De Anti's:
bemoeidrang was hun kracht
Geen
excuus
Klasse,
oorlog en strijd
ÊSOCIAAL BERECHTI
ERDAG 27 SEPTEMBER 1980
TROUW/KWARTET
■BINNENLAND!
„Anti-revolutionairen drijven niet af, zij drijven niet mee, zij doen mee. En
oefenen daarmee ook buiten de eigen rijen onevenredige invloed uit." Een waarneming
van een niet-gelovige socialist over de partij die op het punt staat zich op te heffen
en daarom een „gedenkboek" uitgeeft. De voorzitter van de Tweede Kamer
bespreekt het hier en brengt een ere-saluut aan de eigengereide mensen
van een markante politieke beweging.
donr dr D. Dolman
Met de sociaal-democratie heeft
de anti-revolutionaire beweging
?erbied voor eigen geschiedenis
I gemeen. Opnieuw komt een boek
iit dat daarvan getuigenis aflegt.
Het bevat voornamelijk artikelen
die in 1978 en '79 in Nederlandse
Bedachten verschenen. De bun-
leling valt ongeveer samen met
de opheffing van de ARP en de
jprichting van het CDA.
De fatale datum heeft tot haastwerk ge-
eid. Doublures ontbreken niet De volgor
de van de hoofdstukken spreekt niet
steeds van zelf. De corrector van de druk-
jroeven. die ik onder ogen kreeg, wens Ik
veel wantrouwen toe. Maar iedere politiek
geïnteresseerde Nederlander moet dit
joek bezitten. De beschrevenen verdienen
iet, de schrijvers staan borg voor kwali
teit.
Waarom is Anne Vondeling uitgenodigd.
Bij het eeuwfeest een (hier gepubliceerde)
rede te houden? Waarom is zijn opvolger
gevraagd, deze recensie te schrijven? Was
de ARP zo puur parlementair? Kuyper gaf
bijna twintig jaar de voorrang aan kerk,
krant en universiteit. Colijn prefereerde
een tijdlang het bedrijfsleven en was in
Den Haag vooral minister(-president).
Schouten vond hem „eigenlijk een slecht
kamerlid en fractieleider, die nu eenmaal
niet van het peuterwerk in de Kamer
lield". Schouten zelf was 38 jaar lang wèl
en voorbeeldig parlementariër, maar be
geerde de eerste rang niet.
De Kamer is niet de volle politiek. Veel
gebeurt elders. Toch blijft voor actiewe
zen en vijfde macht, voor regering en
Bedrijfsleven, voor pers en publiek, de
volksvertegenwoordiging contrapunt,
iindpunt, brandpunt. Daar wordt de poli
tiek tenslotte gemaakt of tenminste beze
geld. Als de dag van gisteren zie ik voor
nij die nacht in oktober '66. De anders zo
eheerste a.r.-fractievoorzitter beent met
ige passen en een hoogrode kleur over
de ambtenarentribune. Zijn mensen zul
len het voortbestaan van het kabinet stel
len boven de confessionele eenheid. Het-
mag niet baten. Cals valt Gaat een ande
re KVP'er het beter doen? Neen, zes we
ken later is er een anti-revolutionair mi
nister-president en minister van finan
ciën: om het laatste te doen waarop de
KVP zit te wachten, de belasting ver
hogen.
Harde sector
Rooi vink en Zijlstra, twee recente voor
mannen van de harde sector der christelij
ke staatkunde. De huidige paitijvoorzit
ter noemt die sector „massief, rechtlijnig,
stoer, onverzettelijk, principieel, offerbe-
reid, eigenzinnig, lastig en kritisch. Ik
herken mij daarin en voel mij er wel bij".
Inderdaad, de eigenzinnigheid inspireert
trots, soms welhaast coquetterie. Iden-
burg beroept zich bij het aanvaarden van
een portefeuille op zijns vaders raad: „als
je ooit op een tweesprong wordt geplaatst
en het is je niet heel duidelijk welk der
twee wegen Gods weg is, neem dan dien
welke het meest tegen vleesch en bloed
ingaat".
Rechtlijnig, stoer, onverzettelijk. In de
ARP zakt men wanneer men aan die
maatstafen niet voldoet. De Gaay Fort
man: „In de Algemene Geschiedenis der
Nederlanden wordt Mackay achtenswaar
dig, maar weinig krachtig genoemd. De
eerste kwalificatie onderschrijf ik, de
tweede is onjuist". Diepenhorst: „Heems
kerk deinsde er nooit voor terug bij alle
sprankelendheid en lichtvoetigheid om
beslissingen te nemen". Heti beste laat
zich deze karaktertrek natuurlijk demon
streren aan de spanning, later de botsing
tussen de grondleggers. Puchinger citeert
uitvoerig brieven van Lohman aan Kuy
per uit de jaren 70, met betrekking tot
zowel stijl als vorm van de politiek. Over
de stijl: „Met hoe meer kalmte wij onzer
zijds de punten behandelen en hoe minder
wij de tegenpartij kwetsen, hoe groter de
verlegenheid wordt der tegenpartij". Over
de vorm: „Ik kan slechts werken, onder
het volk; dit laten gevoelen wat de hooge
eischen zijn van het christelijk geloof, en,
waar de logica der wereld wetten schept
ter belemmering van dat geloof, logica
stellen tegenover logica. Gij daarentegen
gelooft meer van de verplichting om het
volk te leiden, en er een staatkundige
partij in tot stand te brengen"
Gelijk
Anti-revolutionairen willen, kortom, ge
lijk hebben en gelijk krijgen. Het gelijk
krijgen van de cynicus is hun evenmin
genoeg als het gelijk hebben van de pro
feet. Niet het isolement was hun kracht,
maar de bemoeidrang. Stond profeet Kuy
per of richter Colijn tijdelijk buitenspel,
dan was altijd wel een leviet Mackay.
Heemskerk. Donner, Gerbrandy) bereid
een vinger in de pap te houden. De partij
is stoer maar niet star, solidair maar niet
monolis tisch. De bereidheid tot dissideren
is altijd aanwezig.
Waartoe werd al deze eigenzinnige activi
teit bedreven? De Boer noemt de school
strijd en de plaats die de partij in 1918 aan
de vrouw toekende, de sociale strijd
nationaal en internationaal en de klas
siek liberale oplossingen voor het werk
loosheidsvraagstuk. het verzet én de na
oorlogse Indiëpolitiek. Het is moeilijk in
de eigenzinnigheid een eigen zin te ont-
dekken. Ook de sociologie van honderd
jaren valt lastig te vatten: reveil en dole
antie. kerk en kapitaal, patriciaat en Pa
trimonium. kolonialisme en kairos.
Het lijkt mij vruchteloos, naar een ge
meenschappelijke politieke noemer te
zoeken. Het zou ook naïef en onlogisch
zijn. Immers het land is in een eeuw onher
kenbaar veranderd, goeddeels dankzij an
ti-revolutionaire staatkunde. Meer greep
op de materie krijgt men wanneer de eeuw
in drieën wordt verdeeld: de emancipatie,
het machtscentrum („zet meer liberalen
naast Colijn"), de periode na *39.
Ook dan nog blijven de eerste veertig
jaren voor een niet-gelovige socialist
moeilijk te begrijpen. Hij noteert, dat een
anti-revolutionaire baron optreedt als mi
nister-president en kamervoorzitter. Hij
kent de plaat van de worgende usurpator
Kuyper En dan toch dat besef van een
zaamheid. van achterstelling. Nog in 1912
recht regeert schrijft Idenburg van
uit Buitenzorg: „Denk eens hoe ik hier sta
en hoe Malefijt in Holland staat. Op kolo
niaal gebied kan hij alleen steun vinden
bij Colijn (ik bedoel onder hen die de
praktijk in Indië kennen: alle ambtenaren
enz zijn ik zal maar zeggen vrijzinnig).
En ik heb absoluut niemand."
Men vergisse zich niet: dit is geen valse
sentimentaliteit. Frustratie brandt het
felst door geldingsdrang. Men wil trouw
zijn en men wordt gewantrouwd. „Colijn
leerde generaal Van Heutsz erkennen dat
ook onder de gereformeerden mannen wa
ren die nationaal konden denken, mannen
waarop men staat kon maken." Ziet men
de parallel met de partijvoorzitters Vor-
rink en Vermeer in de jaren '50?
Meerderheid
Ik stel voor het tijdvak der emancipatie te
doen eindigen in 1918. Niet omdat zij was
voltooid en zeker niet omdat het leven van
de oprichter ten einde liep. Echter aan het
winnen van de schoolstrijd was gekoppeld
het algemene kiesrecht en daarmee de
absolute meerderheid voor de christelijke
partijen, die het een halve eeuw zou uit
houden. Weldra is Colijn partijvoorzitter
en daarnaast hetzij minister-president
hetzij fractieleider. Heemskerk moet het
tot zijn verdriet erkennen. Schouten pro
testeerde dikwijls, maar rebelleert nooit.
„Hij verleende zijn steun aan het vijfde
kabinet-Colijn ondanks het feit dat hij de
formatie ernstig had ontraden."
Of liberalen en vrijzinnig-democraten tij
dens het interbellum aan de regering deel
namen. is niet bijzonder interessant De
christelijke partijen maken de dienst uit.
Puchinger is erdoor verleid, de politieke
verhoudingen geheel voor te stellen als
een aangelegenheid van regenten: „Colijn
had een sterke tegenspeler nodig en na
het heengaan van Nolens (1931) en Ruijs
f1936) werd zijn nationale positie bij ge
brek aan een gelijkwaardige tegenspeler
verzwakt, ja ondermijnd en tenslotte ge
ïsoleerd."
Buiten machtscentrum
Ik zal het belang van mannetjes in de
politiek niet ontkennen, zeker niet van
mannenbroeders. Echter het hoofdmo
ment van 1939 is niet de val van een
persoon, maar de doorbraak der partijen
configuratie. De RK Staatspartij liet ein
delijk schoorvoetend socialisten tot de
regering toe en de man die vanaf dat
moment optrad als hun aanvoerder, was
bijna twintig Jaar later nog minister-presi
dent. Het na-oorlogse begrip is van theolo
gische en romantische aard. Politiek heeft
het dikwijls meer antithetisch dan wer
vend gewerkt. De politiek (eerste) door
braak dateert van '39. Sindsdien staat de
ARP buiten het machtscentrum.
Dat wil niet zeggen dat anti-revolutionai
ren geen bijrollen en zelfs hoofdrollen
meer zouden spelen. Integendeel, evenals
vóór 1918 doen zich tal van gelegenheden
voor tot individuele beslissende acties.
Terwijl de samenhang der christelijke
partijen is verbroken, neemt de invloed
van anti-revolutionairen toe De dwars
kop Gerbrandy verwerft zich in Londen
een unieke plaats. De briljante jonge Zijl
stra beëindigt de na-oorlogse afzondering.
Bruins Slot brengt in '61 de PvdA in
verwarring. De Gaay Fortman en Boers-
ma vestigen in 73 de tweede doorbraak.
Anti-revolutionairen drijven niet af. zij
drijven niet mee, zij doen mee. En oefenen
daarmee ook buiten de eigen rijen oneven
redige invloed uit. Vondeling merkt op.
„dat nogal wat vaderlandse politici hun
maatschappelijke opvoeding in jonge
lingsverenigingen en in een vereniging als
SSR kregen". Hij had ter toelichting Aar
tjes kunnen citeren, die in 1978 de enige
voorzitter was van een der drie grote frac
ties, die geen lid van een jongelingsvereni-
ging was geweest.
.Kijk maar. er staat niet wat er staat," zei
de dichter van gereformeerde huize
Schouten tot Colijn. „Er zijn van die din
gen. Excellentie, die noemt u kleinighe
den. maar dat komt. omdat u de fijnere
Nederlandse verhoudingen niet voldoen
de kent en bestudeert. U kent Londen en
Indië. Genève en Parijs, maar Neder
land
De fijnere Nederlandse verhoudingen la
ten zich niet louter in partijschema's van
gen. De strategospelertjes van gisteren en
vandaag mogen het zich voor gezegd hou
den. Politiek wordt mede gemaakt door
eigengereide mensen, in en buiten de
Kamer.
Kabinetten zullen het merken, het CDA
zal het merken, de lezers van deze krant
zullen het merken Want verdwijnt de
ARP (trouw moet blijken). Trouw zal blij
ven.
Het is een garantie voor een eigen
geluid. Niet voor het eerst wordt de onmis
baarheid daarvan gevoeld. Volgens Pu
chinger is voor de ARP meer dan enige
datum van belang 1 april 1872, de oprich
tingsdatum van De Standaard. En Bruins
Slot „was gelukkig" op de krant, niet in de
Kamer.
Een eigen geluid. Laat mij nog eenmaal
twee regels noemen van Nijhoff:
O. dacht ik. o. dat daar mijn moeder voer.
Prijs God. zong zij. Zijn hand zal U be
waren.
Wij gedenken de mannen en vrouwen
van de Anti-Revolutionaire Partij in
eerbied en dankbaarheid.
(Het hier besproken gedenkboek. Perso
nen en momenten uit de geschiedenis van
de AR-partij," verschijnt in de loop van
oktober. Het is samengesteld onder re
dactie van drs C. Bremmer en bevat bij
dragen van W. F. de Gaay Fortman, I. A.
Diepenhorst. G. Puchinger en A. M.
Donner).
door Huub Elzerman
,Ik zit dringend verlegen om metaalarbeiders." zei
de personeelschef van het metaal- en
constructiebedrijf Pietersen tegen de ambtenaar
van het gewestelijk arbeidsbureau. „Kunt u
helemaal niemand voor mij vinden? De werklozen
staan toch ln rijen bij u voor de deur?"
„Helaas is dat inderdaad het geval." zei de ander
koeltjes. „Bouwvakkers, kantoorpersoneel,
schoolverlaters, oudere werknemers, zelfs een
werkloze goochelaar. Ik wil ze allemaal bij u langs
sturen, maar misschien heb ik dat al eens gedaan.
Vakbekwame metaalarbeiders heb ik niet. Die
moet Je met een lampje zoeken."
De man van het arbeidsbureau deed de
personeelschef een aardig idee aan de hand. „Wij
zijn bereid." zei hij. „om in samenwerking met u een
oriëntatiedag te organiseren. U houdt dan open
huis, zorgt voor de nodige informatie over de banen
die u aanbiedt en wij trommelen belangstellenden
bij elkaar. U kuntzo'n oriëntatiedag natuurlijk
ondersteunen met advertenties in de regionale of
plaatselijke bladen."
De personeelschef vond het een uitstekend idee en
een paar weken later hield hij inderdaad open huis.
Bij de tientallen belangstellenden bevond zich ook
een werkloze Turk. De man had in een staalgieterij
gewerkt, maar toen het bedrijf over de kop ging.
stond hij op straat. Dat was drie maanden geleden
Hoewel hij in een naburige plaats woonde, was hij
toch op de oriëntatiedag afgekomen. „Misschien
vind ik wel wat," dacht hij, maar onderweg in de
bus was hij al gaan twijfelen. „Elke dagzo'n reisje,
daar voel ik eigenlijk niet zoveel voor," peinsde hij.
Eenmaal in het bedrijf knoopte hij toch een praatje
aan met een van de personeels werkers. Ondanks de
taalbarrière werd het een geanimeerd praatje, dat
er in resulteerde dat er een nadere afspraak werd
gemaakt De volgende dag hobbelde de Turk een
vakbekwaam lasser opnieuw naar het bedrijf.
Het is achteraf moeilijk te zeggen wat er precies
fout ging. maar de sollicitatie mislukte. Dat wil
zeggen: de Turkse lasser liet blijken dat hij bij
nader inzien de reisafstand te groot vond.
Bovendien had hij begrepen dat hij behalve lassen
nog meer werkzaamheden zou moeten verrichten.
Dat trok hem ook niet zo.
Op het werkbrief je dat hij een week later inleverde
bij het arbeidsbureau vermeldde de man dat de
sollicitatie was mislukt, omdat hij de reisafstand te
groot vond. „Ik zie," zei de ambtenaar van het
arbeidsbureau, „dat er bij Pietersen iets is
misgegaan U kon daar toch een aardige baan
krijgen?"
De Turk legde omstandig uit dat hij bij Pietersen
inderdaad in dienst kon treden tegen een salaris dat
net iets boven het minimumloon lag, maar dat hem
geen volledige dagtaak als lasser kon worden
geboden. „Ik zou ook ander werk moeten doen," zei
hij. „en daar heb ik niet zo veel zin in. Ik wil liever
lassen. Daór gaat het om. De afstand naar het werk
is eigenlijk niet zo n bezwaar."
••Is dat niet wat overdreven." vroeg de ambtenaar
voorzichtig. „U zou per 5 december geplaatst
kunnen worden op een afdeling waar vijftig mensen
werken. Ik lees hier dat op die afdeling de volgende
werkzaamheden worden verricht: machinaal
lassen, pun tl assen, electrisch lassen, metaal slijpen,
vijlen en boren. De hoeveelheid laswerk kan de
werkgever niet precies aangeven, omdat hij
afhankelijk is van opdrachten, maar vast staat dat
het een belangrijk onderdeel van de functie vormt."
De Turk gaf nogmaals te kennen dat hij alleen en
uitsluitend als lasser wilde werken en dat hij dat
tijdens de sollicitatie ook duidelijk had gemaakt
„Ik wilde daar best werken, hield hij volals
lasser."
De ambtenaar van het arbeidsbureau dacht er zo
het zijne van en dat deden de beambten van de
bedrijfsvereniging, die moesten beslissen over de
voortzetting van de WW-uitkering óók. Zij wensten
het verhaal van de Turk in het geheel niet te
slikken. Nu had de man het daar inmiddels wel naar
gemaakt, want ondanks zijn weigering om ander
werk dan laswerk te verrichten, ging hij een paar
maanden later als chauffeur werken.
De sociale verzekeringsmannen schreven een bitse
brief: „Op 23 november nam u deel aan een door het
arbeidsbureau georganiseerd oriëntatiebezoek aan
het bedrijf Pietersen. Dit bezoek resulteerde in een
sollicitatie op 24 november bij dit bedrijf. Daar u te
kennen gaf uitsluitend als lasser te willen werken,
en Pietersen geen volledige dagtaak als lasser kon
aanbieden, hebt u deze sollicitatie niet doorgezet.
Ingaande 5 december had u bij deze werkgever
eventueel in dienst kunnen treden. Het bestuur
acht de werkzaamheden passend voor u."
„Verder blijkt uit de door u ingevuldewerkbriefjes
dat u naar diverse functies in verschillende
bedrijven hebt gesolliciteerd, die geen of een
gedeeltelijke binding hebben met uw beroep als
lasser, terwijl u op 24 april een functie hebt
geaccepteerd als chauffeur."
Vervolgens somden de sociale verzekeringsmannen
een aantal met nadruk in de Werkloosheidswet
genoemde weigeringsgronden op: „U moet geacht
worden werkloos te zijn of te blijven, doordat u in
onvoldoende mate heeft getracht arbeid te
verkrijgen, heeft nagelaten passende arbeid te
aanvaarden of door eigen schuld of toedoen geen
arbeid hebt verkregen, zodat u vanaf 5 december
geen WW-uitkering toekomt."
Nu is elk van deze punten al voldoende om een
uitkering te weigeren, maar de lasser liet zich door
deze overvloed aan argumenten niet uit het veld
slaan.
Hij stapte naar de Raad van Beroep en toen
hij daar geen gelijk kreeg naar de Centrale Raad
van Beroep.
Nu had de man juridisch gezien nauwelijks een
kans. Het was duidelijk dat hij die baan bij
Pietersen had kunnen krijgen en dat hij op een wat
schutterige manier verstek had laten gaan. In
tegenstelling tot wat er aan de bittertafel en ver
daarbuiten met de regelmaat van de klok wordt
beweerd, zijn de regels voor passende arbeid in ons
land tamelijk streng. Het weigeren van een baan.
die door het arbeidsbureau gemeten naar
opleiding, arbeidsverleden en vaardigheden
.passend" wordt beschouwd, levert altijd
moeilijkheden op.
Misschien was deze achtergrond voor de advocaat
van de lasser de reden om op een heel ander aspect
van de zaak de aandacht te vestigen. In een
gloedvol betoog wees hij op de taalachterstand van
de Turk. op zijn gebrekkige bevattingsvermogen,
de begripsverwarring en op de achterdocht van
zoveel werknemers bij massale verwijzingen.
De raad gaf toe dat het hebben van een
buitenlandse nationaliteit bij de beoordeling van
dit soort gevallen zeker een rol kan spelen, maar in
dit concrete geval vond de raad toch te weinig
aanknopingspunten om de lasser het voordeel van
de twijfel te gunnen. „De man is door het
arbeidsbureau en door de firma Pietersen
behoorlijk voorgelicht." oordeelde de raad. „Dat hij
bij zijn weigering de dupe zou zijn geweest van
taalmoeilijkheden, een gebrekkig
bevattingsvermogen, van begrijpelijke achterdocht
of van andere min of meer excuserende
omstandigheden is onvoldoende gebleken. Zijn wel
zeer concrete zakelijke bezwaren tegen de
reisafstand en later tegen de aard van het werk
wijzen bepaald niet in die richting."
Daar was geen speld tussen te krijgen. Dat iemand,
die naar allerlei banen solliciteert, plotsklaps alleen
en uitsluitend wil lassen, is al vreemd. Maar het is
uiteraard ook verdacht wanneer iemand, die
bezwaar heeft tegen de reisafstand tussen het werk
en de woonplaats, vervolgens een baan aanneemt
als chauffeur.
Omdat het plezierig is naar
mooie dingen te kijken laat ik
mijn blik vaak ronddwalen in
het spoorwegstation te Haarlem.
Wie oog heeft voor sfeervolle
bouwsels raakt daar niet zo snel
uitgekeken. Als het niet de fraaie
houten betimmeringen zijn die
de aandacht geboeid houden, is
er altijd nog de indrukwekkende
buitengevel en zijn er nog de op
de wanden aangebrachte afbeel
dingen en zelfs een eenvoudig
gebouwtje als aan het oostelijk
einde van het eerste perron
staat, vooralen van de ouderwet
se, nostalgische gevoelens oproe
pende letters HEEREN, kan een
lust voor het oog zijn.
Boeiend vind ik zelf vooral het
woord „klasse." dat in grote let
ters op de wanden prijkt: wacht
kamer eerste klasse, derde klas
se. Het doet de gedachten na
tuurlijk teruggaan naar de tijd
dat er nog echte derde-klasse
coupés waren, veelal met houten
banken en met wanden ertussen,
zodat een oppassend jongmens
(over jeugdige waaghalzen zwijg
ik) niet van de ene coupé naar de
andere kon lopen. Soms echter
komt ook die andere betekenis
van „klasse" naar boven: een
maatschappelijke groepering
die gekenmerkt wordt door een
zekere overeenkomst in wel
stand of armoede en wie daar
aan denkt vergeet spoedig dat
hij zich op een station bevindt,
want welk een bijna onoverzien
baar veld heeft hij dan betreden:
de schrijnende sociale misstan
den in de vorige eeuw, het opko
mend socialisme, de door heilige
verontwaardiging aangegrepen
Jonge Abraham Kuyper met zijn
ongezouten kritiek op de maat
schappij („..de machtige mergel
de den zwakkere uit...").
Wie het woord „klasse" ln de
mond nam ging er meestal van
uit dat de ene groep in scherpe
tegenstelling, in vijandschap
zelfs, tegenover de andere stond.
„Klassenstrijd" werd een be
kend begrip en om dat woord
ontstond weer nieuwe strijd. De
in 1930 overleden socialistische
leider Pleter Jelles Troelstra
heeft eens uitgelegd welk een
groot verschil er bestond tussen
„klassenstrijd" en „klassenoor-
Troelstra, zoals hij door Albert
Hahn getekend werd.
log." Troelstra botste vooral in
het eerste tiental jaren van deze
eeuw fel met de linkervleugel
van de toen nog Jonge SDAP. In
mensen als de dichter Herman
Gorter en de dichteres Henriëtte
Roland Holst vond hij felle te
genstanders; zij verwierpen de
door Troelstra bewandelde par
lementaire weg (Pieter Jelles
was al in 1897 lid van de Tweede
Kamer geworden) en gingen in
steeds radicalere (wat Gorter be
treft zelfs in anarchistische) rich
ting.
Toen Troelstra later deze strijd
beschreef, stelde hij de door hem
aangehangen „klassenstrijd" te
genover de „klassenoorlog." die
zijn tegenstanders wilden.
„Klassenstrijd" hield volgens
hem in het „gewone werk" waar
mee de arbeiders hun doel
trachtten te bereiken: „propa
ganda. organisatie, in het alge
meen: machtsvorming." Mense
lijke eigenschappen als eerlijk
heid, trouw, altruïsme, „ja. zelfs
een zekere mate van solidariteit
tussen tegenstanders." bleven ln
die strijd bestaan. Geheel anders
de „klassenoorlog." die voor
Troelstra misschien als een ui
terste middel denkbaar was,
maar „oorlog" en de daarbij be
horende middelen waren voor
hem altijd immoreel, de Jaren
14—18 hadden die overtuiging in
hem slechts versterkt.
Troelstra's gedenkschriften zijn
ook voor wie in taal belang stelt
boeiend. Herhaaldelijk schreef
hij over het „op* de kaak stellen
van iets. terwijl heel Nederland
vermoedelijk ook toen al zei:
„aan" de kaak stellen. Met de
spelling nam hij vaak een loopje
(meer dan eens schreef hij: suk-
ces) en hij kon prachtige be
schrijvingen geven, zoals over
een „machtlg-aangrijpende"
kiesrechtbetoging ln 1916, toen
hij de „scharen" zag „aanruk
ken." „allen opgetogen en geest
driftig." En dan zijn verhalen
over zijn eigen woede-uitbarstin
gen. zoals ln hetzelfde Jaar 1916,
toen de vrij-llberale reder Nier-
strasz ln de Kamer zijn gal ultr
spuugde over de beroepspolitici:
werd ik meer en meer door
woede. Ja. door razernij aange
grepen..". Volgens journalisten
schreeuwde hij boven alles uit,
„angstig-bleek, trillend," en zelf
vermeldt hij zijn eigen uitroep:
„Jij bent een scharrelaar, eruit,
eruit!"
Troelstra's leven bruiste van ac
tiviteit; nu zouden we hem mis
schien een „doener" genoemd
hebben en daarmee heb ik een
van die woorden gebruikt waar
mee de volksmond zijn eigen
gangetje gegaan is. Woordenboe
ken laten „doener" slechts toe in
samenstellingen, vooral die een
kwalificatie Inhouden, zoals
wonder- en weldoener. Maar dat
voorschrift lappen we al lang
aan onze laars: meedrijvend op
de golven van de mode noemen
we iemand een „doener" of zelfs
„doenerig."
Soms slaat een verandering niet
aan: iemand schrijft iets onge
woons. maar niemand neemt het
over. het komt niet verder dan
het papier waarop het geschre
ven of gedrukt is. Zo kom je in de
schetsen van Henri Hartog, de ln
1904 Jong overleden Schiedamse
onderwijzer, die de sociale ellen
de in zijn stad beschreef, het
woord „altijd" als bijvoeglijk
naamwoord tegen: iemands
ogen worden verstijfd door „een
altijde hallucinatie van smart-
verwondering." Het klinkt wat
zwaar, maar het staat dan ook in
een Van Deyssel-achtig stuk pro
za. waarin bij voorbeeld het
nachtelijk gefluit van een trein
wordt beschreven „als een gil
van een op het toneel springende
dansmeid ln een café-chantant."
Een zinnetje om niet te vergeten!