Een Middeleeuwer het leven De zucht naar een onbereikbaar wezen ERDAG 27 SEPTEMBER 1980 'KUNST! TROUW/KWARTET 21 Nederlandse museummensen moeten wel eens met een jcheef oog naar hun Belgische collega's kijken. Waar hier >m iedere extra gulden gesoebat moet worden, daar jeschikken de Belgen nog over een onvervalst mecenaat, paarop naar het schijnt voortdurend een beroep kan worden red aan. Historische feiten van enig belang worden elkenkeer aangegrepen om ze binnen een cultureel kader te jlaatsenDat leidt tot de meest formidabele en bijkans inoverzichtelijke manifestaties die zodoende immer weer in iet prestigieuze vlak terechtkomen (waarschijnlijk ook de ledoeling van die mecenassen). Zo konden we voor enige aren de niet onaardige conterfeitsels van de schilder Pieter 'aul Rubens op iedere straathoek in Antwerpen aanschouwen. Het jaar daarop was Jacob Jordaens aan de beurt, wiens vol vlezige deernen net ietsje minder spectaculair zijn uitgebeeld en die derhalve door de niet- Belgische pers licht veronachtzaamd werd. Anders zal dat deze keer zijn nu in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel een hele schare Bruegels is komen opdraven, compleet met kinders, kleinkoters en aangetrouwde familie. Bruegel, en dan met name de „erfvader" Pieter de Oude, fascineert het publiek in dezelfde mate als bijvoorbeeld een Jeroen Bosch. Beiden hebben een heel specifieke kijk op het volkse leven in de Middeleeuwen en kunnen worden beschouwd als echte psychologen van hun tijd. loor Cees Straus Jp de tentoonstelling in het voor it soort overdadige manifesta- ies volkomen ongeschikte kunst sleis hangt van Pieter Bruegel e Oude een schilderij dat door Ijn van alle andere werken afwij- ende inhoud sterk de belangstel- ng trekt. In een vrijwel leeg indschap met hoogstens wat oompjes terzijde geplaatst, 'ordt een (echt)paar geschof- lerd door een stelletje gespuis at zich eigen maakt van derlie- en geldbuidel. aandacht van de toekijker wordt in de ste plaats bepaald door de gezichtsuit- ukking van de mannelijke helft van het aar die getekend is door bezorgdheid oor de neergeschopte vrouw. De goedbe- fapende struikrovers zelf worden nauwe- jks in het gezicht getoond. Op een uit- indering na zien we hen met een helm tot de neus getrokken. et gaat de schilder ook veel meer om het ergeven van de angst die deze boeven leegbrengen, een sfeer die nog eens dt benadrukt door het kale landschap l waaruit geen enkele hulp valt te ver- :hten. In één enkel schilderij wordt een ld gegeven van de sociale situatie arin de middeleeuwse mens zich elke ig weer kon bevinden. Hij moest steeds oor zichzelf opkomen, hulp was er nau- elijks en men was overgeleverd aan de illekeur van allerlei geboefte. anneer je dit schilderij er zijn er in itaal zeven van de oude Bruegel en dat is zich nogal teleurstellend vergelijkt iet wat beide zonen Pieter de Jonge en m de Oude hebben gedaan, dan vallen er er curieuze zaken op. Pieter Brueghel lij schrijft zijn naam al met een h) heeft veel van zijn vaders werken gekopiëerd, maar waarschijnlijk zal hij er de totale intensiteit niet helemaal van hebben doorgrond. De beide Bruegheltjes waren trouwens nog zeer jong toen hun vader wegviel, aan het werk hebben ze hem dus nauwelijks kunnen meemaken. Jan de Oude zal, meer dan zijn vier jaar oudere broer, zijn eigen weg inslaan. In zijn land schappen staan vaak grote mensenmas sa's, maar ze worden op afstand neergezet en ook letterlijk met distantie geschil derd. Jan de Oude heet niet voor niets ook de Fluwelen Brueghel. Waar hij het dagelijk se leven uitbeeldt, gaat het hem niet zo zeer om de wrange trekken van de maat schappij, die ook in zijn tijd nog behoor lijk wreed kon zijn, maar om de symboliek die overal achterstak. De mensbeelden bij Jan de Oude hebben vaak iets een-dimen sionaals, ze kunnen niet ontroeren, maar staan voor een andere uitleg, een verwij zing naar een meer filosofische betekenis.1 Hoe veel er ook te kijken valt en elk schilderij daardoor een aantrekkelijk kijk- en zoekplaatje wordt, de grote lijn wordt steeds in de gaten gehouden en zelden ontroert een enkel detail door zijn menselijke maat. Waar de vader nog een psychologisch inzicht verschaft in het ge wone, alledaagse leven, daar doorziet zoon Jan de invloeden die op dat alledaagse leven van gelding zijn. Bloemstillevens De elegante, vaak zelfs chic te noemen wijze waarop Jan de Oude zijn allegorieën en mythologische voorstellingen stoffeert, vindt een hoogtepunt in de aankleding van de vele bloemstillevens. Tulpen in grote geschakeerdheid, narcissen, dotter bloemen, rozen en lelies, het is alsof je een catalogus van een bollenboer uit Lisse krijgt opengeslagen. Nog erger wordt het 'an Bruegel de Oude (1568-1625): Stilleven met bloemkrans en tazzm, gesigneerd rveghel feclt 1618, op paneel. Afkomstig uit de Koninklijke Musea voor Schone oosten te Brussel. Jan van Kessel (1626-1679?): Boomkikker op de buik gexien, pen in bruin en aquarel op perkament, gemonogrammeerd JvK, zonder datum. Afkomstig uit de Koninklijke Musea intelligentie Schone Kunsten te Brussel. veneens van Pieter Bruegel de Oude is deze Goede Herder (naar Johannes 10:11: „Ik en de goede herder, de goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen"), datum Bbekend, op paneel, afkomstig uit een particuliere verzameling. op de tentoonstelling als alle registers worden opengetrokken voor Abraham en Ambrosius Brueghel. Het ene boeket na het andere wordt op tafel gezet, maar na twee of drie weet je het wel. De decoratie ve elementen in de catalogus valt dan het woord bekoorlijk overweegt in deze doeken heel sterk en van enige relatie met de dan heersende sociale situatie is niets meer terug te vinden. Deze Brueghels bevestigden in feite alleen maar een beeld dat de heersende klasse graag zag; een bevrediging van de estheti sche zinnen, een afspiegeling van de rijk dom en overdaad van de toplaag van de maatschappij. Deze Brueghels zijn dan ook nauwelijks meer beïnvloed door de „erfvader", in feite zijn het gezapige, geze ten burgerschilders geworden zoals de 17e eeuw er zoveel heeft gekend. Het grote aantal dat er in dit museum wordt ge toond, mag dan misschien wat te zeggen hebben over hun instelling, als weerspie geling van een tijdsvisie zijn deze schilde rijen niet interessant. Verfrissend: Dat is wel weer het geval met David Teniers, die door zijn huwelijk met Anna Brueghel, dochter van Jan de Oude, aan de Brueghel-dynastie gekoppeld zit. Met hem is het precieuze maniërisme van zijn voorgangers plotsklaps verdwenen. Er ko men tal van nieuwe elementen in zijn schilderkunst naar voren die op de ten toonstelling heel verfrissend werken na dat je al die wat futloze en krachteloze genrestukjes hebt moeten doorwerken. Teniers zet het alledaagse leven weer let terlijk op de voorgrond, hij portretteert boeren, kunstenaars, huisvrouwen, musici en feestvierders met een goed inzicht in de sociale verhoudingen van zijn tijd zonder dat een en ander een opgelegd karakter krijgt. Er wordt in de catalogus noch op de tentoonstelling een antwoord gegeven op de vraag in hoeverre Teniers naar het werk van Pieter Bruegel de Oude heeft gekeken. Ongetwijfeld zal hij in stilisti sche zin op invloeden zijn te betrappen, maar veel meer van belang zal zijn de wijze waarop hij zijn psychologische in zichten verkreeg. Op dat punt faalt trou wens elke auteur die aan de catalogus heeft meegedaan: er is opvallend gebrek te constateren aan een inzicht in de tijd waarin de betreffende schilders leefden. Je kunt je dan ook afvragen waarom er in plaats van zoveel aandacht te vragen voor relatief niet geheel belangrijke vertegen woordigers van de Bruegel-dynastie niet wat meer schilderijen van tijdgenoten als aanvulling en contrast konden worden opgenomen. Het is natuurlijk best aardig om de met interessante torretjes bevolkte panelen van Jan van Kessel te bekijken, maar ik zag ze graag geruild voor een of meer interieurs van Adriaen Brouwer om daarmee het niveau van David Teniers aan te duiden. Dat is ook een beetje het bezwaar tegen deze overdadige expositie: er wordt ongelooflijk veel overhoop ge haald. maar het komt uiteindelijk neer op een wat doelloze uitstalling van het werk van een aantal schilders wier prestaties hier als een incident kunnen worden be schouwd. Voor zoveel moeite is dat eigen lijk erg jammer. Bruegel, een dynastie van schilders. In het kader van het 150-jarig bestaan van de Belgische staat, tot 18 november in het Paleis voor Schone Kunsten, Ravesteln- straat te Brussel. Geopend van 11-18 uur, met uitzondering van maandag, boven dien op woensdagavond tot 22 uur toe gankelijk. Entree 150 frank (circa 10,50 gulden). Er is een rijk geïllustreerde cata logus voorhanden. Gerard Reve stelt de geschiedenis van zijn toetreding tot de katholieke kerk te boek in „Moeder En Zoon." Het is een ernstig en humoristisch boek geworden, dat op de beste momenten perfect Reves dubbelzinnigheid uitdrukt, maar er nooit twijfel over laat bestaan hoe hevig zijn verlangen is naar een lichamelijk contact met het „symbool." Sex en religie komen bijeen in een nieuw, hoewel bekend, Reviaans spinsel. door T. van Deel Zoals „De droomkoningin" van Maarten 't Hart de vraag wil beantwoorden welke rol de vrouwen hebben gespeeld in het leven van de hoofdfiguur, zo wil „Moeder En Zoon" ant- woord geven op de humoris tisch geformuleerde vraag: „Hoe ben Jij, Gerard Reve, een man met toch een behoorlijke 'dosis ontwikkeling, Intelligen tie en gezond verstand, ooit in de Rooms-Katholieke Kerk te rechtgekomen en er zelfs lid van geworden?" Beide boeken beginnen bij het begin, bij de jeugd. Reve schrijft de geschiedenis van zijn religiositeit. Hij zet al direct het ware geloof af tegen het geloof der kamera den waarmee hij is opgevoed. Zijn anti- marxlsme is eenvoudig gebaseerd op de overtuiging dat de „niet-materiële ideeën" de werkelijke veranderingen in de wereld teweeg brengen. De „kerk van Moskou" ontkent deze beslissende rol van de bovenbouw en daarom is zij in Reves ogen tegengesteld aan het ware geloof. In dit boek gebruikt hij die tegenstelling in literair opzicht voort durend, zoals ook de tegenstelling tus sen vader en moeder, die ermee paral lel loopt. De vader is gelijk aan marxis me, de moeder is gelijk aan katholi cisme. De eerste episode in dit uit korte en langere episoden bestaande boek gaat over de „kerstboom." Samen met een vriendje sleept de jonge Reve tenslotte een kerstboom naar binnen, met moei te veroverd op een groepje kinderen. Hij staat dan hijgend naast de jongen en heeft z'n eerste Reviaanse ervaring: „Alles scheen op dit ene ogenblik geluk te zijn, dat echter op onbegrijpelijke wijze tegelijkertijd mateloos ongeluk en een diep verdriet inhield: ik wilde hem tegen mij aandrukken en hem kussen, maar ik wist allang dat zoiets niet bestond, en ook nooit zouden kun nen bestaan. Daar, in dat meubelloze. ondanks de gezinsgrootte lege kamer tje, temidden van de stapel naar ver schaalde terpentijn riekende kerstbo men, ervoer ik voor het eerst in volle hevigheid de verlatenheid, die de on middellijke nabijheid van een in stom me aanbidding vereerd maar voor al tijd onbereikbaar wezen inhoudt." Uit het andere werk van Reve is vol doende bekend over de relatie die hij, diepgaand, voelt tussen religie en sexu- aliteit. De onbereikbare geliefde krijgt ook in „Moeder En Zoon" gestalte en wel in de vorm van Matroosje Vos, een veertienjarige jongen, een „werk- prins," eenmaal zeer kort gezien vanuit de trein op een Rotterdams perron. Matroosje Vos belichaamt het in prin cipe niet te belichamen ideaal, het „voor altijd onbereikbaar wezen." Niet verwonderlijk dat hij „Joop" blijkt te heten als hij, veel later, Reve een keer opzoekt. Symbolen De impressie van de jongen is zo hevig dat Reve, als de trein zich in beweging zet, belooft katholiek te zullen worden als het tussen hen iets worden zou. Deze bekering tot het katholicisme komt niet uit de lucht vallen. Uitvoe rig, en ernstig (al is er genoeg te lachen ook), behandelt Reve in dit boek zijn behoefte aan symbolen, zijn ambiva lente houding tegenover de kerk en haar bevolking; dan weer vindt hij het „een poppenkast voor gestoorde kinde ren," dan weer prijst hij de „diepte en bezinning" van het „Grootste Toneel stuk aller tijden, het Eeuwig Drama van het Goddelijk Sterven." Hij komt uiteindelijk tot de conclusie dat de „inhoud" van het geloof een enorme vat heeft op de mensen, die zelf echter nooit vat kunnen krijgen op de onuit puttelijke inhoud. Prachtige passages wijdt hij aan het symbool (bij voor Gerard Reve beeld Maria, Moeder van God), „een waarheid die grenzenloos was en de gehele persoon van de toeschouwer of lezer overweldigde, echter zonder dat diens verstand haar kon begrijpen." Het middendeel, ruim honderd pagi na's, van hoofdstuk 10 tot en met 19, speelt zich af op de zondag dat Reve besluit katholiek te worden. De ge beurtenissen en gedachtegangen vor men een mengeling van religiositeit, geilheid, schuldgevoel, sadisme, ver langen, en zijn bepaald indrukwek kend in hun „eerlijkheid," als er al in literatuur van „eerlijkheid" gesproken kan worden. De thema's die al waren aangegeven raken op die zondag hevig verstrengeld, zo zelfs dat Reve in bed met een vriend, denkt: „Zoals ik God zocht, Die niet van tijd ruimte of mate rie en daardoor de enige werkelijkheid was. zo zocht ik ook een Liefde die nooit van tijd, ruimte of materie kon zijn, die geen werkelijk lichaam kende, maar die daardoor, net als God, de enig werkelijke was... Mijn voor mensen en dikwijls ook voor mijzelve verwerpelijk en ontuchtig liefdesleven was, in zijn diepste intenties, een vroom leven..." Die dag komt Matroosje Vos langs en valt het besluit katholiek te worden. Zoals de aanloop is beschreven in een aantal jeugdervaringen, zo wordt ook de afloop behandeld: kort vertelt Reve van zijn omgang met Lambert 8., een geestelijke die hem de „overgang" mo gelijk maakt. Er gaan nog jaren over heen, het wordt niet bespoedigd door zijn homosexualiteit en zijn „godslas terlijke" boeken. Maar tenslotte komt het bericht dat hij is toegelaten. Wat aan „Moeder En Zoon" de titel geeft beknopt en symbolisch de kern van Reves katholicisme aan opvalt is de toon van ernst. Het „symbool" vraagt om een „voorstelling" zegt Reve ergens, en op grond daarvan is hij in staat zijn lichamelijke verlangens naar jongens te combineren met zijn hogere aspiraties naar een „onbereikbaar we zen." De lectuur van dit boek maakt deze opvatting geloofwaardig en geeft er zelfs een summiere ontstaansge schiedenis van. Venijn Niet alles in „Moeder En Zoon" is even zeer ter zake. De van Reve bekende uitweidingen zijn er ook nu weer en ze zijn niet altijd aangenaam, soms be paald met laakbaar venijn geschreven (die over Vestdijk, alias Onno Z. bij voorbeeld). Maar wie ze desondanks kan blijven zien als onderdelen van een groot en met dit ene boek natuurlijk maar ten dele beschreven spinsel zal zich moeilijk kunnen storen. Reves we reldbeschouwing staat vast en de for mulering ervan kan alleen maar ver fijnd worden. Op de beste momenten in „Moeder En Zoon" vallen lichaam en geest waarlijk samen. Gerard Reve. Moeder En Zoon. Am sterdam, Elsevier, 1980. 296 blx. 22.50

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21