it een andere wereld Verdwaald in de volkstuintjes van de vorm -j± y- v ,x.\ zI'JLH-.: ÉRDAG 20 SEPTEMBER 1980 'oen in november 1946 de Nederlandse componist-dirigent Gerard Boedijn tijdens en repetitie van Beethovens „Die Ehre Oottes aus der Natur" diens kop op een agina van de partituur zag verschijnen, veroorzaakte dat een hevige maar kort urende opschudding. Maar de contacten die de Engelse Rosemary Brown sinds jeugd met Beethoven en andere overleden componisten heeft, blijven "Voortdurend de aandacht trekken. 5 jen jaar geleden verscheen een grammofoonplaat (Philips) met vertolkingen en ianomuziek die onder anderen Beethoven, Liszt, Chopin en Rachmaninoff na hun uod aan Rosemary Brown hadden doorgegeven. Ie toelichting bij de plaat bevatte nder meer een bijdrage over de paranormale gaven van Rosemary van prof. dr. 1.H.C. Tenhaeff (toen hoogleraar in de parapsychologie in Utrecht) en een van de en tin 1940 overleden Sir Donald Tovey, een befaamd Engels musicoloog en componist. Sir Donalds tekst, over het leven van de mens na zijn fysieke dood, had Rosemary Brown enkele maanden voor het verschijnen van de plaat van hem doorgekregen. 4- ifl Behalve tot het noteren van muziek hebben de contacten van Rosemary met de dode componisten tot veel andere merkwaardige activiteiten geleid. Zo heeft ze de bekende Engelse dirigent Colin Davis eens het juiste tempo van enkele passages in „Les Troyens" van Berlioz kunnen meedelen omdat Berlioz het haar had verteld. En met Liszt wisselt ze van gedachten over God, maar hij geeft haar ook waardevolle adviezen bij het boodschappen doen. Inmiddels stapelen de composities die de nu ruim vijftigjarige weduwe Rosemary Brown nog steeds uit deze ongewone bron schijnen toe te vloeien, zich op in haar bescheiden woning in Wimbledon. Dor Ralph Degens WVa- «KV, .A* - -v. Rosemary Brown gefotografeerd voor haar huis in Wimbledon. Als achtercrond een bladsljde uit de pia nopartituur van de Elfde Symfonie van Beethoven in haar handschrift A. .v_.4 -0-1'- el handschrift waarin Rosemary Brown de muziek noteert. Hier een fragment uit de Elfde Symfonie van Beethoven. tt is een wat kneuterig gerichte, en bepaald et van materiële wel- 16, iart getuigende, huis- imer waarin Rosema- Brown mij op een tddag wat over haar inte contacten met :leden componisten lt. Ze had daar die- tde dag 's ochtends met Beethoven aan laatste van een set zes "Bagatelles" Sr piano gewerkt. zei dat we er misschien een dag of twee werk aan iden hebben, en dan is het compleet. Die laatste at in" (en dan telt ze op ar vingers het rijtje af) Ja staat in b kleine terts." uwelijks heeft ze dat ge ld, of de telefoon op de ïg gaat. Ik denk: "Beetho- maar uit haar antwoor- maak lk op dat het een gever is die naar de Beetho- i-stukjes informeert en die de mededeling dat de laat- hand eraan wordt gelegd t grote vreugde reageert, i" zegt Rosemary, „dat was Ramsey, die werkte leger bij uitgever Novello, lar nu geeft hij voor eigen ico mijn muziek uit, in hoofdzaak pianomuziek. Jam mer genoeg kopen de mensen tegenwoordig weinig bladmu ziek. zeker geen klassieke. We worden er dan ook geen van belden veel wijzer van. maar hij is net zo enthousiast als lk." Al sinds Jaren dicteert Beet- hoven haar zijn composities die ze dan, met een potlood met een gummetje aan de achterkant, op muzlekpapler noteert. „De meeste kan lk zelf niet spelen. Soms probeer lk wat met één hand om te horen wat ik heb opgeschre ven, maar meer ook niet." Ze heeft overigens in de loop der Jaren wel meer routine gekre gen In het opschrijven van de muziek die haar componisten haar doorgeven. Het gumme tje hoeft ze nu veel minder te gebruiken, maar het gaat toch nog steeds in hoofdzaak om kleinere werken voor piano, hoewel ze van Beethoven ook een paar sonates heeft ge kregen. Tijdverspillen^^ „Maar lk heb van Brahms di verse strijkkwartetten door gekregen, en een deel van een strijkkwartet van Schubert, en kort geleden weer een com pleet strijkkwartet van Beet hoven. Die heeft gezegd dat hij er nog wel meer wil doorge ven, maar dat hij eerst wil afwachten hoe die andere kwartetten worden ontvan gen. Van de kant van de com ponisten is zo'n houding wel te begrijpen. Als ze maanden aan één werk bezig zijn ge weest en het wordt dan toch niet uitgevoerd is het tijdver spillen geweest. Daarom zijn ze misschien ook wat terug houdend met het geven van grotere werken voor orkest." Zo economisch handelen ze blijkbaar niet altijd, want van de honderden planowerkjes die Rosemary in de loop der Jaren (het begon al in 1964) heeft genoteerd wordt ook maar af en toe een enkele ln het openbaar uitgevoerd. In het begin toen die stukjes nog wat eenvoudiger waren ook wel door Rosemary zelf. Zoals op die Phillps-plaat van 1970; de gemakkelijkste wer den door haar gespeeld, de andere door concertpianist Peter Katln. En in 1977 is in Duitsland nog een plaat (merk Intercord) met piano muziek ("Kompositlonen aus dem Jenseits") uitgekomen, voor een deel dezelfde stuk ken als op de Philipsplaat, maar nu vertolkt door Ho ward Shelley, die op zijn reci tals ook wel haar muziek speelt. "Haar" muziek is dan de mu ziek die haar wordt opgegeven door Schubert. Liszt, Beetho ven en anderen uit de vrij uit gebreide kring van overleden componisten met wie ze door lopend in contact staat. „Schumann had zich een hele tijd niet laten zien" vertelt ze alsof het over een goede ken nis gaat. „maar in het begin van dit jaar kwam hij ineens weer met een pianostukje. Toen het af was heb ik het mij door iemand laten voorspelen. Het was prachtig. Ik zei toen tegen Schumann dat lk best meer van hem wilde hebben. Kort daarop kwam hij weer langs en zei: lk heb een hele serie van twaalf planostukken voor Je. Nou, die heb lk na tuurlijk alle twaalf genomen." Als lk met verschuldigde eer bied opmerk dat het netzoiets is als een groenteman die een dozijn mooie perziken aan biedt, kan ze daar best om lachen. „Ach ja, het lijkt soms wel wat op Inkopen doen. Maar ik ben wel de enige die op deze manier muziek in koopt. Ik heb het altijd zo gewoon gevonden, dat lk niet kon begrijpen dat niemand anders het ooit zo had gedaan. Ik heb het eens aan de compo nisten gevraagd. Ze ant woordden dat ze hun muziek nog nooit op deze manier aan iemand hadden doorge geven." Als het niet allemaal op zo n rustig verteltoontje werd mee gedeeld zou4 Je het zonder meer ln de kast van de zeer sterke verhalen opbergen. In elk geval het volgende, dat lk te horen kreeg toen ik vroeg of ze ook wel contact met een niet zo lang geleden gestorven componist had, bijvoorbeeld Strawinsky. „Oh Ja, die verscheen ook op een keer, maar ik kon niet zo goed met hem opschieten, het is een beetje streng en stug iemand. Hij had Rachmani noff gekend ln deze wereld, en nu had hij hem in die andere wereld ook ontmoet. Rachma ninoff vertelde hem dat hij wel eens muziek aan mij door gaf. Dat kan toch niet. zei Strawinsky ongelovig. Maar Rachmaninoff had hem weten te overtuigen en had gezegd: probeer het zelf maar eens. En daar was hij dan. Hij dicteer de me een paar korte stukken voor piano, heel andere mu ziek dan ik gewend was te ontvangen. Hij is daarna niet meer teruggekomen. Mis schien omdat ik het zo druk heb met al die andere compo nisten." En dan dit, als antwoord op een vraag van mij betreffende de interpretatie van de mu ziek van Bach: „Een paar jaar geleden toen lk bij de radio naar een stuk van hem zat te luisteren zag ik hem ineens met een bedenkelijk gezicht zijn hoofd staan schudden. Ik zei: maestro wat is er aan de hand. waarom schudt u uw hoofd. Hij zei: ze spelen mijn muziek niet goed. Technisch is het allemaal wel ln orde maar het gaat veel te machi naal. Die muziek moet met veel meer dramatische uit drukkingskracht vertolkt worden. Als ze het spelen zoals lk het bedoeld heb, ls het niet vervelend en droog en dan dóet het de mensen Iets." Toen we hierover wat verder praatten bleek Rosemary Brown niet op de hoogte te zijn van de verschillende op vattingen bij de interpretatie van Bachs muziek. Ze had ook nog nooit van Nikolaus Har- noncourt gehoord; Bach ook niet, dacht ze. Ze zou het hem wel eens vragen. Beethovens elfder De omgang van Rosemary met de overleden componis ten is overigens op zichzelf veel uitzonderlijker dan de muziek die ze van hen ont vangt. In 1976 werden twee delen van de „Elfde Symfo nie" die Beethoven haar had doorgegeven (de „Tiende" heeft ze ook, maar alleen in piano-uittreksel) uitgevoerd in een TV-uitzendlng van de NOS door het Radio Filhar monisch Orkest. David Porce- lijn, die de uitvoering dirigeer de. zegt: „Een niet erg interes sant werk met wat invloeden van Beethoven en Schumann. De orkestleden onderwierpen zich met tegenzin aan wat zij muzikaal een schandelijk ge beuren noemden." De Engelse dirigent Kerry Woodward (tegenwoordig ook dirigent van het Nederlands Kamerkoor) vindt dat de mu ziek die Rosemary doorgeeft niet van grote klasse is, maar dat die toch door meer musici zou moeten worden gespeeld. En hij is volkomen overtuigd van haar Integriteit. In het begin van het vorige Jaar had ze hem, op aanwijzingen van de componist, een aantal noodzakelijke verbeteringen doorgegeven voor de parti tuur van de opera „De Keizer van Atlantis" waarvan Wood ward in 1975 in Amsterdam de première had gedirigeerd. De componist, Viktor Ullmann, werd aan het eind van de oor log in Auschwitz vergast. Dr. Tenhaeff noemt dit geval in het Tijdschrift voor parap sychologie (1980 nr.l) „weer een bewijs van de opmerkelij ke begaafdheid van Rosema ry Brown." Van die begaafdheid heeft zij in de loop der Jaren al ontelba re soortgelijke bewijzen gege ven. Toch blijft de. zelden be twijfelde maar nooit „bewe zen," integriteit van Rosema ry Brown tot nu toe de enige maatstaf voor haar medede lingen uit de andere wereld, waarin zij de overledenen in weelderige landschappen ook op allerlei ander gebied actief bezig ziet zijn. Over dat bezig zijn zei ze eens op een desbe treffende vraag: „Wat dacht u, ze zitten daar niet op een wolk te niksen." Er zijn al eens plannen ge maakt om met hulp van door Rosemary te raadplegen „ver lichte geesten" een appara tuur te ontwerpen waarmee dat alles vastgelegd en ook voor anderen zichtbaar ge maakt zou kunnen worden. ZIJ zou daar zelf graag aan meewerken. Want ze legt er in al haar gesprekken en gedra gingen de nadruk op dat ze de muzikale boodschappen van haar overleden componisten' meer als middel dan als doel ziet. Een middel om de mens heid haar overtuiging bij te brengen dat het grauwe leven op aarde maar het voorspel is van een volmaakt gelukkig le ven na de dood. In zijn nieuwe roman onderzoekt Maarten 't Hart de rol van het huwelijk. Hij maakt daarmee een belangrijke kwestie tot onderwerp van zijn proza, maar de vraag is wel of hij een vorm kiest die recht doet aan zijn emoties dienaangaande. Mogelijk wordt toch de stof wat al te eenvoudig in een kinderlijk keurslijf gedrongen dan dat er nog bijzondere uitkomsten te verwachten zijn. door T. van Deel In een te weinig opgemerkt ge sprek met Frans Kellendonk (juni-nummer De Revisor) heeft Maarten 't Hart uitgelegd dat hij „vorm en compositie" van een roman weliswaar be- langrijk vindt, maar dat ze zó moeten zijn „dat Je ze haast niet ziet, dat ze eruit wegge schreven zijn." Hii pleit voor een meeslepend soort proza, dat zich meer op de inhoud, dan °P „stijl of vorm van het verhaal" richt. Al moet hij direct toegeven dat die toee niet zonder elkaar kunnen: om de inhoud optimaal tot z'n recht te laten komen, wordt van „stijl of vorm" iets verlangd dat „in feite verschrikkelijk moeilijk is." Ik moest aan deze passage uit dit prin- cipiéle en verhelderende gesprek den ken toen ik 't Harts nieuwe roman „De droomkoningin" las. Dat boek is inder daad in de meeslepende trant geschre ven, het is duidelijk op „inhoud" inge steld, maar het spot met stijl en com positie op een manier die ln zijn oeuvre nog niet is vertoond. Dat het „in feite verschrikkelijk moeilijk is" om een ma nier van zeggen te vinden die enerzijds ruimte laat aan zelfonderzoek en an derzijds dat zelfonderzoek de beper king oplegt van een tot kritische analy se en scherpzinnige, nieuwe formule ring dwingend keurslijf dat laat deze roman heel goed zien. t Hart heeft het zichzelf makkelijk gemaakt. HIJ plaatst zijn held, Metten Anker, in een labyrinth van volkstuint jes. midden ln de nacht, nadat Metten zojuist ontrouw is geweest aan zijn vrouw Renske. Deze lokatie, een net waarin Metten verstrikt raakt, lijkt de ideale achtergrond voor zijn overpein zingen. Maar in feite worden zijn herin neringen aan „elke ontmoeting, elk ge beuren. elke daad waarbij een vrouw betrokken is" op een toneelma tige, sinnespel-achtlge manier verbon den met de omgeving waarin hij ver keert. De geloofwaardigheid, een crite rium dat naar mijn indruk bij 't Hart zwaar weegt, komt hier in de knel; de roman wordt vla z'n lokatie zwaar met symboliek geladen. Die doet alleen maar, en merkbaar, dienst als aanlei ding. Op een onhandige manier reikt de omstandigheid een alibi aan om tot de vertelling van een volgende herinne ring over te gaan. Klinkt Van het Reve niet in een overgang als deze: „Want als bij toverslag zag ik weer voor me hoe ik, zeven Jaar oud, op het toneel had gestaan bij een uitvoering van het sprookje Doornroosje, als koksmaatje te midden van negen andere koks maatjes en tien keukenprinsesjes, met welke prinsesjes we, zowel vlak voor als vlak na de pauze, de pollepeldans moesten uitvoeren." Op andere mo menten zijn de scharnieren in deze raamvertelling nog simpeler en be staan ze uit een dubbele punt, of een regel wit. „De droomkoningin" is zonder moeite op te vatten als een collage van frag menten huwelijks-bespiegeling. Zodra Metten iemand tegenkomt, of iemand afluistert, gaat het over liefde, huwe lijk en trouw, c.q. ontrouw. Op het laatst, als we al talloze vormen van relaties achter de rug hebben, krijgen we nog een toegift in het wegcafé, waar niet te geloven uitgerekend een man bedient die z'n vrouw Juist verlo ren heeft, 't Hart deinst niet terug voor de meest expliciete illustratie van een gedachtegang in de vorm van diep in de nacht pratende mensen, een wak- kerwordende vrouw in een tuinhuisje, een excellente Jurist, die ongeveer op treedt als de enquêteur naar huwelijks moeilijkheden. En dat allemaal mid den ln de nacht. Het spijt mij voor de „inhoud", waaro ver lk eerlijk gezegd graag een geslaag de roman gelezen zou hebben. Ik geloof dat 't Hart. met zijn huwelijksproble matiek stof heeft geëntameerd die het waard zou zijn eens werkelijk explora tie/ onderzocht te worden. De meeste reacties, ook weer hier in „De droom koningin", zijn zo bekend en clichéma tig, dat van tevoren bekend is dat ze geen werkelijke oplossing van het hu welijksprobleem opleveren. De twee strijd waarin Metten verkeert „het uitzinnige, onheilspellende verlangen naar meisjes", terwijl hij zo vreselijk veel van zijn Renske houdt ls ln de roman vaag geanalyseerd en alleen een romantisch gevoel rest van: „Dat ze van me houdt" is het enige. „De droomkoningin" ls een roman over lichaam en geest. Renske, die uitmun tend viool speelt en in zekere zin de Chadonne van Bach vertolkt ln het leven van Metten, ls zonder twijfel de figuur die het hogere belichaamt. „Juist de mensen die Je het dierbaarst zijn, staan het verst van Je af" van deze paradox is Mettens vrouw het bewijs. Het „langzame, dromerige vrij en" dat Metten en zij beoefenen staat in oppositie tot de vechtpartij die het naar-bed-gaan was met Angela, die hij aan het begin van de roman verlaat. Ook met haar, Angela, trouwens wist Metten zich muzikaal best te redden: ze zongen samen en het principe van de herhaling, dat in zijn leven de dienst uitmaakt, treedt weer volop in wer king. Maar Renske, denk lk. wint het toch. hoewel ze in sommige formulerin gen beschamend weinig kans krijgt. „Het is een ontzettend lief wijffle, en door en door rechtschapen, goudeerlijk en zonder enige aanstellerij, maar lk kan soms zo mateloos verlangen naar iemand die net zo vitaal is als lk. Ze heeft zo verbazend veel slaap nodig. Ja, ik mag het niet van je zeggen, maar 't is toch zo, ze is altijd moe, behalve als ze viool speelt. O. als ze nu toch eens een beetje levenslustiger was." Met nadruk laat 't Hart zijn roman een literaire variant zijn op de muzikale structuur die domineert in „De droom koningin", en dat ls de Chaconne van Bach. Er is een passage, op bladzijde 95/96, die in het kort de „levensloop" van Metten, in verband wil brengen met de compositie van de chaqonne. Belangrijk daarin is het element van herhaling. Het is duidelijk dat 't Hart zijn hoofdfiguur een onderzoek laat verrichten naar de „herhaling" ln zijn leven. Ten aanzien van vrouwen wordt voortdurend hetzelfde patroon zicht baar (slaag of klappen ln ruil voor toenadering). Maar Jammer genoeg be vat de roman niet die eigenschap die wordt toegeschreven aan Bachs mu ziekstuk: „de meest emotionele muziek die er bestaat, maar hij (Bach) heeft z'n emoties bedwongen, haast gesubli meerd." Bach, als richtend principe voor het bestaan van Metten (een prachtig thema overigens), heeft niet kunnen verhinderen dat deze roman in meeslepende trant de eisen aan tijl of vorm" gesteld bagatelliseert. De stijl is op veel plaatsen nogal curi eus. Al op de eerste bladzijde gewaagt 't Hart van „haar lippen beroeren", maar dat ls nu eenmaal een eigenaar digheid van hem. HIJ schijnt van woor den als „echter", „slechts" „doch", ..immer", „niettemin" en dergelijke te houden. Bezwaarlijker wordt het in die gevallen waarin een innerlijke mono loog wordt weergegeven en we wel ver zeild lijken in een kinderboek: „O, wat ging dat goed De O's en de uitroepte kens zijn in dit proza niet van de lucht: een stijl die erop uit ls om uit te leggen, expliciet te maken. Op bladzij 200 wordt zelfs het struikgewas toegespro ken. Het lijkt mij allemaal een uiting van onhandigheid, en haast. Wie het huwelijk duchtig wil reflecteren moet zijn personage niet in volkstuintjes plaatsen, waarin hij de weg kwijtraakt en allerlei relazen verneemt over rela ties en hoe ze mislopen, maar die moet een stevige vorm vinden waarbinnen zich een stevige stijl kan ontplooien die een werkelijk onderzoek mogelijk maakt naar een van de belangrijkste kwesties van nu: het huwelijk. Bach, als bindende, literaire, factor, verhelpt daar niets aan. Maarten "t Hart. De Droomkoningin. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1980, 214 blz. Geb. 30.-. Ingen. 20.-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21