ijk boek over Europa
Gerretson en Geyl als jongens onder elkaar
f jubileum van Elsevier
briefwisseling deel II:
Ouder worden en
ge zond blijven
[DAG 23 SEPTEMBER 1980
BOEKEN
TROUW/KWARTET
H 11
oor dr J. W. Schutte Nordholt
at is er toch zo bijzonder
n Europa? En hoe zou
én dat kunnen beschrij-
n, kunnen aantonen in één
ek? Ais er al zo'n beeld te
twerpen was dan alleen,
lijkt het mij, vergelijken-
rwijs, door te laten zien
verschillend Europa is
m de rest van de wereld, en
e het juist door dat ver
kil een eigen eenheid is.
dertijd heelt mijn inven-
eve leermeester Jan Ro-
[in zoiets geprobeerd met
jn idee van het Algemeen
inselijk Patroon, dat dan
Europa doorbroken werd.
lar in het boek dat ik hier be-
reek is dat nou juist niet gedaan.
Europa niet afgezet tegen de rest
n de wereld (al is er een uitste-
hoofdstuk over de invloed van
i-opa buitengaats van de hand
n Charles E. Boxer) maar be-
ireven als een gelede eenheid in
hzelf.
it heeft dan zijn voor- en nadelen,
int het wordt zo niet erg duidelijk
»r Europa eigenlijk begint en op-
udt, noch in de ruimte noch in de
d (al eindigt het boek met een
gematigd optimistisch stuk van Ed
ward Heath over de toekomst van
Europa). Hoort Rusland erbij? Tur
kije? Waar begint het bewustzijn
van eigen aard en saamhorigheid0
Origineel
Maar anderzijds moet gezegd wor
den dat de opzet die de samenstel
ler, de bekende historicus en Lord
Alan Bullock, gekozen heeft, heel
origineel en verhelderend is een veel
vertelt over het eigene van de Euro
pese wereld, die dan inderdaad
voornamelijk de expansieve West-
europese wereld behelst.
Het boek bestaat namelijk uit een
dertigtal essays over groepen men
sen, om te beginnen de mensen uit
de productieve wereld, zoals de
grondbezitters en agrariërs, de
handwerkslieden en gilden, de inge
nieurs en technologen enz. Dan
volgt in deel II wat de buitenwereld
heet, waarom begrijp ik niet pre
cies, en waarin ontdekkers, zeelie
den, soldaten, sportlieden e.d. zijn
ondergebracht, dan krijgen de vrou
wen hun beurt in maar één lang
stuk, dat gelukkig tegelijk een deel
van het boek wordt genoemd, als
om het weer goed te maken.
Daarna volgt de kunst: architecten,
schilders, musici etc., dan de „gees
telijke wereld", die wel begint met
de geestelijken maar ook schrijvers,
wijsgeren en dokters omvat, en ten
slotte komt dan de „politieke we
reld" aan bod, waarin politici, amb
tenaren, rebellen, juristen, schur
ken en kolonialen paraderen.
Zo'n indeling is natuurlijk nogal
willekeurig en eigenlijk hangt alles
af van de schrijfgaven van de afzon
derlijke auteurs. Zijn zij in staat in
de twintig tot dertig bladzijden die
hun elk zijn toegemeten om een
beeld te geven van hun onderwerp,
om hun facet goed te belichten?
In de inleiding wordt gemeld dat
het inderdaad ging om essays, niet
om compacte overzichten en de ver
gelijking wordt gemaakt met een
gezicht op Venetië van Bonington
(Bonnington staat er, het boek telt
nogal wat drukfouten) en niet van
Canaletto (wat overigens een mis
kenning van die grote meester is die
heel wat meer deed dan enkel dé
tails opsommen.)
Dat wil dus zeggen dat de auteurs
impressionistisch te werk mochten
gaan, op zichzelf al een verademing
in de tegenwoordige roep om kwan
titatieve geschiedschrijving.
Nuchtere these
Maar deden ze het ook? Uiteraard
zijn de verschillende stukken be
paald door de moed en vindingrijk
heid van hun schrijvers. Sommigen
zijn toch nogal bangelijk blijven
vasthouden aan een zorgvuldige op
somming, zoals de toch eminente
historicus Sidney Pollard, die geen
uitvinder of jaartal overslaat.
De enige Nederlandse medewerker,
de economisch-historicus van Eind
hoven, Johan de Vries, brengt het er
wat dat betreft veel beter af, zijn
stuk over kooplieden en bankiers is
een helder oveizicht met een nuch
tere these over de waarde en onver
mijdelijkheid van het kapitalisti
sche systeem, (wat bij zo n werk ter
gelegenheid van het 400 jarig be
staan van het machtige uitgevers
bedrijf Elsevier ook wel mag).
Maar er staan veel goede stukken in
dit boek, teveel om op te noemen.
Als ik toch enkele mag prijzen dan
bijvoorbeeld het essay van Christi
an Graf von Krochow over sport,
het zeer evenwichtige stuk over de
vrouw van Naomi E. S. Griffiths,
het diepzinnige essay over eredienst
en religie van de kerkhistoricus Jo
han McManners (maar waarom
heeft de vertaler daar zo'n onhandi
ge poging gedaan om de beroemde
regels van Wordsworth uit de „Ode
composed a few miles above Tin-
tern Abbey" in halve poëzie om te
zetten?).
Zo is er nog veel meer, het boek is
dan wel niet de eenheid die de sa
mensteller misschien hoopte (maar
dat kon ook niet met dertig schrij
vers), het is wel een kostelijk werk
met zeer veel boeiende oorspronke
lijke stukken van eerste klas mede
werkers.
Onzin
Het enige wat mij nogal teleurstel
de was het stuk van Friedrich Heer
over Rebellen, Ketters, en revolu
tionairen. Dat las ik, uit bewonde
ring voor deze originele historicus,
het allereerst, maar het is een wild
extreem verhaal vol met bizarre
thesen: het kruis als symbool van
vaderrelatie (verticaal) en moeder
binding (horizontaal). Paulus als de
apostel „die zich in het geheel niet
interesseert voor de historische Je
zus", de vergelijking van de Baader-
Meinhofgroep met de Russische
dissidenten, enz.
En daarbij onjuiste achtergronden:
in de Openbaring van Johannes zou
een God van terreur getekend zijn
en zijn vernietigingsmacht zou zijn
uitgebeeld in „de geduchte Christus
als de God der wrake tijdens het
Laatste Oordeel op het tympaan
van Vézelay in Bourgondië. Maar in
Vézelay staat helemaal geen Laat
ste Oordeel op het tympanum doch
een uitzending der apostelen, een
stichting der Kerk door een majes
tueuze maar volstrekt niet terroris
tische Heiland. Hoe kan een kenner
van de Middeleeuwen zulke onzin
opschrijven?
Een schilderij van Gerard Terborch, Deventer 1650. Men ziet een
handwerksman en zijn gezin (de moeder rechts is kennelijk
doende haar dochter van enige hoofdluizen te bevrijden).
Eenzijdig
Landschap geschilderd door Pieter Bruegel de Oude (1550) waarin de val van Icarus wordt afgebeeld. Men ziet Icarus
rechts onder, tussen wal en schip in zee verdwijnen.
Ik moet tenslotte nog een woord
zeggen over de illustraties van het
boek want die zijn met zorg gekozen
en zeer fraai. Ze passen niet letter
lijk bij alle hoofdstukken en dat
ging natuurlijk ook niet, en daarom,
zegt de inleiding, konden ze ook
beter in bundels bij elkaar staan
(wat trouwens veel goedkoper is.
maar dat staat er niet bij).
Ze zijn mooi, maar ik begrijp niet
helemaal waarom de kunst zo bijna
uitsluitend door Nederlandse ze-
ventiende-eeuwers is vertegenwoor
digd, tenminste voor dat tijdvak.
De Middeleeuwse kathedralen, Mi
chel Angelo en Monet komen niet
voor, noch de modernen behalve
Henry Moore. En het is ook een
bezwaar dat al die mooie plaatjes
nergens naar herkomst verant
woord zijn.
Wat de vertaling betreft, die is ge
middeld redelijk, maar ontspoort
soms. Om één voorbeeld te geven
De Prince (van Machiaveili en hele
maal in de staatkunde) is bij ons
niet de prins, dat woord heeft een
andere gevoelswaarde, maar de
Vorst.
Al met al een erg mooi boek, toeval
liger dan bedoeld was, maar rijk
met de rijkdom die ons onvergelij
kelijke Europa nu eenmaal bevat.
Facetten van Europa, Dertig es
says over de Europese Samenle
ving, onder redactie van Lord Alan
Bullock, Elsevier-Amsterdam/
Brussel. 1980, 448 blz. tekst, 128 blz.
afbeeldingen, 89,50.
Wolfgang Amadeus Mozart achter zijn instrument, geschilderd
door Joseph-Siffrède Duplessis.
loor dr. C. Eijnsdorp
ten de Briefwisseling Ger-
etson-Geyl, verzorgd en
Degelicht door drs. P. van
lees en dr. G. Puchinger, is
erschenen Deel 11/1929-
934. Het eerste deel, de peri-
>de 1911-1928 bestrijkend,
erd destijds besproken in
inze krant van 17 december
979. Ging het toen over een
Ijdvak van ruim achttien ja-
en, deze tweede bundel be-
trijkt er zes. wat wijst op
en intensivering van de re-
atie.
>e Inleiding onmisbaar voor een
Igemeen overzicht spreekt van
«nemende erkenning van de ver-
iensten der beide mannen, maar
evens van persoonlijke zorgen: de
lepende ziekte en het sterven van
levrouw Geyl-Van Slooten, het
verlijden van Gerretsons vader en
roer en het eindigen van zijn huwe-
jk met mevrouw C. E. van Daalen.
ovendien kampte Gerretson met
loeilijkheden van zakelijke aard.
i de schaduw van de beurskrach in
'ew York van 1929.
hiding
tot de correspondentie treden als
belangrijkste onderwerpen naar vo
ren het tijdschrift Leiding onder
Nactie van P N. van Eyck. C
perretson en P. Geyl. opgericht 30
'pril 1930 en bij gebrek aan abon
nees in december 1931 alweer be
keken Voorts gaat het over de
pelgisch-Nederlandse verhoudin
gen en het probleem Vlaanderen
jkn pikante zaak speelde in 1929
le in België vervalste documenten
wer een mogelijke Frans-Belgische
intaire actie tegen Duitsland,
'aarbij Nederlands grondgebied
ïu worden geschonden
ban was er de kwestie van de Rijn-
Scheldeverbinding en de geheime
onderhandelingen hierover. Allerlei
Vlaamse activiteiten vroegen de
aandacht, strevingen waarbij Geyl
meer dan Gerretson betrokken is
geweest.
In 1933 speelde zich de geruchtma
kende zaak af van de beschuldiging
van plagiaat aan het adres van prof.
dr. H. T. Colenbrander. Geyl werkte
aan zijn De Geschiedenis van de
Nederlandse Stam en in samenwer
king met Gerretson werd in 1934 de
briefwisseling van Willem Bentinck
uitgegeven.
De recensent vraagt zich af wat
binnen de hem toegestane ruimte
voor de lezer de meeste aandacht
moet krijgen: de zaken die destijds
actueel waren, of de menselijke ei
genaardigheden van het drieman
schap Van Eyck, Gerretson en Geyl.
Voor de geschiedkundige en de poli
ticus is het natuurlijk interessant
de gebeurtenissen in Vlaanderen
gedurende 1929-1934 te zien in het
licht van de jongste politieke ont
wikkelingen in België.
En hoe ziet de Groot-Nederlandse
gedachte (of, om met Gerretson in
een van zijn brieven te spreken: de
Algemeen-Nederlandse gedachte)
er uit na het verlies van de beide
Indiën? En na de nationale dijk
breuk als gevolg van de invasie van
talrijke uiteenlopende uitheemse
minderheidsgroepen?
Ik geloof dat het jonggestorven tijd
schrift Leiding een geschikt verbin
dingspunt vormt tussen de alge
meen-culturele. Nederlandse situa
tie van vóór de tweede wereldoorlog
en de drie belangrijke persoonlijk
heden die hier in het geding zijn
Huizinga had geschreven: „De gees
telijke stofwisseling van onzen tijd
vergunt niet meer aan een periodiek
om actief te kiezen en te leiden.'
Hiertegen kwam de Inleiding van
Leiding no. 1 (1930) in verzet. De
redactie sprak van een verlamming
van ons volksleven, ja van anarchie,
willekeur, verwarring en ontbin
ding. Het driemanschap constateer
de een onderschatting van de geest,
als een kracht tot ordening en tot
het scheppen van levensvormen.
Het tijdschrift bedoelde het geloof
in die vormkracht op te wekken, te
versterken en te bevestigen. Nu De
Gids bij monde van Huizinga deze
taak verzaakt had, lag het program
en de naam van de nieuwe perio
diek voor de hand: Leiding.
Nieuwe orde
De behoefte aan een krachtige lei
ding en een nieuwe orde zat in de
lucht. Het driemanschap en met
name Van Eyck en Geyl reageerden
hierop van hun positie uit: elitair-
cultureel. liberaal en wetenschap-
pelijk-abstract. Gerretson (brief
303) hoorde over Leiding niet veel
goeds.
Men vond het te zwaar, te hard en te
dik. „Ikzelf heb gisteren gepoogd
het nummer te lezen, maar heusch,
ik kon niet tot het begrip doordrin
gen Niet een maar velen hebben
mij gezegd: Van Eyck heeft met de
Inleiding het ding al dood gemaakt;
laat hem vooral niet te veel schrij
ven." De grote teleurstelling van
het tijdschrift werd intern Gerret
sons geringe medewerking. Op 5
augustus 1931 schreef Geyl aan
Gerretson: „je bent een dierbare
vriend van me, maar je bent vooral
als mederedacteur van ons zielto
gend tijdschrift vervloekt unsatis
factory bovendien." Tussen Gerret
son en Van Eyck wou het maar niet
boteren
Op 9 februari 1931 had Geyl aan
boord van de Batavier III aan Ger
retson bericht: „dat eeuwige gedon
derjaag tusschen Van Eyck en jou
vervult me met een oneindige mis
troostigheid over de leege nietig
heid van het leven."
Individualisten
De Londensen vrienden zagen in,
dat het afbreuk deed aan het presti
ge van het tijdschrift, als de redac-
Gcrretson
teuren zo tegen zichzelf en tegen
elkaar konden worden uitgespeeld.
Een redactie van drie onderling ver
deelde individualisten kon moeilijk
durend leiding geven, hoe knap de
ze mannen afzonderlijk ook waren.
Van Eyck komt in het boek uiter
aard niet rechtstreeks aan het
woord Geyl, als lotgenoot in de
Londense „ballingschap' neemt
het tegenover Gerretson altijd voor
zijn vriend op
Men krijgt bij Van Eyck de indruk
van een emotioneel mens en een
perfectionist Emotioneel: soms
ontwikkelt hij een „daemonische
werkkracht" (brief 301): dan weer is
hij niet in staat „één letter te schrij
ven of één uur te slapen" (308).
Perfectionist: „Alles moet vijf keer
overgeschreven en alles wordt dub
bel zo lang" (306).
Geyl
Gerretson en Van Eyck kunnen sa
men over poëzie praten, iets waar
Geyl buiten staat. „Het hart van
Van Eyck vertrouw ik onvoorwaar
delijk". schrijft Gerretson in brief
302, (maar) „zijn oordeel niet meer
zoo onvoorwaardelijk als vroeger."
Overigens is Gerretson beu van Van
Eycks moralisaties (349), en vraagt
hij zich in brief 423 af: „Van Eyck, is
he human?"
Geyl is minder gecompliceerd dan
zijn dichterlijke vrienden. Zijn ver
houding tot „Oerrit" is tweeslach
tig: bewondering en ergernis gaan
hand in hand. Uit de vele mogelijke
citaten kies lk er een, waarin die
ambivalentie zuiver tot uitdrukking
komt.
„En die briefjes van jou met hun
sprankelende geest en teedere
vriendschap, maar tegelijk zoo
vaag. zoo ijl, zoo ver, zoo ongenaak
baar en onbereikbaar, zijn even
smartelijk als troostrijk" (brief 225)
Geniaal
Gerretson is geniaal en briljant,
maar hij heeft een boosaardig trek
je in zijn karakter. Geyl constateert
„neiging tot donquichotterie, die
hem door een afgunstige duivel is
ingeplant" (228), een veel te groot
egoïsme (301), zucht tot in de con
tramine zijn (334).
Van zichzelf zegt Gerretson: „ik ben
au fond een gevoelig mensch" (365)
Hij heeft ergens geconstateerd „dat
de zuivere Réveilgeslachten. het
één voor. het ander na, te gronde
gaan door de overgroote gevoelig
heid. de kranke zwaarmoedigheid"
(392, noot 4).
Tijdens zo'n depressie zit hij „in de
diepste diepte van duizend putten"
(337). Is hij daarentegen op de plek
ken waar hij Jong geweest is. dan
overvalt hem vaak het gevoel van
volkomen vrede (409). Zo maakt hij
„van het vereenigen van het hetero
gene zijn speciale bezigheid" (407).
Ziehier de grote jongens onder el
kaar. Gerretson en Geyl. brief 356:
„Och och. wat zijn wij toch eigenlijk
nog groote kinderen." Dezelfde in
brief 442: „jij bent gek. of ik ben gek
zooals ik eens. op perron in Co
lenbranders veste. Chantepie de la
Saussaye tot Bolland hoorde zeg
gen. Hij had vermoedelijk ongelijk.
ze waren allebei van lotje getikt."
Zo zijn ze alle drie ..very human",
elk op zijn manier. Ook ditmaal heb*
lk bewondering voor de speurzin, de
grondigheid, het geduldwerk, „de
geleerdheid van de annotatie" (391».
Op bl. 44 zal onder noot 8 moeten
worden gelezen: „Mijn Vaderland is
daar de zon ontwaakt" (i.p.v door).
Op bl 326 zal het verwijzingscijfer
tje 4 tussen 8 en 10 uiteraard 9
moeten zijn. Het boek is een uitgave
van Bosch <Si Keuning n.v„ Baarn;
het telt 361 blz. en kost ƒ37.50.
Volgens R Taylor Is de middelbare
leeftijd zo slecht nog niet. In het
boekje „Ouder worden gezond
blijven" probeert hij dit standpunt
met voorbeelden en adviezen duide
lijk te maken.
En ik moet zeggen: wat mij betreft
lukt hem dat best. De auteur heeft
een aanstekelijk werkend enthousi
asme waarmee hij de voordelen van
de middelbare en hogere leeftijd
beschrijft, en weet een redelijke ma
te van zakelijkheid te bereiken in
zijn behandeling van onderwerpen
als: de kwalen <n de emotionele
problemen van de middelbare leef-
tijd. Ook zijn adviezen om een ge
zonde levensstijl te bereiken zijn
duidelijk geschreven
Het enige van de tien hoofdstukken
waar ik nogal moeite mee heb is dat
over huwelijk, echtscheiding en sa
menwonen. In sommige gedeelten
hieruit vervalt de ateur In een lach
wekkend simplisme, dat een merk
waardige tegenstelling vormt met
de rest van het boek.
Zo geeft hij in de paragraaf „Vader
gaat op stap" aan moeder het ad
vies: „Probeer eens een biefstukje
bij kaarslicht, een nieuw négligé'
En als moeder haar eigen gang gaat
is er. aldus Taylor, maar een onfeil
bare tactiek voor vader Maak
haar het hof met het vuur van een
jonge minnaar" Tja. als het alle
maal zo eenvoudig was zouden we
tegenwoordig heel wat minder echt
scheidingen hebben
R. Taylor: Ouder worden gezond
blijven. Uitg.: Telebock bv, (203 p).
Prijs 22,50.
J. K.