of er niet staat „baard" maar ik heb al eerder geschreven dat de grens tussen d en t vroeger allerminst vast lag (Oldenbarnevelt, Olden- bameveld, Oldenbarneveldt zelfs). In het westen van het el- land ligt een natuurgebied dat ik op kaarten steeds aangeduid zag als JDe Moordvaarder", maar dat op door Staatsbosbeheer ge plaatste borden een s erbij kreeg: .JDe Noordavaarder". Die naam herinnert natuurlijk aan mensen als de omstreeks 1597 bi] Nova Zembla omgekomen en op Terschelling geboren Willem Ba- rentsz. De naam van deze (zoals hij op wéér een andere gedenk steen genoemd wordt) „grooten Noordpoolzeevaarder" kom je- hier nogal eens tegen en voor zover ik me kan herinneren: steeds goed gespeld! t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 19