De Anti's: bemoeidrang was hun kracht Geen excuus Klasse, oorlog en strijd ÊSOCIAAL BERECHTI ERDAG 27 SEPTEMBER 1980 TROUW/KWARTET ■BINNENLAND! „Anti-revolutionairen drijven niet af, zij drijven niet mee, zij doen mee. En oefenen daarmee ook buiten de eigen rijen onevenredige invloed uit." Een waarneming van een niet-gelovige socialist over de partij die op het punt staat zich op te heffen en daarom een „gedenkboek" uitgeeft. De voorzitter van de Tweede Kamer bespreekt het hier en brengt een ere-saluut aan de eigengereide mensen van een markante politieke beweging. donr dr D. Dolman Met de sociaal-democratie heeft de anti-revolutionaire beweging ?erbied voor eigen geschiedenis I gemeen. Opnieuw komt een boek iit dat daarvan getuigenis aflegt. Het bevat voornamelijk artikelen die in 1978 en '79 in Nederlandse Bedachten verschenen. De bun- leling valt ongeveer samen met de opheffing van de ARP en de jprichting van het CDA. De fatale datum heeft tot haastwerk ge- eid. Doublures ontbreken niet De volgor de van de hoofdstukken spreekt niet steeds van zelf. De corrector van de druk- jroeven. die ik onder ogen kreeg, wens Ik veel wantrouwen toe. Maar iedere politiek geïnteresseerde Nederlander moet dit joek bezitten. De beschrevenen verdienen iet, de schrijvers staan borg voor kwali teit. Waarom is Anne Vondeling uitgenodigd. Bij het eeuwfeest een (hier gepubliceerde) rede te houden? Waarom is zijn opvolger gevraagd, deze recensie te schrijven? Was de ARP zo puur parlementair? Kuyper gaf bijna twintig jaar de voorrang aan kerk, krant en universiteit. Colijn prefereerde een tijdlang het bedrijfsleven en was in Den Haag vooral minister(-president). Schouten vond hem „eigenlijk een slecht kamerlid en fractieleider, die nu eenmaal niet van het peuterwerk in de Kamer lield". Schouten zelf was 38 jaar lang wèl en voorbeeldig parlementariër, maar be geerde de eerste rang niet. De Kamer is niet de volle politiek. Veel gebeurt elders. Toch blijft voor actiewe zen en vijfde macht, voor regering en Bedrijfsleven, voor pers en publiek, de volksvertegenwoordiging contrapunt, iindpunt, brandpunt. Daar wordt de poli tiek tenslotte gemaakt of tenminste beze geld. Als de dag van gisteren zie ik voor nij die nacht in oktober '66. De anders zo eheerste a.r.-fractievoorzitter beent met ige passen en een hoogrode kleur over de ambtenarentribune. Zijn mensen zul len het voortbestaan van het kabinet stel len boven de confessionele eenheid. Het- mag niet baten. Cals valt Gaat een ande re KVP'er het beter doen? Neen, zes we ken later is er een anti-revolutionair mi nister-president en minister van finan ciën: om het laatste te doen waarop de KVP zit te wachten, de belasting ver hogen. Harde sector Rooi vink en Zijlstra, twee recente voor mannen van de harde sector der christelij ke staatkunde. De huidige paitijvoorzit ter noemt die sector „massief, rechtlijnig, stoer, onverzettelijk, principieel, offerbe- reid, eigenzinnig, lastig en kritisch. Ik herken mij daarin en voel mij er wel bij". Inderdaad, de eigenzinnigheid inspireert trots, soms welhaast coquetterie. Iden- burg beroept zich bij het aanvaarden van een portefeuille op zijns vaders raad: „als je ooit op een tweesprong wordt geplaatst en het is je niet heel duidelijk welk der twee wegen Gods weg is, neem dan dien welke het meest tegen vleesch en bloed ingaat". Rechtlijnig, stoer, onverzettelijk. In de ARP zakt men wanneer men aan die maatstafen niet voldoet. De Gaay Fort man: „In de Algemene Geschiedenis der Nederlanden wordt Mackay achtenswaar dig, maar weinig krachtig genoemd. De eerste kwalificatie onderschrijf ik, de tweede is onjuist". Diepenhorst: „Heems kerk deinsde er nooit voor terug bij alle sprankelendheid en lichtvoetigheid om beslissingen te nemen". Heti beste laat zich deze karaktertrek natuurlijk demon streren aan de spanning, later de botsing tussen de grondleggers. Puchinger citeert uitvoerig brieven van Lohman aan Kuy per uit de jaren 70, met betrekking tot zowel stijl als vorm van de politiek. Over de stijl: „Met hoe meer kalmte wij onzer zijds de punten behandelen en hoe minder wij de tegenpartij kwetsen, hoe groter de verlegenheid wordt der tegenpartij". Over de vorm: „Ik kan slechts werken, onder het volk; dit laten gevoelen wat de hooge eischen zijn van het christelijk geloof, en, waar de logica der wereld wetten schept ter belemmering van dat geloof, logica stellen tegenover logica. Gij daarentegen gelooft meer van de verplichting om het volk te leiden, en er een staatkundige partij in tot stand te brengen" Gelijk Anti-revolutionairen willen, kortom, ge lijk hebben en gelijk krijgen. Het gelijk krijgen van de cynicus is hun evenmin genoeg als het gelijk hebben van de pro feet. Niet het isolement was hun kracht, maar de bemoeidrang. Stond profeet Kuy per of richter Colijn tijdelijk buitenspel, dan was altijd wel een leviet Mackay. Heemskerk. Donner, Gerbrandy) bereid een vinger in de pap te houden. De partij is stoer maar niet star, solidair maar niet monolis tisch. De bereidheid tot dissideren is altijd aanwezig. Waartoe werd al deze eigenzinnige activi teit bedreven? De Boer noemt de school strijd en de plaats die de partij in 1918 aan de vrouw toekende, de sociale strijd nationaal en internationaal en de klas siek liberale oplossingen voor het werk loosheidsvraagstuk. het verzet én de na oorlogse Indiëpolitiek. Het is moeilijk in de eigenzinnigheid een eigen zin te ont- dekken. Ook de sociologie van honderd jaren valt lastig te vatten: reveil en dole antie. kerk en kapitaal, patriciaat en Pa trimonium. kolonialisme en kairos. Het lijkt mij vruchteloos, naar een ge meenschappelijke politieke noemer te zoeken. Het zou ook naïef en onlogisch zijn. Immers het land is in een eeuw onher kenbaar veranderd, goeddeels dankzij an ti-revolutionaire staatkunde. Meer greep op de materie krijgt men wanneer de eeuw in drieën wordt verdeeld: de emancipatie, het machtscentrum („zet meer liberalen naast Colijn"), de periode na *39. Ook dan nog blijven de eerste veertig jaren voor een niet-gelovige socialist moeilijk te begrijpen. Hij noteert, dat een anti-revolutionaire baron optreedt als mi nister-president en kamervoorzitter. Hij kent de plaat van de worgende usurpator Kuyper En dan toch dat besef van een zaamheid. van achterstelling. Nog in 1912 recht regeert schrijft Idenburg van uit Buitenzorg: „Denk eens hoe ik hier sta en hoe Malefijt in Holland staat. Op kolo niaal gebied kan hij alleen steun vinden bij Colijn (ik bedoel onder hen die de praktijk in Indië kennen: alle ambtenaren enz zijn ik zal maar zeggen vrijzinnig). En ik heb absoluut niemand." Men vergisse zich niet: dit is geen valse sentimentaliteit. Frustratie brandt het felst door geldingsdrang. Men wil trouw zijn en men wordt gewantrouwd. „Colijn leerde generaal Van Heutsz erkennen dat ook onder de gereformeerden mannen wa ren die nationaal konden denken, mannen waarop men staat kon maken." Ziet men de parallel met de partijvoorzitters Vor- rink en Vermeer in de jaren '50? Meerderheid Ik stel voor het tijdvak der emancipatie te doen eindigen in 1918. Niet omdat zij was voltooid en zeker niet omdat het leven van de oprichter ten einde liep. Echter aan het winnen van de schoolstrijd was gekoppeld het algemene kiesrecht en daarmee de absolute meerderheid voor de christelijke partijen, die het een halve eeuw zou uit houden. Weldra is Colijn partijvoorzitter en daarnaast hetzij minister-president hetzij fractieleider. Heemskerk moet het tot zijn verdriet erkennen. Schouten pro testeerde dikwijls, maar rebelleert nooit. „Hij verleende zijn steun aan het vijfde kabinet-Colijn ondanks het feit dat hij de formatie ernstig had ontraden." Of liberalen en vrijzinnig-democraten tij dens het interbellum aan de regering deel namen. is niet bijzonder interessant De christelijke partijen maken de dienst uit. Puchinger is erdoor verleid, de politieke verhoudingen geheel voor te stellen als een aangelegenheid van regenten: „Colijn had een sterke tegenspeler nodig en na het heengaan van Nolens (1931) en Ruijs f1936) werd zijn nationale positie bij ge brek aan een gelijkwaardige tegenspeler verzwakt, ja ondermijnd en tenslotte ge ïsoleerd." Buiten machtscentrum Ik zal het belang van mannetjes in de politiek niet ontkennen, zeker niet van mannenbroeders. Echter het hoofdmo ment van 1939 is niet de val van een persoon, maar de doorbraak der partijen configuratie. De RK Staatspartij liet ein delijk schoorvoetend socialisten tot de regering toe en de man die vanaf dat moment optrad als hun aanvoerder, was bijna twintig Jaar later nog minister-presi dent. Het na-oorlogse begrip is van theolo gische en romantische aard. Politiek heeft het dikwijls meer antithetisch dan wer vend gewerkt. De politiek (eerste) door braak dateert van '39. Sindsdien staat de ARP buiten het machtscentrum. Dat wil niet zeggen dat anti-revolutionai ren geen bijrollen en zelfs hoofdrollen meer zouden spelen. Integendeel, evenals vóór 1918 doen zich tal van gelegenheden voor tot individuele beslissende acties. Terwijl de samenhang der christelijke partijen is verbroken, neemt de invloed van anti-revolutionairen toe De dwars kop Gerbrandy verwerft zich in Londen een unieke plaats. De briljante jonge Zijl stra beëindigt de na-oorlogse afzondering. Bruins Slot brengt in '61 de PvdA in verwarring. De Gaay Fortman en Boers- ma vestigen in 73 de tweede doorbraak. Anti-revolutionairen drijven niet af. zij drijven niet mee, zij doen mee. En oefenen daarmee ook buiten de eigen rijen oneven redige invloed uit. Vondeling merkt op. „dat nogal wat vaderlandse politici hun maatschappelijke opvoeding in jonge lingsverenigingen en in een vereniging als SSR kregen". Hij had ter toelichting Aar tjes kunnen citeren, die in 1978 de enige voorzitter was van een der drie grote frac ties, die geen lid van een jongelingsvereni- ging was geweest. .Kijk maar. er staat niet wat er staat," zei de dichter van gereformeerde huize Schouten tot Colijn. „Er zijn van die din gen. Excellentie, die noemt u kleinighe den. maar dat komt. omdat u de fijnere Nederlandse verhoudingen niet voldoen de kent en bestudeert. U kent Londen en Indië. Genève en Parijs, maar Neder land De fijnere Nederlandse verhoudingen la ten zich niet louter in partijschema's van gen. De strategospelertjes van gisteren en vandaag mogen het zich voor gezegd hou den. Politiek wordt mede gemaakt door eigengereide mensen, in en buiten de Kamer. Kabinetten zullen het merken, het CDA zal het merken, de lezers van deze krant zullen het merken Want verdwijnt de ARP (trouw moet blijken). Trouw zal blij ven. Het is een garantie voor een eigen geluid. Niet voor het eerst wordt de onmis baarheid daarvan gevoeld. Volgens Pu chinger is voor de ARP meer dan enige datum van belang 1 april 1872, de oprich tingsdatum van De Standaard. En Bruins Slot „was gelukkig" op de krant, niet in de Kamer. Een eigen geluid. Laat mij nog eenmaal twee regels noemen van Nijhoff: O. dacht ik. o. dat daar mijn moeder voer. Prijs God. zong zij. Zijn hand zal U be waren. Wij gedenken de mannen en vrouwen van de Anti-Revolutionaire Partij in eerbied en dankbaarheid. (Het hier besproken gedenkboek. Perso nen en momenten uit de geschiedenis van de AR-partij," verschijnt in de loop van oktober. Het is samengesteld onder re dactie van drs C. Bremmer en bevat bij dragen van W. F. de Gaay Fortman, I. A. Diepenhorst. G. Puchinger en A. M. Donner). door Huub Elzerman ,Ik zit dringend verlegen om metaalarbeiders." zei de personeelschef van het metaal- en constructiebedrijf Pietersen tegen de ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau. „Kunt u helemaal niemand voor mij vinden? De werklozen staan toch ln rijen bij u voor de deur?" „Helaas is dat inderdaad het geval." zei de ander koeltjes. „Bouwvakkers, kantoorpersoneel, schoolverlaters, oudere werknemers, zelfs een werkloze goochelaar. Ik wil ze allemaal bij u langs sturen, maar misschien heb ik dat al eens gedaan. Vakbekwame metaalarbeiders heb ik niet. Die moet Je met een lampje zoeken." De man van het arbeidsbureau deed de personeelschef een aardig idee aan de hand. „Wij zijn bereid." zei hij. „om in samenwerking met u een oriëntatiedag te organiseren. U houdt dan open huis, zorgt voor de nodige informatie over de banen die u aanbiedt en wij trommelen belangstellenden bij elkaar. U kuntzo'n oriëntatiedag natuurlijk ondersteunen met advertenties in de regionale of plaatselijke bladen." De personeelschef vond het een uitstekend idee en een paar weken later hield hij inderdaad open huis. Bij de tientallen belangstellenden bevond zich ook een werkloze Turk. De man had in een staalgieterij gewerkt, maar toen het bedrijf over de kop ging. stond hij op straat. Dat was drie maanden geleden Hoewel hij in een naburige plaats woonde, was hij toch op de oriëntatiedag afgekomen. „Misschien vind ik wel wat," dacht hij, maar onderweg in de bus was hij al gaan twijfelen. „Elke dagzo'n reisje, daar voel ik eigenlijk niet zoveel voor," peinsde hij. Eenmaal in het bedrijf knoopte hij toch een praatje aan met een van de personeels werkers. Ondanks de taalbarrière werd het een geanimeerd praatje, dat er in resulteerde dat er een nadere afspraak werd gemaakt De volgende dag hobbelde de Turk een vakbekwaam lasser opnieuw naar het bedrijf. Het is achteraf moeilijk te zeggen wat er precies fout ging. maar de sollicitatie mislukte. Dat wil zeggen: de Turkse lasser liet blijken dat hij bij nader inzien de reisafstand te groot vond. Bovendien had hij begrepen dat hij behalve lassen nog meer werkzaamheden zou moeten verrichten. Dat trok hem ook niet zo. Op het werkbrief je dat hij een week later inleverde bij het arbeidsbureau vermeldde de man dat de sollicitatie was mislukt, omdat hij de reisafstand te groot vond. „Ik zie," zei de ambtenaar van het arbeidsbureau, „dat er bij Pietersen iets is misgegaan U kon daar toch een aardige baan krijgen?" De Turk legde omstandig uit dat hij bij Pietersen inderdaad in dienst kon treden tegen een salaris dat net iets boven het minimumloon lag, maar dat hem geen volledige dagtaak als lasser kon worden geboden. „Ik zou ook ander werk moeten doen," zei hij. „en daar heb ik niet zo veel zin in. Ik wil liever lassen. Daór gaat het om. De afstand naar het werk is eigenlijk niet zo n bezwaar." ••Is dat niet wat overdreven." vroeg de ambtenaar voorzichtig. „U zou per 5 december geplaatst kunnen worden op een afdeling waar vijftig mensen werken. Ik lees hier dat op die afdeling de volgende werkzaamheden worden verricht: machinaal lassen, pun tl assen, electrisch lassen, metaal slijpen, vijlen en boren. De hoeveelheid laswerk kan de werkgever niet precies aangeven, omdat hij afhankelijk is van opdrachten, maar vast staat dat het een belangrijk onderdeel van de functie vormt." De Turk gaf nogmaals te kennen dat hij alleen en uitsluitend als lasser wilde werken en dat hij dat tijdens de sollicitatie ook duidelijk had gemaakt „Ik wilde daar best werken, hield hij volals lasser." De ambtenaar van het arbeidsbureau dacht er zo het zijne van en dat deden de beambten van de bedrijfsvereniging, die moesten beslissen over de voortzetting van de WW-uitkering óók. Zij wensten het verhaal van de Turk in het geheel niet te slikken. Nu had de man het daar inmiddels wel naar gemaakt, want ondanks zijn weigering om ander werk dan laswerk te verrichten, ging hij een paar maanden later als chauffeur werken. De sociale verzekeringsmannen schreven een bitse brief: „Op 23 november nam u deel aan een door het arbeidsbureau georganiseerd oriëntatiebezoek aan het bedrijf Pietersen. Dit bezoek resulteerde in een sollicitatie op 24 november bij dit bedrijf. Daar u te kennen gaf uitsluitend als lasser te willen werken, en Pietersen geen volledige dagtaak als lasser kon aanbieden, hebt u deze sollicitatie niet doorgezet. Ingaande 5 december had u bij deze werkgever eventueel in dienst kunnen treden. Het bestuur acht de werkzaamheden passend voor u." „Verder blijkt uit de door u ingevuldewerkbriefjes dat u naar diverse functies in verschillende bedrijven hebt gesolliciteerd, die geen of een gedeeltelijke binding hebben met uw beroep als lasser, terwijl u op 24 april een functie hebt geaccepteerd als chauffeur." Vervolgens somden de sociale verzekeringsmannen een aantal met nadruk in de Werkloosheidswet genoemde weigeringsgronden op: „U moet geacht worden werkloos te zijn of te blijven, doordat u in onvoldoende mate heeft getracht arbeid te verkrijgen, heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden of door eigen schuld of toedoen geen arbeid hebt verkregen, zodat u vanaf 5 december geen WW-uitkering toekomt." Nu is elk van deze punten al voldoende om een uitkering te weigeren, maar de lasser liet zich door deze overvloed aan argumenten niet uit het veld slaan. Hij stapte naar de Raad van Beroep en toen hij daar geen gelijk kreeg naar de Centrale Raad van Beroep. Nu had de man juridisch gezien nauwelijks een kans. Het was duidelijk dat hij die baan bij Pietersen had kunnen krijgen en dat hij op een wat schutterige manier verstek had laten gaan. In tegenstelling tot wat er aan de bittertafel en ver daarbuiten met de regelmaat van de klok wordt beweerd, zijn de regels voor passende arbeid in ons land tamelijk streng. Het weigeren van een baan. die door het arbeidsbureau gemeten naar opleiding, arbeidsverleden en vaardigheden .passend" wordt beschouwd, levert altijd moeilijkheden op. Misschien was deze achtergrond voor de advocaat van de lasser de reden om op een heel ander aspect van de zaak de aandacht te vestigen. In een gloedvol betoog wees hij op de taalachterstand van de Turk. op zijn gebrekkige bevattingsvermogen, de begripsverwarring en op de achterdocht van zoveel werknemers bij massale verwijzingen. De raad gaf toe dat het hebben van een buitenlandse nationaliteit bij de beoordeling van dit soort gevallen zeker een rol kan spelen, maar in dit concrete geval vond de raad toch te weinig aanknopingspunten om de lasser het voordeel van de twijfel te gunnen. „De man is door het arbeidsbureau en door de firma Pietersen behoorlijk voorgelicht." oordeelde de raad. „Dat hij bij zijn weigering de dupe zou zijn geweest van taalmoeilijkheden, een gebrekkig bevattingsvermogen, van begrijpelijke achterdocht of van andere min of meer excuserende omstandigheden is onvoldoende gebleken. Zijn wel zeer concrete zakelijke bezwaren tegen de reisafstand en later tegen de aard van het werk wijzen bepaald niet in die richting." Daar was geen speld tussen te krijgen. Dat iemand, die naar allerlei banen solliciteert, plotsklaps alleen en uitsluitend wil lassen, is al vreemd. Maar het is uiteraard ook verdacht wanneer iemand, die bezwaar heeft tegen de reisafstand tussen het werk en de woonplaats, vervolgens een baan aanneemt als chauffeur. Omdat het plezierig is naar mooie dingen te kijken laat ik mijn blik vaak ronddwalen in het spoorwegstation te Haarlem. Wie oog heeft voor sfeervolle bouwsels raakt daar niet zo snel uitgekeken. Als het niet de fraaie houten betimmeringen zijn die de aandacht geboeid houden, is er altijd nog de indrukwekkende buitengevel en zijn er nog de op de wanden aangebrachte afbeel dingen en zelfs een eenvoudig gebouwtje als aan het oostelijk einde van het eerste perron staat, vooralen van de ouderwet se, nostalgische gevoelens oproe pende letters HEEREN, kan een lust voor het oog zijn. Boeiend vind ik zelf vooral het woord „klasse." dat in grote let ters op de wanden prijkt: wacht kamer eerste klasse, derde klas se. Het doet de gedachten na tuurlijk teruggaan naar de tijd dat er nog echte derde-klasse coupés waren, veelal met houten banken en met wanden ertussen, zodat een oppassend jongmens (over jeugdige waaghalzen zwijg ik) niet van de ene coupé naar de andere kon lopen. Soms echter komt ook die andere betekenis van „klasse" naar boven: een maatschappelijke groepering die gekenmerkt wordt door een zekere overeenkomst in wel stand of armoede en wie daar aan denkt vergeet spoedig dat hij zich op een station bevindt, want welk een bijna onoverzien baar veld heeft hij dan betreden: de schrijnende sociale misstan den in de vorige eeuw, het opko mend socialisme, de door heilige verontwaardiging aangegrepen Jonge Abraham Kuyper met zijn ongezouten kritiek op de maat schappij („..de machtige mergel de den zwakkere uit..."). Wie het woord „klasse" ln de mond nam ging er meestal van uit dat de ene groep in scherpe tegenstelling, in vijandschap zelfs, tegenover de andere stond. „Klassenstrijd" werd een be kend begrip en om dat woord ontstond weer nieuwe strijd. De in 1930 overleden socialistische leider Pleter Jelles Troelstra heeft eens uitgelegd welk een groot verschil er bestond tussen „klassenstrijd" en „klassenoor- Troelstra, zoals hij door Albert Hahn getekend werd. log." Troelstra botste vooral in het eerste tiental jaren van deze eeuw fel met de linkervleugel van de toen nog Jonge SDAP. In mensen als de dichter Herman Gorter en de dichteres Henriëtte Roland Holst vond hij felle te genstanders; zij verwierpen de door Troelstra bewandelde par lementaire weg (Pieter Jelles was al in 1897 lid van de Tweede Kamer geworden) en gingen in steeds radicalere (wat Gorter be treft zelfs in anarchistische) rich ting. Toen Troelstra later deze strijd beschreef, stelde hij de door hem aangehangen „klassenstrijd" te genover de „klassenoorlog." die zijn tegenstanders wilden. „Klassenstrijd" hield volgens hem in het „gewone werk" waar mee de arbeiders hun doel trachtten te bereiken: „propa ganda. organisatie, in het alge meen: machtsvorming." Mense lijke eigenschappen als eerlijk heid, trouw, altruïsme, „ja. zelfs een zekere mate van solidariteit tussen tegenstanders." bleven ln die strijd bestaan. Geheel anders de „klassenoorlog." die voor Troelstra misschien als een ui terste middel denkbaar was, maar „oorlog" en de daarbij be horende middelen waren voor hem altijd immoreel, de Jaren 14—18 hadden die overtuiging in hem slechts versterkt. Troelstra's gedenkschriften zijn ook voor wie in taal belang stelt boeiend. Herhaaldelijk schreef hij over het „op* de kaak stellen van iets. terwijl heel Nederland vermoedelijk ook toen al zei: „aan" de kaak stellen. Met de spelling nam hij vaak een loopje (meer dan eens schreef hij: suk- ces) en hij kon prachtige be schrijvingen geven, zoals over een „machtlg-aangrijpende" kiesrechtbetoging ln 1916, toen hij de „scharen" zag „aanruk ken." „allen opgetogen en geest driftig." En dan zijn verhalen over zijn eigen woede-uitbarstin gen. zoals ln hetzelfde Jaar 1916, toen de vrij-llberale reder Nier- strasz ln de Kamer zijn gal ultr spuugde over de beroepspolitici: werd ik meer en meer door woede. Ja. door razernij aange grepen..". Volgens journalisten schreeuwde hij boven alles uit, „angstig-bleek, trillend," en zelf vermeldt hij zijn eigen uitroep: „Jij bent een scharrelaar, eruit, eruit!" Troelstra's leven bruiste van ac tiviteit; nu zouden we hem mis schien een „doener" genoemd hebben en daarmee heb ik een van die woorden gebruikt waar mee de volksmond zijn eigen gangetje gegaan is. Woordenboe ken laten „doener" slechts toe in samenstellingen, vooral die een kwalificatie Inhouden, zoals wonder- en weldoener. Maar dat voorschrift lappen we al lang aan onze laars: meedrijvend op de golven van de mode noemen we iemand een „doener" of zelfs „doenerig." Soms slaat een verandering niet aan: iemand schrijft iets onge woons. maar niemand neemt het over. het komt niet verder dan het papier waarop het geschre ven of gedrukt is. Zo kom je in de schetsen van Henri Hartog, de ln 1904 Jong overleden Schiedamse onderwijzer, die de sociale ellen de in zijn stad beschreef, het woord „altijd" als bijvoeglijk naamwoord tegen: iemands ogen worden verstijfd door „een altijde hallucinatie van smart- verwondering." Het klinkt wat zwaar, maar het staat dan ook in een Van Deyssel-achtig stuk pro za. waarin bij voorbeeld het nachtelijk gefluit van een trein wordt beschreven „als een gil van een op het toneel springende dansmeid ln een café-chantant." Een zinnetje om niet te vergeten!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15